Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.[B],
[C],
1.De procedure
2.De feiten
[B] zou zich niet op deze bevoegdheid tot uitoefening van de put optie kunnen beroepen indien zijn arbeidsovereenkomst alsdan zou eindigen wegens een dringende reden of zou zijn ontbonden wegens een gewichtige reden gelegen in de risicosfeer van [B], dan wel wegens feiten of omstandigheden die een beëindiging wegens een dringende reden of een dergelijke gewichtige reden zouden rechtvaardigen (hierna zal kortweg gesproken worden van “ontslag” als gedoeld wordt op ontslag wegens een dringende reden of een gewichtige reden in de risicosfeer van [B]).
[C] is met ingang van 2 september 2008 tot bestuurder benoemd van [X] Plantenservice en stond vanaf dat moment als enig-bestuurder ingeschreven.
Gebr. [A] kon haar verplichting tot koop van de door [B] gehouden aandelen in [X] Holding niet nakomen, waarna partijen in nader overleg zijn getreden. Uit dat overleg is een overeenkomst (door partijen ‘voorovereenkomst’ genoemd) voortgekomen, die [B] met Gebr. [A] alsmede met [2], [3] en Wil [A] is aangegaan op 4 november 2008. Ingevolge die overeenkomst (hierna genoemd: aandelenverkoop) heeft Gebr. [A] op 23 januari 2009 de door haar gehouden 75 procent van de aandelen in [X] Holding geleverd aan [B]. De koopsom die [B] voor deze aandelen heeft betaald bedroeg € 1,-. [B] ontving van Gebr. [A] een betaling ‘toe’ van € 475.000,-.
3.Het geschil
Voorts vordert zij vergoeding van de schade die het gevolg is van het onrechtmatig handelen van zowel [B] als van [C] en Ventura.
[B]dat hij haar heeft doen dwalen en bovendien onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door willens en wetens aan Gebr. [A] financiële informatie te onthouden over:
(a) [B] heeft de administratie van de CC containers, waarvoor hij verantwoordelijk was, verwaarloosd: gebleken is op 25 november 2008 (geconstateerd door logistiek manager (interim) [H]) dat 51.000 CC containers en 220.000 bijbehorende platen zoek waren;
(b) tussen 2004 en 2008 is voor € 7,5 mln. BC containers gekocht van TKS, maar deze BC containers zijn niet geactiveerd op de balans, maar als directe kosten geboekt ten laste van het resultaat;
(c) met veruit de grootste klant, PMB was een overeenkomst gesloten op basis van open calculatie, waaruit een groot verlies is voortgekomen van € 7.800.000,-, waardoor de continuïteit van [X] Plantenservice in gevaar is gebracht;
(d) [B] heeft zaken gedaan met een inkoper van PMB, [G], die heimelijk 60 procent aandeelhouder was in TKS, een nieuwe speler op de containersmarkt, waarvan [X] Plantenservice enige afnemer was;
(e) [B] was een buitengewoon goede vriend van [G], die op staande voet is ontslagen door PMB, toen diens dubbelrol bekend was geworden.
Op grond van deze omstandigheden moet worden geconcludeerd dat [B] oneigenlijk gebruik heeft gemaakt van de put optie.
[C]dat hij onrechtmatig heeft gehandeld door zich te presenteren en te profileren als vertrouweling en zelfs als adviseur van Gebr. [A] jegens derden zoals de Rabobank, [B] en andere partijen.
Ventura– de persoonlijke vennootschap van [C], in wier opdracht [C] werkzaam was voor de [X] vennootschappen – maakt Gebr. [A] een zelfstandig verwijt, op basis van de aan [C] verweten gedragingen.
