ECLI:NL:RBDHA:2013:11196

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2013
Publicatiedatum
29 augustus 2013
Zaaknummer
AWB 13/16617
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van procesbelang bij bezwaar tegen feitelijke uitzetting van een vreemdeling

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 27 augustus 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vreemdeling, eiser, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder. Eiser, van Guinese nationaliteit, was op 5 juni 2013 feitelijk uitgezet naar Guinee. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze uitzetting en verzocht om een voorlopige voorziening, welke door de voorzieningenrechter op 4 juni 2013 werd afgewezen. Verweerder verklaarde het bezwaar van eiser op 6 juni 2013 kennelijk niet-ontvankelijk, omdat eiser volgens verweerder geen rechtens te beschermen belang meer had na de feitelijke uitzetting.

Eiser betoogde echter dat hij belang had bij een inhoudelijke beoordeling van de rechtmatigheid van zijn uitzetting, omdat een onrechtmatige uitzetting zou kunnen leiden tot schadevergoeding en mogelijk zelfs tot de verplichting voor de Nederlandse overheid om eiser veilig terug te laten keren naar Nederland. De rechtbank oordeelde dat eiser procesbelang had bij de beoordeling van zijn beroep, omdat het mogelijk was dat de uitzetting onrechtmatig was uitgevoerd.

De rechtbank concludeerde dat verweerder ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard, aangezien dit alleen kan op basis van een verzuim zoals omschreven in artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, waarbij ook de proceskosten van eiser vergoed dienden te worden. De rechtbank veroordeelde verweerder tot betaling van € 944,- aan proceskosten en € 160,- als vergoeding voor het betaalde griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/16617
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 27 augustus 2013 in de zaak tussen

[naam eiser],

geboren op [geboortedatum], van Guinese nationaliteit,
eiser,
(gemachtigde: mr. J. van Koesveld, advocaat te Amsterdam),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigde: mr. J.W. Kreumer, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij faxbericht van 22 mei 2013 heeft verweerder aan eiser te kennen gegeven dat hij op 5 juni 2013 om 08.00 uur zal worden uitgezet naar Guinee.
Op 30 mei 2013 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen een feitelijke handeling als bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), te weten de feitelijke uitzetting op 5 juni 2013.
Voorts heeft eiser de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen hangende het bezwaar. Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 4 juni 2013 is de verzochte voorlopige voorziening afgewezen (AWB 13/13998).
Bij besluit van 6 juni 2013 heeft verweerder het bezwaar van verzoeker kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft 12 augustus 2013 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2013. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1.
Uit verweerders brief van 5 juni 2013, met als bijlage een formulier model M114, blijkt dat eiser op 5 juni 2013 is uitgezet naar Guinee. De rechtbank ziet zich, gelet daarop, allereerst gesteld voor de vraag of eiser procesbelang heeft bij de beoordeling van het voorliggende beroep.
1.1
Verweerder heeft zich bij brief van 12 augustus 2013 op het standpunt gesteld dat het beroep niet-ontvankelijk is. Nu eiser op 5 juni 2013 is uitgezet, heeft eiser volgens verweerder geen rechtens te beschermen belang meer bij het beroep tegen de feitelijke uitzetting.
1.2
Eiser heeft betoogd dat hij belang heeft bij een inhoudelijke beslissing over de rechtmatigheid van zijn uitzetting. Indien zou blijken dat verweerder zich bij de uitzetting van eiser onrechtmatig heeft gedragen, komt eiser in aanmerking voor vergoeding van de door hem als gevolg daarvan geleden schade en kan zelfs de verplichting voor de Nederlandse overheid ontstaan zorg te dragen voor de veilige terugkeer van eiser naar Nederland. Eisers gemachtigde voert daarbij aan dat zij van een vriend van eiser heeft vernomen dat eiser in Guinee direct na aankomst is vastgezet. Indien het standpunt van verweerder op zou gaan, zou dat betekenen dat een vreemdeling geen recht meer heeft op een rechterlijke toets omtrent de rechtmatigheid van zijn uitzetting. Dit is in strijd met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), welke verdragsbepaling de toegang tot een eerlijk proces moet waarborgen, indien sprake is van een mogelijke schending van rechten.
1.3
De rechtbank oordeelt hieromtrent als volgt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in de uitspraak van 9 december 2011 (201111232/2/V3,www.raadvanstate.nl) ten aanzien van het procesbelang overwogen, dat beoordeeld moet worden of gegrondverklaring van het beroep zou afdoen aan de bevoegdheid van verweerder om tot uitzetting over te gaan. De rechtbank is van oordeel dat eiser met het instellen van het onderhavige beroep zou kunnen bewerkstelligen dat achteraf blijkt, dat verweerder eiser op onrechtmatige wijze, dat wil zeggen zonder de daartoe vereiste, geldige documenten voor grensoverschrijding, heeft uitgezet en daarom niet bevoegd was om tot uitzetting over te gaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser procesbelang heeft bij een beoordeling van zijn beroep.
2.
Verweerder heeft het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, onder verwijzing naar voornoemde uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 juni 2013. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte tot de slotsom is gekomen dat het bezwaar niet-ontvankelijk is. Een bezwaarschrift kan slechts niet-ontvankelijk worden verklaard op grond van een verzuim zoals omschreven in artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder heeft het bezwaarschrift niet vanwege een dergelijk verzuim niet-ontvankelijk verklaard, maar heeft ter onderbouwing van het besluit op bezwaar slechts verwezen naar de uitspraak van de voorzieningenrechter. De afwijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening kan er echter, gelet op de limitatieve opsomming van artikel 6:6 Awb, niet toe leiden dat het bezwaar niet-ontvankelijk wordt verklaard. Verweerder had zich in het bestreden besluit gemotiveerd moeten uitlaten over de vraag of de bezwaren van eiser doel treffen. Daarbij had verweerder in moeten gaan op de gronden van bezwaar van eiser ten aanzien van de wijze van verstrekking van het laissez-passer en de rechtsgeldigheid van dit document. Verweerder zal het bezwaar van eiser dan ook alsnog inhoudelijk moeten beoordelen.
3.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is.
4.
De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen. In dit nieuw te nemen besluit dient verweerder tevens een beslissing te nemen op het verzoek van eiser om vergoeding van de in bezwaar opgekomen proceskosten op grond van artikel 7:15 Awb.
5.
De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 944,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
6.
Met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb gelast de rechtbank dat verweerder het betaalde griffierecht moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de aanwijzingen van de rechtbank;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 944,- te betalen aan eiser;
- draagt verweerder op € 160,- te betalen aan eiser als vergoeding voor het betaalde griffierecht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.W.S. Kiliç, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Duren, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2013.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel