ECLI:NL:RBDHA:2013:11475

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 september 2013
Publicatiedatum
5 september 2013
Zaaknummer
09-777266-13
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen minderjarige verdachte wegens mishandeling en bedreiging in jeugdzorginstelling

Op 5 september 2013 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 1998, die zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling en bedreiging van medewerkers in de JeugdzorgPlus-instelling Schakenbosch te Leidschendam. De rechtbank heeft de zaak behandeld in een meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken. De verdachte werd beschuldigd van drie feiten: het bijten van een medewerkster, het bedreigen van een andere medewerkster met een mes, en het uiten van bedreigende woorden naar een derde medewerkster. Tijdens de zittingen op 18 juli en 22 augustus 2013 zijn de vorderingen van de officier van justitie en de verdediging besproken. De officier van justitie, mr. M.A. Visser, eiste een PIJ-maatregel, terwijl de verdediging pleitte voor ambulante behandeling.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank overwoog dat de verdachte, ondanks zijn jonge leeftijd en verminderd toerekeningsvatbaarheid, zich schuldig had gemaakt aan ernstige feiten die psychische klachten en gevoelens van onveiligheid bij de slachtoffers konden veroorzaken. De rechtbank hield rekening met de context van de delicten, die plaatsvonden in een gesloten instelling waar de verdachte was geplaatst vanwege ernstige gedragsproblemen.

Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, bestaande uit 40 dagen onbetaalde arbeid, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie indien de taakstraf niet naar behoren werd verricht. De rechtbank besloot geen PIJ-maatregel op te leggen, maar benadrukte de noodzaak van behandeling en begeleiding voor de verdachte, die in de toekomst nog steeds onder toezicht kan staan van de jeugdzorg.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/777266-13
Datum uitspraak: 5 september 2013
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te[geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
verblijvende te [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 18 juli 2013 en
22 augustus 2013.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.A. Visser en van hetgeen door de raadsman mr. J. Biemond, advocaat te Den Haag, door de verdachte en door de ter terechtzitting verschenen deskundigen naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 7 februari 2013 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, opzettelijk een persoon (te weten [slachtoffer 1], in de arm heeft gebeten en/of met de vuist (meerdere malen) op de rug heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 3 april 2013 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend stekende bewegingen met een mes gemaakt in de richting van de romp van die [slachtoffer 2];
3.
hij op of omstreeks 5 april 2013 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, [slachtoffer 3]heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd: "You will die first" en/of "Snitch die first, snitch at your own risk", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De verdachte is in het kader van een machtiging gesloten jeugdzorg enige tijd geplaatst geweest in de JeugdzorgPlus-instelling Schakenbosch te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg. Aldaar hebben zich incidenten voorgedaan, die hebben geleid tot de vervolging van de verdachte terzake van de onderhavige strafbare feiten.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte alle ten laste gelegde feiten heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zijn geen bewijsverweren gevoerd. Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Betoogd is dat de verdachte iets algemeens heeft gezegd over ’verraders’ en dat hij zich niet specifiek tegen de aangeefster heeft gericht. Dat laatste kon ook niet aangezien hij op dat moment niet kon weten dat aangeefster een getuigenverklaring tegen hem had afgelegd. De woorden, zoals ten laste gelegd, zijn niet als zodanig door de verdachte gebruikt. Het is het woord van de aangeefster tegen de verdachte.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging. [1]
T.a.v. feit 1
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij op 7 februari 2013 werkzaam was als pedagogisch medewerkster in Schakenbosch te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg. [2] Zij stuurde de verdachte naar zijn kamer na een incident. De verdachte wilde niet gaan. Hij pakte een stoel en wilde deze op aangeefster gooien. Toen de aangeefster de stoel uit zijn handen pakte, haalde hij met zijn vuist naar haar uit. Zij pakte zijn polsen beet om te voorkomen dat hij haar weer zou slaan. Er ontstond een gevecht waarbij de verdachte haar in haar arm beet, waarbij zij pijn voelde in haar arm. Zij heeft het hoofd van de verdachte beetgepakt ter hoogte van zijn kaak, waardoor één van zijn armen weer vrij kwam. Met deze vrije hand werd de aangeefster meerdere keren op haar rug gestompt. [3] De verdachte heeft bekend dat hij aangeefster in haar arm heeft gebeten en meerdere malen op haar rug heeft gestompt. [4]
Op grond van bovenstaande kan wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte dit feit heeft begaan.
