ECLI:NL:RBDHA:2013:11871
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrecht
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 september 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en een eiser die in vreemdelingenbewaring was gesteld. De eiser was op 7 januari 2013 in bewaring genomen, en op 25 juni 2013 had de Staatssecretaris besloten de bewaringstermijn met maximaal twaalf maanden te verlengen, ingaande op 6 juli 2013. De eiser heeft op 19 augustus 2013 beroep ingesteld tegen dit verlengingsbesluit, waarbij ook schadevergoeding werd verzocht.
De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris de rechtbank niet tijdig op de hoogte had gesteld van het verlengingsbesluit, wat in strijd was met de wettelijke verplichtingen. Dit gebrek leidde de rechtbank tot de conclusie dat het beroep gegrond was en dat de maatregel van bewaring onmiddellijk moest worden opgeheven. De rechtbank oordeelde dat de bewaring onrechtmatig was geworden, omdat de termijn voor kennisgeving aan de rechtbank was overschreden.
Hoewel de rechtbank het verlengingsbesluit inhoudelijk rechtmatig achtte, was de niet-naleving van de kennisgevingsplicht voldoende reden om de bewaring op te heffen. De rechtbank kende de eiser een schadevergoeding toe van € 4.080,- voor de onrechtmatige detentie, berekend op basis van het normbedrag voor detentie. Daarnaast werd de Staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de eiser, die op € 944,- werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er werd een rechtsmiddel tegen deze uitspraak voorzien.