‘Het kind van een afgewezen asielzoeker dat tenminste vijf jaar voor het bereiken van de leeftijd van 18 jaar in ons land is krijgt een verblijfsvergunning indien het deze aanvraagt voor het bereiken van de leeftijd van 21 jaar en zich niet langdurig aan het toezicht van de rijksoverheid heeft onttrokken. Hetzelfde geldt voor een alleenstaande minderjarige vreemdeling die tenminste vijf jaar voor het bereiken van de leeftijd van 18 jaar in ons land is. Alleen de in Nederland verblijvende gezinsleden van het kind van een afgewezen asielzoeker, krijgen bij deze vergunningsverlening een afgeleide verblijfsvergunning. Het voorgaande wordt vervat in een overgangsregime als onderdeel van een definitieve regeling in het kader van de stroomlijning en bekorting van toelatingsprocedures. In de definitieve regeling, die naar zijn aard betrekking zal hebben op een klein aantal personen, kunnen kinderen van afgewezen asielzoekers of alleenstaande minderjarige vreemdelingen die vijf jaar of langer aaneengesloten in ons land verblijven voor het bereiken van de leeftijd van 18 jaar, alleen in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning indien zij deze aanvragen voordat zij de leeftijd van 19 jaar hebben bereikt.’
‘Er zijn in Nederland kinderen, die hier al vele jaren verblijven, zonder zicht op een verblijfsvergunning. De lange duur van het verblijf is te wijten aan procedures die in het verleden soms lang duurden, het niet meewerken aan vertrek en het stapelen van procedures door ouders, of een combinatie van deze factoren.
Om te voorkomen dat deze jongeren hiervan de dupe worden, is door dit kabinet besloten een definitieve regeling en een overgangsregeling te treffen op grond waarvan deze jongeren, onder bepaalde voorwaarden, alsnog in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning.
De overgangsregeling verleent duidelijkheid aan kinderen met een asielachtergrond, die reeds langdurig in Nederland verblijven. De definitieve regeling moet voorkomen dat er in de toekomst opnieuw discussies ontstaan over lang in Nederland verblijvende kinderen en de rol en verantwoordelijkheid van de overheid ten opzichte van deze, veelal uitgeprocedeerde, vreemdelingen. Door de invoering van de definitieve regeling komt er beleid waaraan deze verantwoordelijkheid van de overheid, alsmede de verantwoordelijkheid van de ouders, objectief kan worden getoetst.
De verbeterde asielprocedure, die in juli 2010 in werking trad, heeft tot belangrijke veranderingen geleid. Zo krijgen asielzoekers sneller duidelijkheid over hun verblijfsperspectief, omdat procedures zijn versneld. Met het Programma Stroomlijning Toelatingsprocedures (PST) zet dit kabinet in op verdere verbeteringen door nog sneller duidelijkheid te bieden en het stapelen van procedures verder tegen te gaan. Bovendien wordt er maximaal ingezet op terugkeer wanneer bescherming niet aan de orde is en er geen recht is op verblijf. Ik verwacht dat daardoor in de toekomst nauwelijks meer situaties zullen ontstaan van langdurig in Nederland verblijvende vreemdelingen en hun kinderen, zonder verblijfsrecht.’
Uit de tekst van het regeerakkoord, noch uit bovenstaande brief of de tekst van het beleid, valt derhalve af te leiden dat de kinderpardonregeling ook bedoeld is voor diegenen die geen asielaanvraag hebben ingediend. Bovendien blijkt uit de brief van 21 december 2012 dat vanwege de specifieke achtergrond van de problematiek van kinderen met een asielachtergrond, er bewust voor is gekozen de toepassing van de kinderpardonregeling tot deze groep te beperken.
De voorzieningenrechter vindt hiervoor ook steun in het verslag van het debat in de Tweede Kamer op 12 maart 2013 naar aanleiding van de kinderpardonregeling (19637, nr. 1620), waarin de verweerder naar aanleiding van de niet aangenomen motie Voortman/Gesthuizen het volgende naar voren brengt: