ECLI:NL:RBDHA:2013:12319

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 september 2013
Publicatiedatum
26 september 2013
Zaaknummer
C-09-418619 - HA ZA 12-550
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op ontbindingsclausule in koopovereenkomst vanwege bodemverontreiniging gerechtvaardigd?

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om een beroep op een ontbindingsclausule in een koopovereenkomst vanwege bodemverontreiniging. De eiseres, aangeduid als [A], heeft in verzet gepleit tegen een eerder verstekvonnis van de rechtbank, waarin de bank, ABN AMRO BANK N.V., haar had veroordeeld tot betaling van een bedrag van EUR 38.630,49. De procedure is gestart met een dagvaarding op 17 november 2006, en het verstekvonnis werd op 14 februari 2007 uitgesproken. De eiseres heeft het verstekvonnis niet tijdig aangevochten, wat leidde tot de vraag of zij ontvankelijk was in haar verzet.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de inleidende dagvaarding op 3 januari 2007 aan [A] is betekend, waardoor zij op de hoogte was van de procedure tegen haar. De rechtbank oordeelt dat [A] niet tijdig in verzet is gekomen, aangezien zij pas op 1 mei 2012 verzet heeft ingesteld, wat meer dan vier weken na de eerste uitbetaling aan de bank was. De rechtbank weegt het belang van de bank om het verstekvonnis te handhaven tegen het belang van [A] om haar verweer te kunnen voeren. De rechtbank concludeert dat de toegang tot de rechter voldoende gewaarborgd was door de betekening van de inleidende dagvaarding.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank [A] niet ontvankelijk in haar vorderingen in zowel conventie als reconventie en veroordeelt haar in de proceskosten, die aan de zijde van de bank zijn begroot op € 579,00. Dit vonnis is uitgesproken door mr. J.L.M. Luiten op 25 september 2013.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/418619 / HA ZA 12-550
Vonnis (bij vervroeging) van 25 september 2013
in de zaak van
zaaknummer / rolnummer: C/09/418619 / HA ZA 12-550
Vonnis van 30 oktober 2013
in de zaak van
[A],
wonende te [woonplaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.M.G. Hulsman te Delft,
tegen
naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. R. van Kessel te Den Haag.
Partijen zullen hierna [A] en de bank genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de verzetprocedure blijkt uit:
  • de verzetdagvaarding d.d. 1 mei 2012, met producties,
  • het tussenvonnis van 6 juni 2012, waarbij een comparitie van partijen is gelast,
  • het oproepingsexploot d.d. 2 juli 2013, met producties, van de zijde van de bank,
  • het proces-verbaal van comparitie van 17 september 2013, en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De bank heeft in de oorspronkelijke dagvaarding van 17 november 2006 waarmee de procedure werd ingeleid (hierna: de inleidende dagvaarding) gevorderd dat de rechtbank, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, [A] zal veroordelen tot betaling van EUR 38.630,49, vermeerderd met rente en kosten. De bank heeft op 3 januari 2007 een oproepingsexploot laten uitbrengen, waarbij de inleidende dagvaarding is meebetekend.
2.2.
Bij verstekvonnis van 14 februari 2007 van deze rechtbank (hierna: het verstekvonnis) zijn de vorderingen van de bank grotendeels toegewezen, behoudens de nakosten.
2.3.
Het verstekvonnis is op 28 februari 2007 namens de bank door de deurwaarder aan [A] betekend. Het verstekvonnis is achtergelaten in een gesloten envelop en daarmee niet aan [A] in persoon betekend.
2.4.
Op 24 augustus 2010 heeft de bank onder de gemeente Pijnacker-Nootdorp, meer speciaal de Gemeentelijke Sociale Dienst, gevestigd te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp (hierna: de gemeente), executoriaal beslag laten leggen. Omdat er op toen reeds meerdere executoriale beslagen onder de gemeente waren gelegd, heeft de gemeente op enig moment na het door de bank gelegde beslag een bedrag aan de gemachtigde van de eerste beslaglegger uitgekeerd. Op 6 oktober 2010 heeft deze gemachtigde aan de gemachtigde van de bank bericht dat ten behoeve van de bank een bedrag van € 87,44 zou worden overgemaakt. De bank heeft de ontvangst van voornoemd bedrag (zij het inclusief de door de gemachtigde van de eerste beslaglegger ingehouden kosten ad € 7,77) administratief verwerkt op 12 oktober 2010.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[A] vordert in het verzet – samengevat – vernietiging van het verstekvonnis en niet ontvankelijkverklaring althans ontzegging van de vorderingen van de bank met veroordeling van de bank in de proceskosten.
3.2.
De bank voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.3.
[A] vordert in reconventie vernietiging van de aan de veroordeling ten grondslag liggende tussen partijen gesloten kredietovereenkomst wegens dwaling dan wel bedrog, met veroordeling van de bank in de proceskosten.
3.4.
De bank voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en reconventie

