ECLI:NL:RBDHA:2013:11971

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 augustus 2013
Publicatiedatum
17 september 2013
Zaaknummer
AWB-13_4866
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de gedeputeerde staten tot het geven van een reactieve aanwijzing bij omgevingsvergunning zonder ingediende zienswijze

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 augustus 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland en het college van burgemeester en wethouders van Katwijk, met als derde-partij 3VE OG BV. De zaak betreft de bevoegdheid van de gedeputeerde staten om een reactieve aanwijzing te geven met betrekking tot een omgevingsvergunning, nadat er geen zienswijzen zijn ingediend tegen het ontwerp van die vergunning. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college van gedeputeerde staten geen zienswijze heeft ingediend tegen de ontwerp-omgevingsvergunning, waardoor het niet bevoegd was om een reactieve aanwijzing te geven. Dit is in strijd met artikel 3.13 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De rechtbank oordeelt dat de omgevingsvergunning inmiddels onherroepelijk is geworden, omdat er geen beroep is ingesteld tegen de verleende vergunning. De rechtbank heeft de beroepen van de eisers gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en griffierechten aan de eisers. De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van zienswijzen in het kader van de Wabo en de gevolgen van het niet naleven van deze procedurele vereisten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 13/4866 en SGR 13/4912

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 augustus 2013 in de zaken tussen

1.
het college van burgemeester en wethouders van Katwijk, eiser,
(gemachtigde: mr. F.P. van Galen),
2. 3
3VE OG BV, gevestigd te Katwijk aan Zee, eiseres,
(gemachtigde: mr. D.G. Lasschuit),
en

het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, verweerder,

Als derde-partij heeft aan het geding van eiser sub 1 deelgenomen: 3VE OG BV.

Als derde-partij heeft aan het geding van eiseres sub 2 deelgenomen:
het college van burgemeester en wethouders van Katwijk.
13/4866

