ECLI:NL:RBDHA:2013:13120

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 oktober 2013
Publicatiedatum
7 oktober 2013
Zaaknummer
138302-12
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door woonbegeleidster in geestelijke gezondheidszorg

Op 7 oktober 2013 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 47-jarige woonbegeleidster die zich schuldig had gemaakt aan verduistering van geld van de instelling waar zij werkte, evenals van cliënten van die instelling. De vrouw, werkzaam bij een instelling voor geestelijke gezondheidszorg en maatschappelijke opvang, werd veroordeeld tot een werkstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd zij verplicht om een schadevergoeding van 15.500 euro te betalen aan de stichting waar zij in dienst was. De rechtbank stelde vast dat de vrouw geld had gepind van de bankrekeningen van cliënten en dat zij zonder toestemming een deel van deze bedragen voor zichzelf hield. Na verloop van tijd ging zij zelfs de volledige gepinde bedragen voor zichzelf gebruiken. Ook had zij geld gestolen uit de groepskas en de algemene kas van de instelling. De directeur van de stichting ontdekte de verduistering in 2011 en deed aangifte bij de politie. Tijdens de rechtszittingen werd duidelijk dat de verdachte vanaf medio 2009 als woonbegeleidster werkzaam was en dat zij misbruik had gemaakt van haar positie door geld van kwetsbare cliënten te verduisteren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte ernstig had gefaald in haar verantwoordelijkheden en dat haar daden een grote impact hadden op de financiële situatie van zowel de stichting als de cliënten. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een psychologische diagnose, en legde een straf op die recht deed aan de ernst van de feiten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/138302-12
Datum uitspraak: 7 oktober 2013
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de door de politierechter naar de meervoudige strafkamer verwezen zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,
adres: [adres] [plaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van de politierechter van 3 april 2013 en ter terechtzitting van de meervoudige kamer van 23 september 2013.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. van Geloven en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. J.C. Bakker-Havinga, advocaat te Alphen aan den Rijn, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op meerdere tijdstippen, althans op enig tijdstip, gelegen in of omstreeks de periode 01 maart 2010 tot en met 18 oktober 2011 te [plaats] en/of [plaats], althans in Nederland, (telkens) opzettelijk een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan instelling voor geestelijke gezondheidszorg en maatschappelijke opvang "[stichting]" en/of een (of meerdere) cliënt(en) van die instelling, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking van/als woonbegeleider, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, (telkens) wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op meerdere tijdstippen, althans op enig tijdstip, gelegen in of omstreeks de periode 01 maart 2010 tot en met 18 oktober 2011 te [plaats] en/of [plaats], althans in Nederland, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan instelling voor geestelijke gezondheidszorg en maatschappelijke opvang "[stichting]" en/of een (of meerdere) cliënt(en) van die instelling, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De verdenking komt er, zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte, in dienst van de Stichting [stichting] te [plaats] (hierna: [stichting]) en in die hoedanigheid als woonbegeleidster werkzaam bij de instelling voor begeleid wonen aan de [adres] te [plaats], zich heeft schuldig gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking (primair) dan wel diefstal (subsidiair), meermalen gepleegd.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat bewezen wordt verklaard dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het primair tenlastegelegde feit.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld dat het primair tenlastegelegde feit bewezen kan worden verklaard.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
De rechtbank stelt voorop dat aan verdachte wordt verweten dat zij ‘een hoeveelheid geld’ heeft verduisterd (primair) dan wel heeft weggenomen (subsidiair). Deze hoeveelheid geld is in de tenlastelegging niet nader gespecificeerd. Voor een bewezenverklaring dient derhalve te worden vastgesteld dát verdachte zich geld heeft toegeëigend; de omvang daarvan is voor de bewezenverklaring niet doorslaggevend.
Voor de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten, is het wel van belang (globaal) vast te stellen wat de omvang is van het geldbedrag dat verdachte heeft weggenomen.
