6.3.Het oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft zich met een ander schuldig gemaakt aan diefstal van een fiets en een poging tot afpersing van een pinpas en pincode. Het slachtoffer in deze feiten is een oudere man die op de fiets was en door de verdachte en zijn medeverdachte zijn belaagd en alleen door hulp van voorbijgangers ontzet kon worden. De verdachte heeft het slachtoffer met een mes bedreigd en ervoor gezorgd dat zijn mededader op de fiets van de man kon wegrijden. Dat de mededader werd gestopt en het bij een poging tot afpersing van de pinpas en pincode is gebleven, is te danken aan de moedige en alerte reactie zowel van het slachtoffer als van deze voorbijgangers. Een van deze voorbijgangers heeft zijn bijstand aan het slachtoffer moeten bekopen met een flinke wond aan zijn been, die gehecht moest worden en moeilijk herstelde. Ook uit de slachtofferverklaring van dit slachtoffer komt naar voren dat het feit zeer nadelige gevolgen voor hem heeft gehad.
De verdachte heeft met het plegen van dit feit getoond onvoldoende respect te hebben voor de eigendom van een ander en die ander doodsangst aangejaagd. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van voornoemde geweldsdelicten zich nog gedurende langere tijd angstig en onveilig voelen en langere tijd psychische problemen kunnen ondervinden. Dit geldt evenzeer voor de bij dit feit betrokken voorbijgangers. Bovendien nemen als gevolg van dit soort delicten de gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij in het algemeen toe.
Voorts heeft de verdachte een verboden wapen voorhanden gehad. Een dergelijk wapen is geschikt om als (afdreigings)middel te dienen bij het plegen van strafbare feiten en de verdachte heeft, door het wapen voorhanden te hebben, bijgedragen aan de onveiligheid in de samenleving.
De rechtbank weegt bij het oordeel over de strafoplegging mee dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het uittreksel Justitiële Documentatie, niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank heeft acht geslagen op diverse voorlichtingsrapporten van de Raad voor de Kinderbescherming Haaglanden en van Bureau Jeugdzorg. Daarnaast heeft de rechtbank
acht geslagen op de rapportage pro justitia door psychiater [X] gedateerd 19 april 2013 en door psycholoog [Y] gedateerd 9 mei 2013.
In het psychiatrisch onderzoek is geconstateerd dat de verdachte aan een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens lijdt, in de zin van een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit, gecombineerd type (ADHD), samen met een gedragsstoornis en verslavingsproblematiek (cannabisafhankelijkheid en alcoholmisbruik). Daarnaast is er sprake van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling.
Dit gold ook ten tijde van het tenlastegelegde. Vanwege de ontkenning door de verdachte kan over het verband tussen de geconstateerde ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en het tenlastegelegde, geen uitspraak worden gedaan. Ook wordt in strafrechtelijk kader geen advies gegeven ter voorkoming van recidive. Wel wordt ter bevordering van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de verdachte geadviseerd dat hij intensief wordt begeleid en behandeld voor zijn multiple psychiatrische problematiek. Hiervoor worden verschillende aanbevelingen gedaan en wordt het door de gezinsvoogd uitgewerkte civielrechtelijk traject, waarbij plaatsing in een gesloten jeugdzorgplusinstelling geïndiceerd is, ondersteund.
Ook in het psychologisch onderzoek van de verdachte is geconstateerd dat de verdachte lijdt aan ziekelijke stoornissen en dat daarnaast sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens vanwege de gedragsstoornis en de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Ook de psycholoog spreekt zich gelet op de ontkenning door de verdachte niet uit over een eventueel verband tussen deze toestand en het begaan van de strafbare feiten of over welke aanbevelingen ter preventie van recidive te doen zijn.
Wel wordt vanuit gedragsdeskundig oogpunt intensieve en residentiële behandeling en begeleiding voor de verdachte van groot belang geacht. Een civiele plaatsing binnen gesloten jeugddzorgplusinstelling acht de deskundige passend om de voor verdachte passende behandeldoelen te bereiken.
De Raad voor de Kinderbescherming Haaglanden heeft in zijn rapport van 23 april 2013 geconcludeerd dat behandeling noodzakelijk is, meer dan afstraffing. De criminogene factoren kunnen in een intensief traject binnen de ondertoezichtstelling aangepakt worden. Geadviseerd wordt om, ondanks de ernst van het feit, een voorwaardelijke werkstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarde begeleiding door de jeugdreclassering.
In het meest recente rapport van Bureau Jeugdzorg gedateerd 10 september 2013 heeft de gezinsvoogd de stand van zaken toegelicht. Zijn trajectplan voor de verdachte is na de schorsing van de verdachte uit de voorlopige hechtenis met ingang van 6 mei 2013 in uitvoering gegaan. In deze plannen werd het volgende traject voor de verdachte voorzien:
1. behandeling binnen gesloten jeugdzorg gedurende drie maanden, Horizon, ’t Anker;
2. behandeling binnen gesloten jeugdzorg gedurende circa zes maanden, Stichting JJC;
3. indien 1. en 2. goed zijn doorlopen: zelfstandigheidtraject bij Stichting Jeugdformaat.
Uit het rapport komt naar voren dat de verdachte zich na positieve afronding van drie maanden behandeling in Horizon, sinds 19 augustus 2013 in fase 2, bij Stichting JJC, bevindt. De gezinsvoogd heeft het trajectplan verder uitgewerkt ten aanzien van schoolgang en verzelfstandiging. Hij ondersteunt het eerder door de Raad gegeven advies.
De rechtbank overweegt dat de ernst van de feiten naar haar oordeel een aanmerkelijk zwaardere straf rechtvaardigen dan wordt geadviseerd. De rechtbank weegt mee dat de verdachte gelet op de meest recente informatie, aan het voor hem voorziene traject lijkt mee te werken en dat de deskundigen het erover eens zijn dat de civielrechtelijke weg voorrang verdient boven een strafrechtelijke reactie. Bovendien zijn de deskundigen het erover eens dat behandeling van de verdachte noodzakelijk is en deze binnen het civielrechtelijk kader kan worden gerealiseerd. De verdachte heeft tenslotte aanmerkelijke tijd in voorlopige hechtenis gezeten. De rechtbank onderschrijft de conclusies van voornoemde adviezen en maakt deze tot de hare.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van na te melden duur een passende reactie vormt, waarvan teneinde de verdachte in de toekomst van strafbare gedragingen te weerhouden en zijn
behandeling en begeleiding te waarborgen, een deel voorwaardelijk zal worden opgelegd, met als bijzondere voorwaarde begeleiding door de Stichting Bureau Jeugdzorg.
Het onvoorwaardelijke gedeelte van de vrijheidsbenemende straf heeft de verdachte reeds in voorarrest doorgebracht.