Procesverloop

Bij besluit van 7 mei 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan het college van burgemeester en wethouders van Katwijk (eiser sub 1) een aanwijzing gegeven als bedoeld in artikel 3.13, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, (Wabo) ertoe strekkende dat het kantoorgebouw aan de Voorschoterweg 23G te Valkenbug (ZH) geen deel blijft uitmaken van de bij besluit van 19 maart 2013 aan ONS BV verleende omgevingsvergunning eerste fase. Het aanwijzingsbesluit is bij brief van 4 juni 2013 door het college aan eiseres sub 2 bekend gemaakt.
Eiser sub 1 heeft tegen het bestreden besluit bij brief van 14 juni 2013 beroep ingesteld, zaaknummer AWB 13/4866. Eiseres sub 2 heeft tegen het bestreden besluit bij brief van eveneens 14 juni 2013 beroep ingesteld, zaaknummer AWB 13/4912.
Eiser sub 1 en verweerder hebben nadere stukken ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Door eiseres sub 2 is een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, welk verzoek is behandeld ter zitting van 5 juli 2013. Naast eiseres sub 2 waren eiser sub 1 en verweerder daar vertegenwoordigd. Ter zitting is het verzoek ingetrokken.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1.1. STOL architecten BV heeft, namens ONS BV, op 24 februari 2012 een omgevings-vergunning eerste fase bij eiser sub 1 ingediend voor het realiseren van een kantoorgebouw op het perceel Voorschoterweg 23G te Valkenbug.
1.2. Het ontwerpbesluit tot verlening van de omgevingsvergunning heeft gedurende de periode van 16 maart 2012 tot en met 26 april 2012 voor een ieder ter inzage gelegen, aangezien hiervoor een afwijkingsprocedure als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid aanhef en onder a, ten derde, van de Wabo moest worden gevolgd. In die periode konden ook zienswijzen worden ingediend.
1.3. Door verweerder zijn geen zienswijzen ingediend tegen het ontwerpbesluit.
1.4. Bij besluit van 19 maart 2013, verzonden op 25 maart 2013, heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Dat besluit is op 28 maart 2013 langs elektronische weg aan verweerder toegezonden.
2.1. De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat eiser sub 1 als belanghebbende kan worden aangemerkt als bedoeld in artikel 1:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), nu het bestreden besluit gevolgen heeft voor de door hem verleende omgevingsvergunning.
2.2. De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of eiseres sub 2 als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb kan worden aangemerkt.
2.3. Ingevolge artikel 7:1, in samenhang met artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kan alleen een belanghebbende bezwaar maken, respectievelijk beroep instellen tegen een besluit. Onder belanghebbende wordt ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.4. De voormalige statutaire naam van 3VE OG is blijkens de stukken en het ter zitting verhandelde ONS BV. Op 18 december 2012 heeft ONS BV haar statutaire naam gewijzigd in 3VE OG BV. Deze BV is net als de besloten vennootschap LIMES International BV een beheer- en houdstermaatschappij, waarvan de directie wordt gevoerd door 3VE OG BV. 3VE OG BV is de besloten vennootschap waarin onroerend goed ten behoeve van bedrijfsactiviteiten van LIMES International BV zal worden ondergebracht.
Aangezien het bestreden besluit gevolgen heeft voor de aan eiseres sub 2 verleende omgevingsvergunning, zijn haar belangen rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken.
Eiseres sub 2 kan dan ook als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb worden aangemerkt.
3.1. Eiser sub 1 heeft gesteld dat voor verweerder geen mogelijkheid bestond om een reactieve aanwijzing te geven aangezien door verweerder geen zienswijzen zijn ingediend tegen de omgevingsvergunning. Door verweerder is tegen het ontwerpbestemmingsplan “Valkenburg Landelijk gebied” wel een zienswijze ingediend, maar deze kan volgens hem niet worden aangemerkt als gericht tegen de omgevingsvergunning. Het ontwerpbesluit betreffende de omgevingsvergunning is weliswaar eerst na het verstrijken van de termijn van terinzagelegging, op 2 mei 2012, aan verweerder toegezonden, maar daaraan kan niet de conclusie worden verbonden dat verschoonbaar alsnog een reactieve aanwijzing kan worden gegeven. Verweerder heeft pas na het verstrijken van de beroepstermijn de reactieve aanwijzing gegeven, maar toen was de omgevingsvergunning al in rechte onaantastbaar geworden. Het alsnog toelaten van de mogelijkheid om een aanwijzing te geven is in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Daarnaast verzet de systematiek van de wet zich er in beginsel tegen dat een reactieve aanwijzing wordt gegeven nadat de omgevingsvergunning in werking is getreden.
3.2. Eiseres sub 2 heeft gesteld dat verweerder niet bevoegd was tot het geven van een reactieve aanwijzing, aangezien verweerder geen zienswijze heeft ingediend. Ook is verweerder te laat overgegaan tot het geven daarvan. Na het verstrijken van de aan de omgevingsvergunning verbonden beroepstermijn kon geen reactieve aanwijzing meer worden gegeven, zoals blijkt uit de uitspraak van de Afdeling van 6 februari 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ0788).
Voorts meldt eiseres sub 2 dat de voorgenomen bouwplannen ten gevolge van het besluit ernstige vertraging dreigen op te lopen met als gevolg dat het kantoorgebouw niet meer voor 1 oktober 2014 gereed zal zijn. Alsdan zou LIMES wederom moeten verhuizen naar een tijdelijk locatie, met alle logistieke financiële en commerciële gevolgen van dien.
4.
Verweerder bestrijdt de ontwerp-omgevingsvergunning toegezonden te hebben gekregen. De gemeente heeft alleen op 21 juni 2012 gemeld dat er een aanvraag om omgevingsvergunning is ontvangen. Hij stelt zich op het standpunt dat het niet indienen van een zienswijze tegen de ontwerp-omgevingsvergunning hem daarom niet kan worden tegengeworpen. Hij is van mening dat hij ten gevolge van een fout van de gemeente, bestaande uit het niet toezenden van de ontwerp-omgevingsvergunning, niet in een nadeliger positie mag komen te verkeren. Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat de reactieve aanwijzing tijdig is verzonden, nu dit op 8 mei 2013 is gebeurd, hetgeen binnen 6 weken na toezending van de omgevingsvergunning op 28 maart 2013 is.
5.
De rechtbank zal de vraag moeten beantwoorden of verweerder bevoegd was toepassing te geven aan artikel 3.13 van de Wabo, nu hij geen zienswijze tegen de ontwerp-omgevingsvergunning heeft ingediend.
6.1.
De Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Wab) is op het bestreden besluit van toepassing, nu dat na 1 januari 2013 is genomen.
6.2.
In artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo is bepaald dat een aanvraag om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, alleen mag en moet worden geweigerd indien sprake is van een van de daar gegeven weigeringsgronden.
Ingevolge het bepaalde onder c dient de omgevingsvergunning te worden geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening.
6.3.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid aanhef en onder a, ten derde, van de Wabo kan een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, indien deze activiteit in strijd is met het bestemmingsplan en het bepaalde in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder 1º en 2º niet aan de orde is, slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
6.4.
Ingevolge artikel 3.13, eerste lid, van de Wabo wordt, in gevallen waarin toepassing is gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten derde, en gedeputeerde staten of de inspecteur daaromtrent een zienswijze naar voren hebben gebracht die niet is overgenomen, de beschikking op de aanvraag hun onverwijld toegezonden en wordt zij eerst zes weken na die toezending bekendgemaakt.
Ingevolge het tweede lid kunnen gedeputeerde staten, in een geval als bedoeld in het eerste lid, binnen de in dat lid genoemde termijn met betrekking tot het betrokken onderdeel van de beschikking op de aanvraag aan het bevoegd gezag een aanwijzing als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 4.4, eerste lid, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geven, ertoe strekkende dat het onderdeel geen deel blijft uitmaken van de beschikking op de aanvraag die is gegeven.
Op grond van het derde lid vermelden gedeputeerde staten in het besluit, houdende de aanwijzing, de daaraan ten grondslag liggende feiten, omstandigheden en overwegingen die hen beletten het betrokken provinciale belang met inzet van andere aan hen toekomende bevoegdheden te beschermen.
Op grond van het vierde lid wordt indientoepassing is gegeven aan het eerste tot en met derde lid, de beschikking op de aanvraag tegelijkertijd en op dezelfde wijze met het besluit, houdende de aanwijzing, bekendgemaakt. In afwijking van het eerste lid geschiedt die bekendmaking binnen zeven weken na de toezending, bedoeld in dat lid.
Ingevolge het vijfde lid wordt van het besluit houdende de aanwijzing mededeling gedaan aan diegenen die ten aanzien van het onderdeel van de beschikking op de aanvraag dat bij dat besluit is betrokken een zienswijze naar voren hebben gebracht. De termijn voor indiening van een beroepschrift tegen het besluit houdende de aanwijzing vangt aan met ingang van de dag na die waarop dit besluit ter inzage is gelegd.
Op grond van het zesde lid vervalt het onderdeel, bedoeld in het tweede lid, van rechtswege op het tijdstip dat het besluit, houdende de aanwijzing, onherroepelijk is geworden.
6.5.
Ingevolge artikel 4.2, eerste lid, van de Wro, kunnen indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, gedeputeerde staten aan de gemeenteraad een aanwijzing geven om binnen een daarbij te bepalen termijn een bestemmingsplan vast te stellen overeenkomstig daarbij gegeven voorschriften omtrent de inhoud van dat bestemmingsplan.
7.1.
De rechtbank overweegt dat eiser sub 1 op de zitting van de voorzieningenrechter van 5 juli 2013 heeft erkend dat is nagelaten om overeenkomstig artikel 6:12 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) het ontwerpbesluit met de daarbij betrekking hebbende stukken toe te zenden aan gedeputeerde staten en de inspecteur. Dat heeft erin geresulteerd dat verweerder geen zienswijze heeft ingediend tegen het ontwerpbesluit.