Verdachte heeft in haar verklaringen tegenover medewerkers van Hoffmann Bedrijfsrecherche B.V., de politie en ter terechtzitting eensluidend verklaard over een aantal pintransacties met bankpassen van cliënten van [stichting]. Over andere handelingen, onder andere het wegnemen van contant geld van cliënten of het wegnemen van geld uit verschillende kassen van de instelling aan de [adres], heeft zij wisselend verklaard dan wel heeft zij verklaard zich deze handelingen niet meer te kunnen herinneren. Verdachte heeft voorts verklaard dat meerdere personen over de bankpassen van de cliënten beschikten, althans konden beschikken, dat de administratie wat betreft de geldkassen en de pintransacties met bankpassen van cliënten te wensen overliet en dat ook, voordat verdachte bij de Stichting [stichting] werkzaam was, reeds kastekorten waren geconstateerd. Deze verklaring wordt door de overige zich in het dossier bevindende verklaringen en door de constateringen van recherchebureau Hoffmann ondersteund. Op grond daarvan valt niet uit te sluiten dat (ook) andere personen geldbedragen van de rekeningen van cliënten van [stichting] hebben gepind, al dan niet in opdracht van deze cliënten. Dit is voor de rechtbank aanleiding om slechts die onderdelen van de verklaringen van verdachte die consistent zijn en die worden ondersteund door andere bewijsmiddelen, tot het bewijs te bezigen.
De rechtbank gaat bij haar beoordeling van het tenlastegelegde feit uit van de volgende redengevende feiten en omstandigheden. Deze feiten en omstandigheden vinden hun oorsprong in de bewijsmiddelen die in de voetnoten staan genoemd.
De [belanghebbende] van [stichting] heeft aangifte gedaan tegen verdachte van verduistering in dienstbetrekking. Verdachte heeft geld weggenomen van [stichting] en van cliënten van die stichting. Aan verdachte was daartoe geen toestemming gegeven en zij is dan ook op 18 oktober 2011 ontslagen [2] .
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij vanaf medio 2009 als woonbegeleidster werkzaam was bij de instelling voor geestelijke gezondheidszorg en maatschappelijke opvang [stichting] [3] . De getuige [getuige], werkzaam als hoofd begeleiden en wonen bij [stichting], heeft verklaard dat verdachte vanaf ongeveer november 2010 was aangesteld als verantwoordelijke voor het zakgeld van cliënten, hetgeen onder meer inhield dat verdachte geld voor de cliënten pinde [4] .
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij meermalen geld heeft gepind van de Rabobank-rekening van de cliënt [slachtoffer 1]. Van de gepinde bedragen hield zij een deel voor zichzelf. Na verloop van tijd ging zij de gehele, gepinde geldbedragen voor zichzelf houden. Toen er geen geld meer op de Rabobank-rekening stond, is zij geld gaan pinnen van de ABN-AMRO-rekening van [slachtoffer 1]. Dat ging om bedragen van € 200,- en € 500,-. Deze bedragen heeft verdachte geheel voor zichzelf gehouden. Zij pinde geld van deze rekeningen in [plaats], [plaats] en in [plaats]. Een in [plaats] gepind bedrag van € 380,-, heeft zij zich ook toegeëigend [5] .
Het zich op deze wijze toe-eigenen van geld van cliënten van [stichting] is begonnen in het voorjaar van 2010 [6] .
Verdachte heeft geld gepind van de rekening van de cliënt [slachtoffer 2] [7] . Zij pinde geldbedragen die bestemd waren voor de cliënt en pinde vlak daarna bedragen die zij voor zichzelf hield [8] .
Verdachte heeft voorts voor zichzelf geld gepind van de Rabobank-rekening van [slachtoffer 3] [9] . Dat ging om een bedrag van € 800,- tot € 1.000,- [10] .
Van de rekening van cliënt [slachtoffer 4] heeft zij tweemaal € 200,- gepind en zich toegeëigend en van cliënt [slachtoffer 5] een bedrag van € 50,- [11] .
Zij had geen toestemming om geld van de cliënten voor zichzelf te houden [12] .
Verdachte heeft voorts geld uit de groepskas weggenomen. Zij pinde dan een geldbedrag, noteerde een lager bedrag in het kasboek en behield het verschil. Daarnaast veranderde zij bedragen in het kasboek waardoor het kasverschil niet zou opvallen. Dit betrof in ieder geval een keer € 100,- en een keer € 50,-.
Uit de algemene kas heeft verdachte € 350,- weggenomen [13] .
Een en ander leidt tot een vast te stellen geldbedrag van € 15.500,-, zoals de raadsvrouw ook ter terechtzitting heeft bepleit.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
zij op tijdstippen in de periode
van01 maart 2010 tot en met 18 oktober 2011 in Nederland telkens opzettelijk geld, dat toebehoorde aan
deinstelling voor geestelijke gezondheidszorg en maatschappelijke opvang "[stichting]" en/of cliënten van die instelling, en welk goed verdachte uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekking als woonbegeleider onder zich had, telkens wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

4.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het haar primair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, alsmede een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact, ook indien dat inhoudt een meldplicht en – als De Waag dat geïndiceerd acht – ambulante behandeling.
