ECLI:NL:RBDHA:2013:11184

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 augustus 2013
Publicatiedatum
28 augustus 2013
Zaaknummer
C-09-447341
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige met problematische gedragingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 augustus 2013 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 1997. Het verzoek is ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden, en betreft een minderjarige die feitelijk verblijft in een jeugdinrichting. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende documenten, waaronder een rapport van de Raad en een indicatiebesluit van de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden. Tijdens de zitting op 25 juli 2013 zijn de moeder, de minderjarige, en vertegenwoordigers van de Raad en Bureau Jeugdzorg verschenen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige kampt met ernstige gedragsproblemen, waaronder ADHD en een oppositionele gedragsstoornis. De situatie van de minderjarige is verslechterd, en hij heeft zich niet gehouden aan de voorwaarden die hem door de rechtbank waren opgelegd. De Raad heeft verzocht om ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing in een driemilieusvoorziening, terwijl de advocaat van de moeder, mr. M.J. Lamers, zich heeft verzet tegen de uithuisplaatsing en heeft gepleit voor hulpverlening vanuit de thuissituatie.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn en dat hulpverlening door een gezinsvoogd noodzakelijk is. De rechtbank heeft echter besloten om het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing aan te houden, zodat de biologische vader de kans krijgt om zijn mening kenbaar te maken. De rechtbank benadrukt het belang van hulpverlening en de bereidheid van de minderjarige en zijn moeder om mee te werken aan de benodigde begeleiding. De rechtbank heeft de Raad en Bureau Jeugdzorg opgedragen om actuele informatie te verstrekken over de situatie van de minderjarige voor de volgende zitting.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: JE RK 13-1865
Zaaknummer: C/09/447341
Datum beschikking: 8 augustus 2013

Ondertoezichtstelling en aanhouding verzoek machtiging tot uithuisplaatsing

Beschikking op het op 18 juli 2013 ingekomen verzoekschrift van:

de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden (verder: de Raad);
met betrekking tot de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats],
kind van:
[mevrouw],
de moeder,
wonende te [woonplaats A],
die het ouderlijk gezag alleen uitoefent,
en
[mijnheer],
de biologische vader,
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland.
De minderjarige verblijft feitelijk – in strafrechtelijk kader – in [een jeugdinrichting].

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van:
- het verzoekschrift, met bijlagen, waaronder het rapport Raadsonderzoek Combi-zitting d.d. 17 juli 2013;
- het indicatiebesluit van de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden (verder: Bureau Jeugdzorg) d.d. 24 juli 2013, met de daarbij behorende aanvraag;
- het verweerschrift van mr. M.J. Lamers, ter terechtzitting overgelegd.
Op 25 juli 2013 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank met gesloten deuren behandeld, gelijktijdig met de strafzaak die tegen de minderjarige aanhangig is gemaakt.
Hierbij zijn verschenen:
  • [mevrouw A], namens de Raad;
  • [mevrouw B], namens Bureau Jeugdzorg;
  • de moeder;
  • de minderjarige;
  • mr. M.J. Lamers, als advocaat van de moeder en de minderjarige.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot ondertoezichtstelling van voornoemde minderjarige voor de periode van één jaar en tot machtiging de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een driemilieusvoorziening voor de duur van de ondertoezichtstelling. Blijkens de inhoud van bovenvermeld Raadsrapport is de grond voor het verzoek onder meer gelegen in de omstandigheid dat de situatie van de minderjarige sinds het Raadsonderzoek van april 2013, is verslechterd en dat sprake is van een bedreigde ontwikkeling op alle leefgebieden. De minderjarige trekt zijn eigen plan en laat zich niets voorschrijven. Voorts heeft hij zich gedurende de schorsing van zijn voorlopige hechtenis niet gehouden aan de voorwaarden die hem door de rechtbank waren opgelegd. Zo heeft de minderjarige zich onttrokken aan de dagbehandeling bij het Palmhuis en gehoorzaamde hij zijn moeder en zijn begeleidster van de jeugdreclassering niet. Voorts slikte de minderjarige niet structureel zijn medicatie voor zijn ADHD, hetgeen heeft meegespeeld bij zijn zorgelijke gedrag. Het overmatige blowgedrag van de minderjarige is eveneens zorgwekkend. Uit het bij de minderjarige afgenomen persoonlijkheidsonderzoek komen grote zorgen naar voren die behandeling nodig maken. Een ondertoezichtstelling wordt in ieder geval nodig geacht omdat de moeder te weinig gezag en overwicht op de minderjarige heeft om de bedreigde ontwikkeling tot staan te brengen. Een gezinsvoogd kan de moeder ondersteunen en zo nodig extra hulp inschakelen. Een machtiging uithuisplaatsing wordt eveneens nodig geacht. Ondanks de mogelijkheid dat de minderjarige zich aan de behandeling in een open setting zal onttrekken is besloten dat een driemilieusvoorziening thans de meest aangewezen setting is voor de minderjarige. De Raad acht een plek in een gesloten setting vooralsnog een te zware maatregel aangezien op civielrechtelijk gebied nog niet eerder hulpverlening is ingezet en dit dus eerst een kans moet krijgen.
De moeder heeft verweer gevoerd, welk verweer hierna voor zover nodig zal worden besproken.