Ontvankelijkheid

4.1.
In beginsel geldt dat het verzet moet worden gedaan bij exploot van dagvaarding binnen vier weken na betekening van het vonnis of van enige uit kracht daarvan opgemaakte of ter uitvoering daarvan strekkende akte aan de veroordeelde in persoon, of na het plegen van enige daad van bekendheid waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan de bij verstek veroordeelde bekend is (artikel 143 lid 2 Rv). Lid 3 van art. 143 Rv bepaalt dat de termijn, buiten de gevallen zoals bedoeld in lid 2, aanvangt op de dag waarop het vonnis ten uitvoer is gelegd. In geval van (executoriaal) derdenbeslag op een vordering tot periodieke betaling wordt een vonnis geacht ten uitvoer te zijn gelegd ná de eerste uitbetaling aan de beslaglegger (artikel 144 aanhef en sub b Rv).
4.2.
Ter comparitie is duidelijk geworden dat naar aanleiding van het door de bank gelegde derdenbeslag een eerste (en tevens enige) uitbetaling is gedaan aan de bank. Dit blijkt uit een brief d.d. 6 oktober 2010 van de gemachtigde van de eerste beslaglegger aan de gemachtigde van de bank. Uit die brief volgt dat een bedrag van € 87,44 uit hoofde van het derdenbeslag aan de bank is overgemaakt. De bank heeft de ontvangst van de betaling in haar administratie verwerkt op 12 oktober 2010. Uitgaande van deze eerste uitbetalingsdatum betekent dit dat [A] (ex art. 144 sub b Rv) vanaf 12 oktober 2010 vier weken de tijd had om in verzet te komen. Nu [A] eerst op 1 mei 2012 in verzet is gekomen, heeft zij te laat verzet ingesteld.
4.3.
Het belang van de bank dat na tenuitvoerlegging van het verstekvonnis op afzienbare termijn het recht op aanwending van het rechtsmiddel van verzet vervalt, moet worden afgewogen tegen het zwaarwegende belang dat [A] heeft om haar verweer aan de rechter te kunnen voorleggen. Het belang van de bank mag niet in zoverre voorrang krijgen dat het recht van [A] op toegang tot de rechter in de kern wordt aangetast. Uit het arrest HR 16 januari 2005, ECLI:NL:HR:2004:AM 2341, volgt dat de toegang tot de rechter in ieder geval voldoende is gewaarborgd wanneer ten minste de inleidende dagvaarding die tot het verstekvonnis heeft geleid in persoon is betekend. Uit de in het geding gebrachte stukken blijkt dat de inleidende dagvaarding d.d. 17 november 2006 bij oproepingsexploot van 3 januari 2007 in persoon aan [A] is betekend, zoals zij ook ter comparitie heeft erkend. Daarmee is zij op 17 november 2006 bekend geworden met het feit dat de bank een procedure tegen haar entameerde en heeft zij de mogelijkheid gehad om zich in verband daarmee toegang tot de rechter te verschaffen. Dat zij dit om haar moverende redenen heeft nagelaten, doet daar niet aan af en komt voor haar rekening en risico. Nu de toegang tot de rechter door de in persoon betekende inleidende dagvaarding voldoende is gewaarborgd is van strijd met artikel 6 EVRM geen sprake wanneer de in artikel 143 lid 3 jº 144 aanhef en sub b Rv bedoelde regel in het onderhavige geval strikt wordt toegepast.
4.4.
Het voorgaande leidt er dan ook toe dat, nu [A] niet tijdig in verzet is gekomen en van strijd met artikel 6 EVRM geen sprake is, [A] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vorderingen in conventie en in reconventie.
De kosten in conventie en reconventie
4.5. [A] zal als de in conventie en in reconventie in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
4.6.
De kosten aan de zijde van de bank in conventie worden begroot op 579,00 (1,0 punt × tarief € 579,00) aan salaris advocaat, nu de bank uitsluitend ter comparitie zowel in conventie als in reconventie verweer heeft gevoerd.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en reconventie
5.1.
verklaart [A] niet ontvankelijk in haar verzet,
5.2.
veroordeelt [A] in de proceskosten in conventie en reconventie, aan de zijde van de bank tot op heden begroot op € 579,00,
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L.M. Luiten en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2013.