4.De beoordeling
heeft onweersproken aangevoerd dat de CC containeradministratie voor zover dit de grootste klant van [X] Plantenservice, PMB, betrof, tot en met 2006 werd gevoerd door vervoerder [I]. Of en in hoeverre eind 2006 een ‘definitieve tussentijdse inventarisatie’ heeft plaatsgevonden (zoals [B] stelt, maar Gebr. [A] bestrijdt) is in dat licht niet van doorslaggevend belang, ofschoon – naar eind 2008 is gebleken – dat achteraf wel wenselijk was geweest. De rechtbank volgt [B] in zijn standpunt dat hij er, ten aanzien van klant PMB, van uit heeft mogen gaan dat de administratie bij [I] op orde was en dat hij voor “zijn” klant PMB geen CC -containers hoefde bij te huren. Ten aanzien van PMB gold vanaf 2008 (nadat [I] de administratie niet meer voerde) dat werd gewerkt met statiegeld op CC containers waarmee de risico’s voor het zoekraken van CC containers voor [X] Plantenservice werden beperkt. Geenszins duidelijk is dat het verlies van de CC containers in belangrijke mate is veroorzaakt in het handelsverkeer met PMB, voor de relatie met welke klant [B] verantwoordelijk was.
Uit niets blijkt dat het managementteam dit probleem rond zoekgeraakte CC containers in 2008 of voordien heeft bestempeld als een probleem van (alleen) [B], en laatstgenoemde hier steeds exclusief verantwoordelijk voor hield. Daarbij komt nog dat het geenszins vanzelfsprekend is dat [B] de verantwoordelijkheid over de ondeugdelijke administratie van de CC containers ook nog (exclusief) droeg nadat [D] met ingang van 1 februari 2008 tot bestuurder was benoemd.
[B] heeft uiteengezet en bij conclusie van repliek nader onderbouwd met name aan de hand van zijn productie 98 en volgende, dat de aanschaf van BC containers in opdracht van PMB telkens werd gefinancierd uit middelen die PMB aan [X] Plantenservice ter beschikking stelde. Deze middelen werden gegenereerd door de “Logistikkostenrückstellungen”, waardoor een “potje” ontstond, waaruit telkens werd geput om de koopsommen van de BC containers aan TKS te kunnen voldoen.
De rechtbank kan deze uiteenzetting volgen en begrijpt dat het is voorgekomen dat BC containers zijn gekocht op aanwijzing van PMB terwijl het “potje” daartoe onvoldoende ruimte bood. In een enkel geval heeft dat ertoe geleid dat PMB een verplichting had die in de jaarrekening 2006 van [X] Plantenservice is verwerkt als een post “vooruitbetaald op BC-containers”.
De weinig concrete en door [B] betwiste verklaring van [J], die door Gebr. [A] is overgelegd dat [B] gezegd zou hebben aan “elk karretje” € 25,- te verdienen en de inhoudelijk onjuist gebleken verklaring die [B] heeft afgelegd op verzoek van [G] over bezoeken die hij tezamen met [G] zou hebben gebracht aan tuinders, welke verklaring [B] later heeft ingetrokken, doen aan deze conclusie niet af. Niet is komen vast te staan dat Smak Gregor [X] Plantenservice in dit opzicht op enigerlei wijze heeft benadeeld.
De rechtbank kan Gebr. [A] in dit verwijt niet volgen. In de eerste plaats heeft Gebr. [A] niet of onvoldoende onderbouwd waarom, als gevolg van het werken op basis van een “open calculatie”, juist aan [B], als (feitelijk) bestuurder tot 1 februari 2008 en als verantwoordelijke voor de klant PMB, te wijten is geweest dat grote verliezen zijn geleden. Bovendien heeft Gebr. [A] niet, en zeker niet voldoende gemotiveerd, weersproken dat het met name de logistieke kosten waren die Gebr. [A] maar niet onder controle kreeg, met name nadat de onderneming groter was geworden doordat de handelsactiviteiten van Gebr. [A] waren gefuseerd met die van [X] Plantenservice. Dat het in het bijzonder aan [B] te wijten was dat deze problemen ontstonden, is in de stellingen van Gebr. [A] niet terug te vinden. De enkele omstandigheid dat [B] als (feitelijk) bestuurder tot 1 februari 2008 eindverantwoordelijke was voor de gang van zaken in de onderneming, kan naar het oordeel van de rechtbank niet, althans niet zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, leiden tot een bijzonder verwijt aan [B].
In de eerste plaats was de exploitatiebegroting – die in de loop van oktober 2008 is geconcipieerd maar eerst is opgenomen in een op 11 november 2008 gedateerde “financieringsaanvraag” – in belangrijke mate gebaseerd op de verbeterde marges die waren overeengekomen met PMB. Over die verbeterde marges die zouden gelden in de nieuwe contractsperiode met PMB is hierboven al geoordeeld dat het op de weg van Gebr. [A] lag om zelf over die verbeterde marges informatie in te winnen.
Verder was al sinds het moment dat [B] bij brief van 5 september 2008 een beroep had gedaan op zijn put optie en gezien het feit dat [X] Plantenservice onder toezicht stond van de afdeling Bijzonder Beheer van de Rabobank, bekend dat hard gewerkt moest worden om de financiering van [X] Plantenservice, die in zwaar weer was komen te verkeren, veilig te stellen. Nu het Gebr. [A] duidelijk was dat het bestuur van [X] Plantenservice ([C]) aanstuurde op voortzetting van de activiteiten van [X] Plantenservice, wist Gebr. [A] - althans behoorde Gebr. [A] te weten – dat in ieder geval de Rabobank (of een andere potentiële financier) over de streep getrokken moest worden om de onderneming te (blijven) financieren. Dat daarvoor een (liefst positief uitziende) exploitatiebegroting vervaardigd moest worden, had Gebr. [A] duidelijk moeten zijn. Zou het voor Gebr. [A] nu voorafgaand aan de beslissing over te gaan tot de aandelenverkoop werkelijk van belang zijn geweest zich een beeld te vormen over de financiële vooruitzichten van [X] Plantenservice, dan had het op haar weg gelegen zich daarover te laten informeren door het bestuur van [X] Plantenservice. Niet is gebleken dat Gebr. [A] daarover informatie aan [C] heeft gevraagd, terwijl evenmin is gebleken dat [C] niet genegen zou zijn om deze informatie aan Gebr. [A] te verstrekken.
De rechtbank overwoog eerder dat [B], ook als aandeelhouder en partij bij de aandeelhoudersovereenkomst uit 2002, gehouden was een zekere zorgvuldigheid jegens Gebr. [A] in acht te nemen, in ieder geval op basis van artikel 2:8 BW en op grond van artikel 6:2 en 6:248 BW. Maar als de rechtbank ook die grondslagen in haar oordeel betrekt, luidt de conclusie niet anders: [B] kan op basis van de nu bekende feiten en omstandigheden niet het verwijt worden gemaakt dat hij de in genoemde wettelijke bepalingen eisen van redelijkheid en billijkheid niet in acht heeft genomen.
Als Gebr. [A] van [C] had willen vernemen wat nu exact de inhoud was van de met PMB bereikte overeenstemming, dan had ze [C] daarom concreet kunnen vragen. Dat heeft ze, dat werd ter comparitie bevestigd, niet gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank kan [C], die het feit dat overeenstemming over de marges was bereikt met PMB geenszins heeft verhuld, niet verwijten dat hij niet spontaan nadere informatie heeft verstrekt. Uit het feit dat Gebr. [A] niet om nadere informatie heeft gevraagd heeft [C] mogen afleiden dat die informatie voor Gebr. [A] kennelijk niet relevant was, of zelfs dat Gebr. [A] die informatie al bekend was. Verder is van belang dat uit niets blijkt dat [C] niet bereid was dergelijke informatie te verstrekken.
Zelfs al zou [C] niet hebben mogen aannemen dat de voor het samenstellen van die begroting ingeschakelde accountant die begroting zou hebben doorgestuurd naar Gebr. [A], geldt dat Gebr. [A] erop bedacht hadden moeten zijn dat een dergelijke begroting gereed gemaakt werd om de financiering van de onderneming veilig te stellen. Het lag daarom voor de hand dat, mocht Gebr. [A] werkelijk voor haar beslissing de aandelenverkoop met [B] aan te gaan over dergelijke informatie hebben willen beschikken, ze die begroting of de daarin besloten liggende informatie had moeten opvragen. Uit niets is gebleken dat [C] zich had moeten realiseren dat Gebr. [A] geïnteresseerd was in een dergelijke begroting.
2.712,00(6.0 punten × tarief € 452,00)
1.356,00(3,0 punten × tarief € 452,00)