De officier van justitie heeft medegedeeld dat zij, indien de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de post ‘gestolen geldbedragen’ niet (volledig) wordt toegewezen, voornemens is te gelegener tijd een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat aan verdachte primair een werkstraf kan worden opgelegd. Subsidiair kan haar een voorwaardelijke straf worden opgelegd onder de bijzondere voorwaarden zoals in het reclasseringsrapport d.d. 4 juli 2013 genoemd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft gedurende een langere periode geldbedragen, die zij pinde als begeleidster van mensen die daartoe niet zelfstandig in staat waren en die verbleven bij de instelling waar verdachte werkzaam was, weggenomen. Ook heeft zij geld dat in diverse geldkassen aanwezig was en dat bestemd was voor die instelling en/of de bewoners en waarover verdachte kon beschikken, weggenomen. Zowel de stichting als de bewoners zijn hierdoor financieel fors benadeeld.
De rechtbank rekent het de verdachte in het bijzonder aan dat zij misbruik heeft gemaakt van kwetsbare personen van wie de zorg aan verdachte was toevertrouwd en die erop mochten vertrouwen dat verdachte hun financiële belangen op correcte wijze zou behartigen. Verdachte heeft dit vertrouwen ernstig beschaamd.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in aanmerking genomen dat verdachte blijkens het op haar naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 26 augustus 2013 niet eerder is veroordeeld.
Volgens een over verdachte uitgebracht psychologisch rapport d.d. 23 juli 2013 van drs. M.H. Keppel, GZ-psycholoog, moet verdachte – op grond van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een angstig / ontwijkende persoonlijkheidsstoornis, alsmede borderline persoonlijkheidstrekken – als licht verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd. De rechtbank neemt deze conclusie over. De psycholoog acht het voorts van belang dat verdachte ambulante behandeling bij een forensische kliniek zoals De Waag of het DOK krijgt, gericht op deze persoonlijkheidsproblematiek.
De rechtbank heeft voorts gelet op het advies van de reclassering d.d. 4 juli 2013, waarin de rapporteur onder andere meedeelt dat het recidiverisico op langere termijn in gemiddelde mate aanwezig is en waarin zij, teneinde het recidiverisico te beperken, adviseert tot verplicht reclasseringstoezicht en een ambulante behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank een werkstraf als door de officier van justitie gevorderd, alsmede, teneinde herhaling te voorkomen, een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur onder de door de reclassering en de psycholoog genoemde bijzondere voorwaarden passend en geboden.

7.De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

De Stichting [stichting] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 86.115,35.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 37.899,86 en tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het overige.
Zij heeft voorts gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 37.899,86.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet‑ontvankelijk in haar vordering dient te worden verklaard, nu deze vordering niet eenvoudig van aard is. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de vordering kan worden toegewezen tot het bedrag van de schade zoals deze uit het dossier valt af te leiden – te weten €15.500,- – en tot niet-ontvankelijkverklaring voor het overige.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting is vast komen staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het primair ten laste gelegde bewezenverklaarde feit.
De vordering is voor wat betreft een schadebedrag van € 15.500,- (vallend onder de post ‘gestolen geldbedragen’) niet weersproken en voldoende onderbouwd. Dit bedrag zal dan ook worden toegewezen.
De benadeelde partij zal voor het restant van de post ‘gestolen geldbedragen’ niet‑ontvankelijk worden verklaard. De behandeling van dat deel van de vordering levert een onevenredige belasting op van het strafgeding, omdat nader onderzoek noodzakelijk is met betrekking tot de betwiste geldopnames.
Wat betreft de kosten voor het onderzoek van Hoffmann Bedrijfsrecherche B.V. heeft te gelden dat deze kosten, die zijn gemaakt om het gepleegde strafbare feit aan het licht te brengen, als rechtstreekse schade kunnen worden aangemerkt. Verdachte kan in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, niet voor de gehele post ‘gestolen geldbedragen’ aansprakelijk worden gehouden. Dat brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat zij evenmin aansprakelijk kan worden gehouden voor alle onderzoekskosten welke door Hoffmann Bedrijfsrecherche B.V. aan [stichting] in rekening zijn gebracht. Een nader onderzoek ter beoordeling van de vraag hoe ver de aansprakelijkheid van verdachte ten aanzien van die onderzoekskosten reikt, levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal dit gedeelte van de vordering dan ook niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten slotte zal de rechtbank voor de post ‘rechtsbijstand’ een bedrag toewijzen van
€ 452,-. Zij zoekt daarbij aansluiting bij de maatstaf zoals deze wordt gehanteerd in civiele procedures, te weten € 452,- per punt (tariefgroep II). Nu uit de zich in het dossier bevindende vordering van de benadeelde partij blijkt dat deze door de (directeur van de) benadeelde partij zelf is ingevuld, gaat de rechtbank ervan uit dat de werkzaamheden van de advocaat hebben bestaan uit de aanwezigheid bij de terechtzitting op 23 september 2013, zodat één punt zal worden toegekend.
De benadeelde partij kan het deel van de vordering waarin zij niet ontvankelijk is verklaard slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 18 oktober 2011 is ontstaan.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op het eerder genoemde bedrag van € 452,-, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder primair bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 15.500,-, ten behoeve van het slachtoffer genaamd Stichting [stichting].

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 57, 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding primair tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
Verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf, zijnde een
werkstraf, voor de duur van
240 UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 120 dagen;
een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (DRIE) MAANDEN;
bepaalt dat die gevangenisstraf
nietzal worden
tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
alsmede onder de
algemene voorwaarden:
  • dat de veroordeelde ter vaststelling van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de hierna te noemen
bijzondere voorwaarden:
  • dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal melden bij Stichting Reclassering Nederland te Den Haag en/of Leiden, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • dat de veroordeelde, indien de reclassering dit geïndiceerd acht, zich gedurende de proeftijd zal laten behandelen in het centrum voor ambulante forensische psychiatrie De Waag of een soortgelijke instelling, dan wel een andere, door de reclassering passend geachte behandeling, waarbij de veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze behandeling door of namens voornoemde instelling aan veroordeelde zullen worden gegeven;
aan de reclassering wordt opdracht gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
wijst de vordering tot
schadevergoedingvan de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan Stichting [stichting] te [plaats], een bedrag van
€ 15.500,-,vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 18 oktober 2011 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 452,-, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat zij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan verdachte op de
verplichting tot betaling aan de Staatvan een bedrag groot
€ 15.500,-ten behoeve van het slachtoffer genaamd Stichting [stichting] te [plaats];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting -
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
112 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.L. Frenkel, voorzitter,
mrs. N.F.H. van Eijk en K. Bozia, rechters,
in tegenwoordigheid van E.T. Rietbroek, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 oktober 2013.
Mr. K. Bozia is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1620 2012031320, van de regiopolitie Hollands Midden, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 413).
2.Proces-verbaal van aangifte [belanghebbende] (blz 3 en 4).
3.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 23 september 2013.
4.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige] (blz. 11, laatste alinea).
5.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 23 september 2013 + geschrift, overzicht pinopnamen Rabobank-rekening [slachtoffer 1], bijlage 1 bij rapport Hoffmann bedrijfsrecherche B.V. (blz. 72 + 73).
6.Geschrift, tweede gesprek met verdachte op 30 november 2011 door medewerker Hoffmann bedrijfsrecherche B.V. (blz. 64, 2e alinea).
7.geschrift, overzicht pinopnamen ABN-AMRO-rekening [slachtoffer 2], bijlage 2 bij rapport Hoffmann bedrijfsrecherche B.V. (blz. 79 t/m 81).
8.geschrift, tweede gesprek met verdachte op 30 november 2011 door medewerker Hoffmann bedrijfsrecherche B.V. (blz. 65, 4e alinea).
9.geschrift, overzicht pinopnamen Rabobank-rekening [slachtoffer 3], bijlage 4 bij rapport Hoffmann bedrijfsrecherche B.V. (blz. 86 en 87).
10.geschrift, tweede gesprek met verdachte op 30 november 2011 door medewerker Hoffmann bedrijfsrecherche B.V. (blz. 64, 3e alinea).
11.geschrift, eerste gesprek met verdachte op 17 november 2011 door medewerker Hoffmann bedrijfsrecherche B.V. (blz. 53, 6e en 7e alinea).
12.Proces-verbaal verhoor verdachte (blz. 7, 8e alinea).
13.geschrift, eerste gesprek met verdachte op 17 november 2011 door medewerker Hoffmann bedrijfsrecherche B.V. (blz. 52 en 53) + uiteenzetting fraude met betrekking tot de geldkassen (blz. 38 t/m 40).