T.a.v. feit 2
Aangeefster [slachtoffer 2]heeft verklaard dat zij op 3 april 2013 werkzaam was op een groep in Schakenbosch te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg. [5] Zij heeft verklaard dat de verdachte de laatste week dreigend en opstandig was naar het personeel en de jongeren. Die dag begon hij te provoceren door te zeggen dat hij mensen ging slaan. Hij moest van aangeefster terug naar zijn kamer maar pakte nog snel crackers, pindakaas en een mes. Aangeefster zei dat dit niet mocht en hij de spullen terug moest zetten. De verdachte belegde zijn cracker met het mes. De aangeefster trachtte hem naar zijn kamer te begeleiden. Zij zag dat de verdachte met het mes stekende bewegingen in de richting van haar romp maakte en dat het mes richting haar romp ging. [6] De aangeefster kon dit afweren. Getuige [slachtoffer 3]heeft verklaard dat de verdachte met zijn linkerhand het mes omhoog hield en dat hij met het mes in de richting van de hals/romp van aangeefster stak, waarbij hij van alles riep. [7]
De verdachte heeft verklaard dat hij aangeefster heeft gedreigd te steken. Toen hij het mes, nadat hij dit had laten vallen, had opgepakt heeft hij met een dreigende houding met het mes naar aangeefster gestaan. [8]
Op grond van bovenstaande kan wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte dit feit heeft begaan.
T.a.v. feit 3
Aangeefster [slachtoffer 3]heeft verklaard dat zij op 5 april 2013 werkzaam was op een groep in Schakenbosch te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg. [9] De verdachte wilde zijn cliëntendossier inzien hetgeen door aangeefster niet werd toegestaan. De verdachte zei dat hij wilde zien wie er aangifte tegen hem had gedaan en wie er tegen hem een getuigenverklaring had afgelegd. De aangeefster verklaart dat zij een dag eerder inderdaad een getuigenverklaring tegen de verdachte had ingediend. De aangeefster verklaart dat de verdachte haar indringend aankeek met een valse blik. Vervolgens hoorde zij hem zeggen: ”ik weet wie er aangifte heeft gedaan en ik weet ook wie er heeft getuigd. You’ll die first. Ik pik dit niet. Je zal het wel voelen” of woorden van gelijke strekking. De aangeefster voelde zich bedreigd door die woorden. [10] De verdachte bevestigt dat hij zijn dossier wilde inzien omdat hij wilde weten wie er tegen hem heeft getuigd en dat hij een vermoeden had dat het de aangeefster was. Tevens verklaart hij dat aangeefster daarbij aanwezig was. De verdachte verklaart dat hij heeft gezegd: ”Snitch die first, snitch at your own risk.” [11]
De rechtbank acht op grond van bovenstaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte aangeefster heeft bedreigd en acht zijn stelling dat hij dit in het algemeen gezegd heeft niet aannemelijk. Weliswaar komen de bewoordingen die volgens de verdachte zijn gebruikt niet letterlijk overeen met de bewoordingen die volgens de aangeefster zijn gebruikt maar zowel de bewoordingen “You’ll die first” als ook de bewoordingen ”Snitch die first, snitch at your own risk” kunnen naar het oordeel van de rechtbank in de gegeven omstandigheden van het geval, waarbij van belang is dat de verdachte net daarvoor was geweigerd zijn dossier in te zien, als bedreigend voor de aangeefster worden opgevat.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
1.
op 7 februari 2013 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, opzettelijk een persoon (te weten [slachtoffer 1]), in de arm heeft gebeten en met de vuist meerdere malen op de rug heeft geslagen, waardoor deze pijn heeft ondervonden;
2.
op 3 april 2013 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend stekende bewegingen met een mes gemaakt in de richting van de romp van die [slachtoffer 2];
3.
op 5 april 2013 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, [slachtoffer 3]heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 3]dreigend de woorden toegevoegd :"You will die first" of "Snitch die first, snitch at your own risk", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van de feiten en van de verdachte

4.1
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde feit is namens de verdachte aangevoerd dat hij uit zelfverdediging en/of zelfbescherming de aangeefster heeft gebeten en op haar rug heeft geslagen nadat deze hem bij de keel had gepakt. De verdachte heeft de aangeefster nimmer direct aangevallen zodat het de vraag is of de aangeefster tot het gepleegde geweld gerechtigd was.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie is er geen sprake geweest van zelfverdediging. De verdachte heeft als eerste met een stoel willen gooien waarna een gevecht is ontstaan. Voor zover al sprake is van zelfverdediging is de officier van justitie van mening dat de verdachte veel te ver is gegaan door maar door te gaan met het slaan van de aangeefster.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat niet weersproken is dat de verdachte als eerste de confrontatie zocht door een stoel te pakken om daarmee te gooien. Daarna ontstond het gevecht met de aangeefster, waarbij de verdachte haar heeft gebeten en geslagen. Ook nadat de aangeefster – naar de verdachte ter terechtzitting zelf verklaarde – hem had losgelaten, bleef de verdachte doorgaan en sloeg hij de aangeefster meerdere malen tegen de rug. Onder deze omstandigheden is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich wel moest verdedigen. De verdachte had, toen de aangeefster de stoel had afgepakt, zich terug kunnen trekken en naar zijn kamer kunnen gaan. Ten slotte overweegt de rechtbank nog dat de verdachte zelf ook heeft verklaard dat hij heftig heeft gereageerd.
Ten aanzien van dit feit en ook ten aanzien van de overige bewezen verklaarde feiten zijn derhalve geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten dan wel de verdachte uitsluiten.

5.De strafoplegging

5.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte ter zake van de hem ten laste gelegde feiten wordt opgelegd de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel), voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de aanwijzingen van de jeugdreclassering en dat de verdachte behandeling bij het Palmhuis en/of Nieuwe Perspectieven zal volgen en dat aan de Stichting Bureau Jeugdzorg de opdracht wordt gegeven om aan de verdachte Hulp en Steun te bieden.
De officier van justitie heeft voorts verzocht om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De officier van justitie heeft aangegeven tot de conclusie te zijn gekomen dat ambulante behandeling in een strafrechtelijk kader moet plaatsvinden, nu civielrechtelijke interventies tot onvoldoende resultaten hebben geleid. Het opleggen van jeugddetentie is niet aan de orde nu behandeling voorop moet staan, waarbij de voorwaardelijke PIJ-maatregel, als stok achter de deur dient te fungeren. Aan de wettelijke voorwaarden voor de PIJ-maatregel is voldaan. Een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel gaat, gezien de aard van de feiten en de omstandigheden waaronder en de context waarin ze gepleegd zijn, te ver. De verdachte heeft aangegeven gemotiveerd te zijn voor ambulante behandeling, waarbij hij bij de oma gaat wonen en de gedragsdeskundigen en de voogdijwerker hebben aangegeven hier achter te kunnen staan.
5.2.
Het standpunt van de verdachte en de verdediging
De raadsman heeft opgemerkt dat gesloten plaatsingen van de minderjarige tot op heden een verre van gewenst effect hebben opgeleverd. Een maatregel PIJ is bedoeld als een ultiem middel. De raadsman heeft verzocht het advies van de psycholoog en de psychiater te volgen en via de uitspraak te bewerkstelligen dat de verdachte ambulante behandeling bij het Palmhuis kan volgen en bij zijn oma en (stief)opa kan gaan wonen.
De verdachte heeft aangegeven het beste ervan te willen maken en zich onder behandeling van het Palmhuis te willen stellen.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft zich, tijdens zijn gesloten civielrechtelijke plaatsing in de instelling Schakenbosch, schuldig gemaakt aan een drietal vervelende feiten, gepleegd jegens medewerkers van die instelling.
Hij heeft een medewerkster mishandeld door haar te bijten en meermalen op de rug te slaan. Voorts heeft hij twee maal een medewerkster bedreigd, eenmaal met woorden en eenmaal door met een mes stekende bewegingen in haar richting te maken.
Het zijn ernstige feiten die bij slachtoffers tot psychische klachten en gevoelens van onveiligheid kunnen leiden. Hoewel de rechtbank zeer zeker niet wil afdoen aan de ernst van dergelijke feiten weegt de rechtbank uitdrukkelijk mee dat de feiten zijn gepleegd in de gesloten instelling Schakenbosch alwaar de verdachte juist wegens ernstige gedragsproblemen was geplaatst. Van personeel van een dergelijke instelling mag worden verwacht dat zij zich goed realiseren dat zij met jongeren, zoals de verdachte, te maken krijgen die een gedragsstoornis hebben en onvoorspelbaar en dreigend gedrag kunnen vertonen. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de instelling Schakenbosch in de opstartfase was en nog zoekende naar de juiste structuur in het behandelingsklimaat. De verdachte heeft door zijn gedragsproblematiek snel grenzen opgezocht en dit leidde in de redelijk vrije structuur tot escalaties en onbeheersbaar gedrag van de verdachte. De rechtbank kan zich niet geheel aan de indruk onttrekken dat, in een andere instelling, met een duidelijke en voorspelbare structuur de kans op de delicten minder groot zou zijn geweest dan wel dat de incidenten niet zouden hebben geleid tot het doen van aangiftes en een vervolging maar via interne procedures zou zijn aangepakt.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het arrest van het Gerechtshof Den Haag d.d. 24 april 2012, waarin een niet onherroepelijke veroordeling van de verdachte is uitgesproken, en waarbij aan hem wegens onder meer een zedendelict de maatregel Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen, voorwaardelijk, is opgelegd. De rechtbank overweegt echter dat, nu tegen deze zaak nog een cassatieberoep loopt, zij hiermee geen rekening kan houden bij de strafmaat.
De rechtbank heeft kennisgenomen van diverse over de verdachte uitgebrachte rapportages en heeft daarbij met name acht geslagen op de Pro Justitia rapportages d.d. 8 augustus 2013 en d.d. 9 augustus 2013 van het psychologisch onderzoek, respectievelijk het psychiatrisch onderzoek, ondertekend door R.E. Arends en E.M. van Engers, respectievelijk door H. van der Lugt en op het rapport 2B van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 21 augustus 2013.
De Pro Justitiarapportages houden onder meer het volgende in, verkort en zakelijk weergegeven: Betrokkene is lijdende aan een oppositioneel opstandige gedragsstoornis, een reactieve hechtingsstoornis en ADHD van het gecombineerde type. Op grond hiervan wordt de kans op recidive hoog ingeschat. Betrokkene reageerde primair en impulsief toen hij zich klaarblijkelijk bedreigd en gefrustreerd voelde en was niet of onvoldoende in staat dit te kanaliseren. Er is sprake van een gebrekkige coping en onvoldoende remming ten gevolge van een lacunaire gewetensontwikkeling en onveilige gehechtheid. Hij beschikt over een gering gevoel aan innerlijke veiligheid. Als de buitenwereld zich tegen hem keert en hem in zijn ogen laat vallen of aanvalt raakt hij in paniek en wordt overspoeld door angst het onderspit te delven. Hij zal al zijn woede en frustratie inzetten om zijn veiligheid af te dwingen en is nauwelijks meer in staat af te wegen wat de beste stap is.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft zich in zijn rapport aangesloten bij de voormelde conclusies en bevindingen van de gedragsdeskundigen.
Op grond van bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte met betrekking tot de door hem gepleegde delicten als verminderd toerekeningsvatbaar kan worden verklaard.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of aan de verdachte de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ), al dan niet in voorwaardelijke vorm, moet worden opgelegd.
Uit de rapportages van de gedragsdeskundigen en de door hen ter terechtzitting als deskundigen afgelegde verklaringen leidt de rechtbank af dat zij voorshands geen onvoorwaardelijke PIJ-maatregel adviseren. Naar voren is gekomen dat behandeling dringend noodzakelijk is, maar dat deze behandeling in de vorm van dagbehandeling in de forensisch-psychiatrische kliniek van het Palmhuis met plaatsing van de verdachte bij zijn oma en (stief)opa zou kunnen worden gegeven. De band tussen de verdachte en zijn oma is sterk en door zijn verblijf in de justitiële jeugdinrichting heeft de verdachte kunnen ervaren wat structuur en regelmaat oplevert. De beide gedragsdeskundigen hebben aangegeven dat deze behandeling naar hun oordeel zou kunnen worden opgelegd in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Naar hun idee verdient het in ieder geval de voorkeur de behandeling in de ambulante sfeer te laten plaatsvinden en, ook bij oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel in geval van mislukking, eerst nog te kijken naar de mogelijkheden in het civiele traject, met name het aanvragen en uitvoeren van een machtiging gesloten jeugdzorg. De psycholoog heeft ter terechtzitting de stelling betrokken dat de verdachte ”kwijt of verloren zal raken” indien de maatregel PIJ onvoorwaardelijk zal worden opgelegd en ook de psychiater en Bureau Jeugdzorg hebben zich afgevraagd of een civiele maatregel niet moet prevaleren, indien ambulante behandeling geen resultaten oplevert.