De zienswijze die verweerder tegen het ontwerp-bestemmingsplan heeft ingediend, kan - ook al ziet deze op de vestiging van de bestemming kantoren ter plaatse van het perceel - naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als zienswijze gericht tegen de ontwerp-omgevingsvergunning .
7.2.
Nu verweerder geen zienswijze heeft ingediend tegen de ontwerp-omgevingsvergunning, was hij niet bevoegd ingevolge artikel 3.13, tweede lid, van de Wabo om een reactieve aanwijzing te geven. Het indienen van een zienswijze is immers, gelet op de formulering van het eerste lid van dit artikel in samenhang met die van het tweede lid, een strikte voorwaarde voor de uitoefening van de bevoegdheid tot het geven van een reactieve aanwijzing. De Wabo kent geen bepaling waarin in geval van het verschoonbaar niet indienen van een zienswijze de mogelijkheid wordt geopend toch een reactieve aanwijzing te geven. In dat kader acht de rechtbank van belang dat de werking van artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zich beperkt tot het indienen van beroep. Omdat het geven van een reactieve aanwijzing een bevoegdheid van een andere aard is dan die van het instellen van beroep, leent dit artikel zich niet voor analoge toepassing in een geval als hier aan de orde.
7.3.
Naar het oordeel van de rechtbank dient bovendien zeer terughoudend te worden omgegaan met het aannemen van uitzonderingen op het vereiste dat voorafgaand aan het geven van een reactieve aanwijzing eerst een zienswijze moet zijn ingediend. In dat kader is van belang dat de bedoeling van de wetgever is geweest dat het bevoegde gezag met terughoudendheid van het instrument van de reactieve aanwijzing gebruikmaakt. De rechtbank leidt dit af uit de wetsgeschiedenis met betrekking tot het vergelijkbare artikel 3.8, zesde lid, van de Wro. Daarin staat vermeld dat de reactieve aanwijzing kan worden gehanteerd, wanneer feiten, omstandigheden en overwegingen het Rijk of de provincie beletten het betrokken belang met inzet van andere aan hen toekomende bevoegdheden te beschermen (Eerste Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 30 938, C, pag. 19). In het onderhavige geval stond voor verweerder de weg open om beroep in te stellen tegen het besluit van eiser sub 1 tot verlening van de omgevingsvergunning. Dat verweerder daar na lang beraad om hem moverende redenen van heeft afgezien, maakt dit niet anders.
7.4.
Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank niet toe aan de vraag of het niet indienen van een zienswijze als verschoonbaar kan worden aangemerkt. Overigens zou dit verweerder niet baten. Door eiser sub 1 is een mailbericht overlegd van 3 mei 2012. In dit bericht meldt eiser sub 1 aan verweerder onder meer dat er een aanvraag voor het nieuwe kantoor is ingediend die door de gemeente in behandeling is genomen. Eiser sub 1 spreekt hierin voorts over de voortgang van de afwijkingsprocedure en geeft aan “Echter hebben wij de aanvraag van het nieuwe kantoor beoordeeld op grond van …”. Nu verweerder bovendien op 2 mei 2012 door eiser sub 1 de ruimtelijke onderbouwing en de bouwtekeningen zijn toegezonden, had dit hem, bij twijfel of er daadwerkelijk een ontwerpbesluit was afgegeven, ertoe moeten brengen daarnaar te informeren en zo spoedig mogelijk alsnog een zienswijze in te dienen.
7.5.
De rechtbank concludeert dat het verweerder niet vrijstond een reactieve aanwijzing als bedoeld in artikel 3.13 van de Wabo te geven om de hem toevertrouwde provinciale belangen te beschermen. Vaststaat dat verweerder voorts geen beroep heeft ingesteld tegen de verleende omgevingsvergunning, zodat deze vergunning inmiddels onherroepelijk is geworden.
8.1.
De beroepen zijn dan ook gegrond en het bestreden besluit moet wegens strijd met artikel 3.13 van de Wabo worden vernietigd.
8.2.
Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser sub 1 en eiseres sub 2 de door hen betaalde griffierechten vergoedt.
8.3.
Verweerder wordt voorts in de door eiser sub 1 gemaakte proceskosten veroordeeld, waarbij met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht het gewicht van de zaak is bepaald op 1 (gemiddeld) en voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (het indienen van een beroepschrift) 1 punt wordt toegekend.
8.4.
Verweerder wordt voorts in de door eiseres sub 2 gemaakte proceskosten veroordeeld, waarbij met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht het gewicht van de zaak is bepaald op 1 (gemiddeld) en voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (het indienen van een beroepschrift) 1 punt wordt toegekend.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op de betaalde griffierechten van € 318,00 aan ieder van de eisende partijen te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 472,00, te betalen aan eiser sub 1;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 472,00, te betalen aan eiseres sub 2.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, mr. J.C. Gerritse, rechter, en mr. F. Arichi, rechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden naar partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.