Beoordeling

Onder verwijzing naar de inhoud van bovenvermeld Raadsrapport heeft [mevrouw A] het verzoek gehandhaafd. Zij heeft gesteld dat de minderjarige ADHD en een oppositionele gedragsstoornis heeft, dat sprake is van een gebrek aan zelfvertrouwen, dat hij niet goed kan omgaan met gezag en zelfbepalend is, dat de situatie thuis en de schoolgang problematisch zijn, dat sprake is van zorgwekkend blowgedrag en dat de minderjarige verdacht wordt van het plegen van een drietal ernstige strafbare feiten in een kort tijdsbestek. In april 2013 is na onderzoek besloten om nog geen kinderbeschermingsmaatregel te verzoeken. Inmiddels is de Raad van mening dat de situatie van de minderjarige dermate is verslechterd dat een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing aan de orde zijn. [mevrouw A] heeft daartoe aangevoerd dat de behandeling en begeleiding, als schorsende voorwaarde aan de minderjarige opgelegd, niet van de grond zijn gekomen wegens de afwerende houding van de minderjarige. Voorts heeft [mevrouw A] benadrukt dat structuur heel belangrijk is voor de minderjarige. Dit kan hem in een driemilieusvoorziening worden geboden terwijl de moeder hem dit in de thuissituatie onvoldoende kan bieden. Binnen een driemilieusvoorziening wordt ook de schoolgang van de minderjarige gecontroleerd en zullen zijn problemen worden behandeld. De minderjarige kan onmiddellijk terecht bij Horizon Jeugdzorg, locatie Prisma in Harreveld. [mevrouw A] heeft benadrukt dat de minderjarige zestien jaar oud is en dat er nu gehandeld moet worden opdat er nog voldoende tijd is om de minderjarige de behandeling te bieden die hij nodig heeft.
Mr. Lamers heeft betoogd dat de moeder op zich geen bezwaar heeft tegen toewijzing van het verzoek tot ondertoezichtstelling van de minderjarige, maar dat dit van weinig toegevoegde waarde zal zijn als de minderjarige in strafrechtelijk kader jeugdreclasseringstoezicht met begeleiding opgelegd mocht krijgen. Ten aanzien van het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing heeft mr. Lamers zich op het standpunt gesteld dat een plaatsing in een driemilieusvoorziening als Harreveld geen goede oplossing zal zijn voor de problematiek van de minderjarige. Mr. Lamers heeft daartoe aangevoerd dat Harreveld een open inrichting is en dat de minderjarige zich op ieder moment aan het verblijf aldaar zal kunnen onttrekken. Gelet op de problematiek van de minderjarige lijkt het niet realistisch om te verwachten dat een uithuisplaatsing in een driemilieusvoorziening tot een positief resultaat zal leiden. Mr. Lamers heeft betoogd dat het risico groot is dat bij het mislukken van die plaatsing, een machtiging uithuisplaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg aan de orde zal zijn, hetgeen zeker niet wenselijk is voor de minderjarige. Mr. Lamers heeft benadrukt dat nog onvoldoende geprobeerd is om hulp in te zetten vanuit de thuissituatie en dat de minderjarige zich bereid heeft verklaard deel te nemen aan die behandeling. Mr. Lamers heeft gesteld dat het mogelijk moet zijn om de nodig geachte behandeling, waaronder de multisysteem therapie, vanuit de thuissituatie aan te bieden.
Primair heeft mr. Lamers verzocht om het verzoek tot ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing in een driemilieusvoorziening af te wijzen. Subsidiair heeft mr. Lamers verzocht om de behandeling van het verzoek aan te houden voor een periode van bijvoorbeeld drie maanden opdat na ommekomst van die periode nader kan worden bekeken hoe de behandeling en begeleiding in het strafrechtelijk kader verlopen. De dreiging van een mogelijke plaatsing in een driemilieusvoorziening zal daarbij wellicht als stok achter de deur dienen en de minderjarige ertoe bewegen goed mee te werken aan de hem opgelegde hulp en begeleiding, aldus mr. Lamers.
De moeder heeft erkend dat de minderjarige en zij hulp en begeleiding nodig hebben. Zij heeft aangegeven dat de hulpverlening in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis onvoldoende van de grond is gekomen en dat eerst moet worden geprobeerd om passende hulpverlening in te zetten alvorens over te gaan tot een verregaand middel als een uithuisplaatsing. De moeder heeft nadrukkelijk gevraagd om de minderjarige nog een kans te geven om vanuit de thuissituatie aan zijn problemen te werken. Zij heeft benadrukt dat de hulpverlening, voordat de minderjarige in strafrechtelijk kader vast kwam te zitten, wel mogelijkheden zag en dat de minderjarige gewoon naar school ging. Met behulp van de juiste medicatie en een passende individuele therapie is het waarschijnlijk dat de minderjarige in de thuissituatie zal kunnen functioneren. De moeder heeft voorts opgemerkt dat ze de minderjarige inmiddels heeft ingeschreven bij het ROC Mondriaan.