Namens de voogdij-instelling de Stichting Bureau Jeugdzorg, heeft de heer J. van der Wiel, ter terechtzitting aangegeven voldoende mogelijkheden te zien in het plaatsen van de verdachte bij oma en (stief)opa, met ambulante dagbehandeling bij het Palmhuis. Daarbij zijn wel zorgen geuit over het probleembesef bij grootouders en wat het traject zou moeten zijn indien ambulante behandeling niet slaagt. Aangegeven is dat, indien het misgaat, ingegrepen kan worden met een machtiging gesloten jeugdzorg.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel bepleit. De Raad is van mening dat er naast de bedreigde ontwikkeling van de verdachte een maatschappelijk gevaar dreigt. Er zijn meerdere diagnoses gesteld, waaronder een zorgelijke gewetensontwikkeling en zeer zorgelijke verlopende seksuele ontwikkeling. Omdat zowel de verdachte als de oma geen probleembesef of –erkenning heeft acht de Raad het niet verantwoord om de verdachte bij haar te laten wonen met het inzetten van intensieve behandeling van het Palmhuis.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 77s, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht voor het opleggen van de maatregel PIJ, ook in voorwaardelijke zin, onder meer moet worden voldaan aan het vereiste dat de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat, gezien de hiervoor genoemde bevindingen en conclusies van de gedragsdeskundigen en de voogdij-instelling, niet aan het genoemde wettelijke vereiste is voldaan. Uit de rapportages van de deskundigen en hun toelichting ter zitting volgt immers dat een PIJ-maatregel niet in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte. Er zijn nog ambulante behandelingsmogelijkheden en bij het mislukken daarvan verdient het volgens de deskundigen de voorkeur om in het civiele kader in te grijpen. Anders dan de Raad voor de Kinderbescherming heeft betoogd, is de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat het civiele kader geenszins een gepasseerd station is. De verdachte heeft immers eerder in een speciale zorggroep van Almata in het kader van de gesloten jeugdzorg verbleven waar wel degelijk resultaten werden bereikt. Uitsluitend vanwege externe factoren kon hij daar niet blijven.
De rechtbank realiseert zich terdege dat er sprake is van ernstige problematiek bij de verdachte en dat er al eerder aan de verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel is opgelegd maar dit maakt haar oordeel in dit geval niet anders.
Nu de verdachte niet eerder ter zake van strafbare feiten onherroepelijk is veroordeeld, er bijzondere omstandigheden zijn waaronder de delicten zijn begaan in de instelling Schakenbosch zoals hierboven geschetst, de verdachte voorts pas 14 respectievelijk 15 jaar oud was ten tijde van de gepleegde delicten en hij als verminderd toerekeningsvatbaar ten tijde van de bewezen verklaarde feiten wordt verklaard, is de rechtbank van oordeel dat voor wat betreft de strafoplegging kan worden volstaan met een taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te noemen duur.
Daar de verdachte geruime tijd in voorarrest heeft gezeten en hij krachtens artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht recht heeft op aftrek van het voorarrest, stelt de rechtbank vast dat de op te leggen taakstraf kan worden beschouwd als zijnde reeds door de verdachte goed afgerond.
De rechtbank ziet, door de lange tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten, geen mogelijkheden voor het opleggen van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf en dus kan de dringend noodzakelijke behandeling en begeleiding niet in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke straf worden opgelegd. De rechtbank verwacht niettemin dat de verdachte zich zal inzetten voor behandeling bij het Palmhuis, hetgeen hij zelf ter terechtzitting heeft beaamd, en wijst er voorts op dat er nog altijd een machtiging gesloten jeugdzorg ligt die geldig is tot 1 december 2013 en die als stok achter de deur kan fungeren voor de verdachte om mee te werken.

6.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77gg, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

7.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de hem bij dagvaarding onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
t.a.v. feit 1:
MISHANDELING;
t.a.v. feit 2 en feit 3:
BEDREIGING MET ENIG MISDRIJF TEGEN HET LEVEN GERICHT, MEERMALEN GEPLEEGD;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
veroordeelt verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van
80 UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van
40 DAGEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. de Haan, kinderrechter, voorzitter,
mr. P.J. Schreuder, kinderrechter,
en mr. H.M. Boone, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. T.B. van Amen, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 september 2013.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1573 2013066310, doorgenummerd als pagina 1 tot en met 46.
2.pag. 41
3.pag. 42, derde alinea
4.verklaring verdachte ter terechtzitting
5.pag. 24
6.pag. 25, eerste helft
7.pag. 31, iets boven het midden
8.pag. 36, eerste helft
9.pag. 45
10.pag. 45 onderaan en pag. 46 bovenaan
11.pag. 37, tweede helft