Op 29 augustus 2013 heeft de Rechtbank Den Haag, meervoudige kamer jeugdstrafzaken, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de PIJ-maatregel voor een jeugdige veroordeelde. De vordering was ingediend op 10 juli 2013 en betrof een verlenging van achttien maanden van de plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, opgelegd bij vonnis van 16 juli 2009. De rechtbank heeft het dossier en verschillende adviezen bestudeerd, waaronder een advies van 14 juni 2013 van deskundigen verbonden aan Forensisch Centrum Teylingereind, dat de verlenging van de maatregel adviseerde.
Tijdens de behandeling in raadkamer op 15 augustus 2013 heeft de veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman, zijn verzet tegen de verlenging geuit. Hij benadrukte dat hij al jaren vastzit zonder perspectief op vrijlating en dat hij zich niet verder kan ontwikkelen in een jeugdregime. De officier van justitie betoogde echter dat de veiligheid van anderen in het geding is en dat de verlenging noodzakelijk is voor de verdere ontwikkeling van de veroordeelde.
De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld aan de hand van de wettelijke vereisten voor verlenging van de PIJ-maatregel. Hoewel de rechtbank erkende dat er een risico op recidive bestaat, concludeerde zij dat de huidige omstandigheden en de weerstand van de veroordeelde tegen behandeling een verlenging van de maatregel niet in het belang van zijn ontwikkeling maken. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde een kans moet krijgen om zijn leven op te pakken en afwezigheid van de maatregel kan bijdragen aan zijn ontwikkeling. Daarom heeft de rechtbank de vordering tot verlenging van de PIJ-maatregel afgewezen.