Ten aanzien van het verzoek tot ondertoezichtstelling:
De rechtbank is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:254, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn. De rechtbank deelt de zorgen van Bureau Jeugdzorg en is van oordeel dat de problematiek van de minderjarige dermate ernstig is dat hulpverlening en begeleiding door een gezinsvoogd in het belang zijn van de minderjarige. De rechtbank overweegt dat de noodzaak de minderjarige onder toezicht te stellen los staat van de uitkomst van de strafzaak. De gezinsvoogd kan de ontwikkeling van de minderjarige in de gaten houden en daar waar nodig zorgen voor passende hulp en ondersteuning voor zowel de minderjarige als zijn moeder.
Ten aanzien van het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing in een driemilieusvoorziening:
De rechtbank stelt vast dat de biologische vader niet conform de wettelijke vereisten is opgeroepen. De rechtbank zal de biologische vader derhalve alsnog in de gelegenheid stellen zijn mening kenbaar te maken. Aangezien de biologische vader geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, zal de rechtbank bepalen dat hij dient te worden opgeroepen per advertentie in de krant.
De rechtbank zal het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing in een driemilieusvoorziening aanhouden tot nader te melden datum en tijdstip. De rechtbank overweegt daartoe dat zij (gezins)therapie noodzakelijk acht en dat de minderjarige, zij het aarzelend, heeft aangegeven dat hij daaraan wil meewerken. De rechtbank is van oordeel dat hulpverlening belangrijk is en dat dan ook moet worden bekeken vanuit welke situatie de hulpverlening de grootste kans van slagen heeft. Vooralsnog is de rechtbank van oordeel dat dit vanuit de thuissituatie is. De rechtbank overweegt daartoe dat de minderjarige zich hiertoe bereid heeft verklaard en dat ook de moeder gemotiveerd is om mee te werken aan de nodig geachte hulp en begeleiding vanuit de thuissituatie. De rechtbank zal de minderjarige derhalve de kans bieden om vanuit de thuissituatie goed mee te gaan werken aan de hulp en begeleiding die hij in het kader van de ondertoezichtstelling zal krijgen. De rechtbank benadrukt dat de minderjarige zich daarbij bewust dient te zijn dat hij een kans krijgt die hij zeer serieus moet nemen. Het verzoek tot uithuisplaatsing zal worden aangehouden, waarbij de minderjarige en de moeder zich dienen te realiseren dat deze maatregel nog steeds tot de mogelijkheden behoort indien de hulpverlening vanuit de thuissituatie onvoldoende tot resultaten leidt. Op de nader te melden terechtzitting zal de rechtbank beoordelen of de hulpverlening goed van de grond gekomen is en of de minderjarige hieraan voldoende zijn medewerking verleent.
De rechtbank draagt de Raad en Bureau Jeugdzorg op om de rechtbank tijdig voor de nader te melden terechtzitting te voorzien van actuele informatie omtrent de situatie van de minderjarige. Uit die informatie zal o.a. moeten blijken of de hulpverlening naar behoren verloopt, welke hulpverlening is ingezet, hoe de inzet en motivatie van de minderjarige is geweest, hoe de thuissituatie zich heeft ontwikkeld, welke stappen al zijn gezet en welke doelen nog zijn te behalen, en of, en zo ja op welke gronden, het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing in een driemilieusvoorziening wordt gehandhaafd.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De rechtbank:
stelt de minderjarige van 8 augustus 2013 tot 8 augustus 2014 onder toezicht van de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, zijnde een stichting zoals bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
en
houdt aan het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van de minderjarige in een driemilieusvoorziening tot de terechtzitting van de meervoudige kamer d.d.
9 december 2013 te 13.00 uur;
draagt de Raad en Bureau Jeugdzorg op om tijdig voor voormelde zitting rapport uit te brengen als bovenvermeld;
gelast de griffier tegen voormelde zitting op te roepen:
- de Raad voor de Kinderbescherming;
- de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden;
- de moeder;
- de minderjarige;
- mr. M.J. Lamers;
- de biologische vader (per advertentie in de krant).
Deze beschikking is gegeven door mr. P. de Haan, voorzitter, kinderrechter, mr. P.J. Schreuder, kinderrechter en mr. C.L. Strop, kinderrechter en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 augustus 2013, in tegenwoordigheid van mr. M.I. Jansen als griffier.
Voor zover in deze uitspraak eindbeslissingen staan kan hoger beroep worden ingesteld binnen
drie maandenna de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift bij de griffie van het Gerechtshof Den Haag.