ECLI:NL:RBDHA:2013:11780

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 juli 2013
Publicatiedatum
12 september 2013
Zaaknummer
AWB-13_18171
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen vanwege medische redenen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 31 juli 2013 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een Guinese vreemdeling, had een verzoek ingediend om zijn uitzetting te voorkomen op medische gronden. Hij was van mening dat zijn gezondheidstoestand het niet verantwoord maakte om te reizen. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had echter op 12 juli 2013 zijn aanvraag om uitstel van vertrek afgewezen, waarna verzoeker op 12 juli bezwaar had gemaakt. De voorzieningenrechter overwoog dat er sprake was van spoedeisend belang, aangezien de uitzetting op 1 augustus 2013 gepland stond.

De voorzieningenrechter heeft de aanvraag van verzoeker beoordeeld aan de hand van de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Hij concludeerde dat verzoeker niet onder medische behandeling stond en dat er geen medische noodsituatie was die zijn uitzetting zou verbieden. De voorzieningenrechter verwees naar eerdere uitspraken en oordeelde dat de door verzoeker overgelegde documenten niet voldoende bewijs boden voor zijn stelling dat zijn gezondheid in gevaar zou komen bij uitzetting.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek van verzoeker afgewezen, met de overweging dat er geen redelijke kans van slagen was voor het bezwaar tegen de afwijzing van de Staatssecretaris. De voorzieningenrechter benadrukte dat speculaties over toekomstige verslechtering van de gezondheidssituatie onvoldoende waren om aan te nemen dat verzoeker een reëel risico liep op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. De uitspraak werd gedaan door mr. D.S.M. Bak, in aanwezigheid van griffier C.M.A. Groenendaal, en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Voorzieningenrechter

Team vreemdelingenkamer
Zittingsplaats Arnhem
Registratienummer: AWB 13/18171
Datum uitspraak: 31 juli 2013

Uitspraak

Ingevolge artikel 8:84 juncto artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
inzake

[naam],

geboren op [geboortedatum],
v-nummer [nummer],
van Guinese nationaliteit,
verzoeker,
gemachtigde mr. A.M.I. Eleveld,
tegen

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder.

Het procesverloop

Op 7 juli 2013 heeft eiser een verzoek ingediend om uitzetting achterwege te laten met toepassing van artikel 64 van de Vw 2000. Bij het besluit van 12 juli 2013 heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen.
Daartegen heeft eiser op 12 juli 2013 bezwaar gemaakt.
Bij verzoekschrift van 12 juli 2013 heeft verzoeker verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot op het bezwaar is beslist.
Op 29 juli 2013 heeft de Dienst Terugkeer en Vertrek aan verzoeker meegedeeld dat hij op 1 augustus 2013 naar zijn land van herkomst zal worden verwijderd.

De beoordeling

1.
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.
De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker spoedeisend belang heeft als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb, nu verweerder het voornemen heeft verzoeker op 1 augustus 2013 per vliegtuig uit Nederland te verwijderen.
3.
Ingevolge artikel 8:83, eerste lid, van de Awb worden partijen zo spoedig mogelijk uitgenodigd om op een in de uitnodiging te vermelden plaats en tijdstip op een zitting te verschijnen. Op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Awb, kan de voorzieningenrechter, indien onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad, uitspraak doen zonder toepassing van het eerste lid. Daarvoor bestaat in dit geval aanleiding.
4.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen en heeft daaraan het volgende, kort samengevat, ten grondslag gelegd. Onderhavige aanvraag is ingediend enkele uren voordat verzoeker zou worden uitgezet naar zijn land van herkomst, derhalve heeft verweerder deze aanvraag aangemerkt als frustratie van de uitzetting.
Voorts is niet gebleken van een situatie op grond waarvan aan verzoeker uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 zou moeten worden verleend. Er bestaat geen aanleiding om het Bureau Medische Advisering (hierna: BMA) te verzoeken een advies uit te brengen, nu verzoeker niet onder medische behandeling staat. Niet gebleken is dat mevrouw E.S. Bonsen de behandelende arts van verzoeker is en dat hij thans onder medische behandeling staat welke behandeling niet gerelateerd is aan de door hem ingezette honger- en dorststaking.
5.
Hiermee kan verzoeker zich niet verenigen. Op hetgeen hij in dit verband heeft aangevoerd, zal in het navolgende worden ingegaan.
6.
Getoetst moet worden of de uitzetting verboden moet worden omdat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft.
7.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
8.
Ingevolge artikel 64 van de Vw 2000 blijft uitzetting achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling niet verantwoord is om te reizen.
9.
Volgens paragraaf A3/7.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000) blijft uitzetting op grond van artikel 64 van de Vw 2000 achterwege indien de medische adviseur aangeeft dat:
  • het vanwege de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen; of
  • dat de stopzetting van de medische behandeling een medische noodsituatie zal doen ontstaan en de medische behandeling van de betreffende medische klachten niet kan plaatsvinden in het land van herkomst of ander land waarheen betrokkene zich kan verwijderen.
10.
De voorzieningenrechter stelt vast dat deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, bij uitspraak van 17 juli 2013 verzoekers verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, dat ertoe strekte de uitzetting te verbieden totdat op het beroep inzake de voorgenomen uitzetting was beslist, heeft afgewezen. In deze uitspraak is onder andere een standpunt ingenomen omtrent onderhavige aanvraag en het bestreden besluit, namelijk:

(…)
5.1.
Verzoeker voert verder aan dat verweerder in de procedure waarin verzoeker uitstel van vertrek vraagt op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000, die mede een rol speelt bij de onderhavige procedure, de aanvraag ten onrechte niet in behandeling heeft genomen. Anders dan verweerder stelt, moet verzoekers vertrouwensarts E. Bonsen wel worden aangemerkt als de behandelend arts. Zij stelt dat bij uitzetting een medische noodsituatie op korte termijn zal ontstaan.
5.2.
Verweerder wijst er op dat verzoeker niet onder de reikwijdte van artikel 64 van de Vw 2000 valt. Niet is immers gebleken dat verzoeker onder medische behandeling staat, anders dan het medische toezicht in verband met zijn honger- en (soms) dorststaking. Nu er geen sprake is van medische behandeling, doet de situatie dat bij uitblijven van die behandeling een medische noodsituatie optreedt, zich niet voor.
5.3.
De voorzieningenrechter volgt verweerder in dit standpunt. Anders dan verzoeker stelt, is de aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 wel in behandeling genomen, is in die procedure naar de medische stukken gekeken en verzoekers aanvraag afgewezen. Uit deze procedure is gebleken dat verzoeker lijdt aan chronische hepatitis B, maar gesteld noch gebleken is dat verzoeker daarvoor behandeld wordt. De enige vorm van medische zorg die verzoeker ontvangst, is toezicht vanwege zijn honger/dorststaking. Ten aanzien daarvan is hiervoor reeds overwogen dat dit geen aanleiding vormt voor het oordeel dat het medische onverantwoord is om verzoeker uit te zetten. (…)
11.
In hetgeen verzoeker thans naar voren heeft gebracht ziet de voorzieningenrechter geen grond hierover thans anders te oordelen. De voorzieningenrechter overweegt daartoe als volgt.
12.
De door verzoeker overgelegde schriftelijke verklaringen van 16 en 18 mei 2013 en het uittreksel Handelsregister Kamer van Koophandel van 30 juli 2013, doen naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet af aan het standpunt van verweerder dat verzoeker niet onder medische behandeling staat. Deze stukken zeggen namelijk niets over de vraag of verzoeker medische zorg ontvangt anders dan het medische toezicht vanwege zijn honger- en dorststaking.
13.
Voorts heeft verzoeker betoogd dat bij uitblijven van vaccinaties voor gele koorts en cholera een medische noodsituatie zal ontstaan. Ter staving van deze stelling heeft verzoeker de volgende stukken overgelegd:
  • informatie van de GGD over vaccinaties voor Guinee;
  • informatie van de World Health Organization over gele koorts;
  • de LCI-richtlijn gele koorts van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu;
  • een kaart van Guinee waarop staat aangegeven in welke gebieden vaccinaties aanbevolen worden;
  • een verklaring van Isala klinieken van 24 juni 2013;
  • een uitslag van bloedonderzoek van 14 juli 2013;
  • een verklaring van 29 juli 2013 van mevrouw E.S. Bonsen.
De voorzieningenrechter overweegt dat uit deze stukken niet kan worden afgeleid dat verzoeker aan gele koorts en/of cholera lijdt en daarvoor behandeld wordt. Daarmee valt hij niet onder de reikwijdte van paragraaf A3/7.1 van de Vc 2000. Derhalve leidt dit betoog van verzoeker evenmin tot de conclusie dat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft.
14.
Voorts heeft verzoeker gesteld dat verweerder in strijd handelt met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) door hem - zonder nader advies van het BMA te vragen en/of zonder vaccinaties - uit te zetten naar zijn land van herkomst.
Blijkens de arresten Bensaid van 6 februari 2001 (JV 2001/103) en N. tegen het Verenigd Koninkrijk van 27 mei 2008 (JV 2008/266) van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en vaste rechtspraak van de Afdeling kan uitzetting in verband met de medische toestand van de uit te zetten persoon, onder uitzonderlijke omstandigheden en vanwege dwingende redenen van humanitaire aard, bij gebrek aan medische voorzieningen en sociale opvang in het land waarnaar wordt uitgezet, leiden tot schending van artikel 3 van het EVRM. Van uitzonderlijke omstandigheden kan slechts sprake zijn, indien de desbetreffende vreemdeling lijdt aan een ziekte in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium en er geen medische voorzieningen of sociale opvang in het land van herkomst aanwezig zijn, terwijl de vreemdeling in grote mate afhankelijk is van die voorzieningen of sociale opvang en hij die in het uitzettende land al geruime tijd ontvangt. Nu gesteld noch gebleken is dat verzoeker lijdt aan een ziekte in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium, faalt naar het oordeel van de voorzieningenrechter verzoekers beroep op artikel 3 van het EVRM. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 juni 2012 (zaaknummer 201103231/1/V1, www.raadvanstate.nl), dat speculaties over een mogelijke toekomstige verslechtering van de gezondheidssituatie van een vreemdeling onvoldoende zijn om aannemelijk te achten dat de desbetreffende vreemdeling een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling.
15.
Voorts slaat de voorzieningenrechter acht op de toezegging van verweerder dat verzoeker tijdens de reis wordt begeleid door een psychiatrisch verpleegkundige, dat hij bij aankomst in Guinee zal worden overgedragen aan een internist van de Clinique Pasteur in Conakry, dat hij per ambulance zal worden vervoerd naar deze kliniek en dat de medische zorg drie maanden door verweerder wordt gefinancierd. Verder neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat verzoeker tijdens het vertrekgesprek van 23 juli 2013 heeft verklaard dat hij regelmatig drinkt en een maal per dag Nutridrink krijgt om aan te sterken.
16.
Nu verzoeker voor het overige niets heeft aangevoerd tegen het bestreden besluit is de voorzieningenrechter van oordeel dat zijn bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft.
17.
Derhalve wijst de voorzieningenrechter het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

De beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.S.M. Bak, rechter, in tegenwoordigheid van C.M.A. Groenendaal, griffier.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2013.

Rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.