ECLI:NL:RBDHA:2013:11178

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2013
Publicatiedatum
28 augustus 2013
Zaaknummer
09-920477-08
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering verlenging PIJ-maatregel voor jeugdige veroordeelde

Op 11 juli 2013 heeft de Rechtbank Den Haag, meervoudige kamer jeugdstrafzaken, uitspraak gedaan op de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de PIJ-maatregel van een jeugdige veroordeelde, geboren in 1991 en thans geplaatst in een Forensisch Psychiatrisch Centrum. De PIJ-maatregel was eerder opgelegd bij vonnis van 5 maart 2009 en was al eerder verlengd. De rechtbank heeft kennisgenomen van het dossier, inclusief een advies van 4 april 2013 dat een verlenging van de maatregel adviseert. Tijdens de behandeling in raadkamer op 27 juni 2013 heeft de veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsvrouw, zich verzet tegen de verlenging en verklaard niet mee te willen werken aan behandeling. De officier van justitie heeft echter betoogd dat de verlenging noodzakelijk is gezien het hoge recidiverisico en de kans op verharding van de veroordeelde.

De rechtbank heeft de vordering beoordeeld aan de hand van de cumulatieve voorwaarden van artikel 77s en 77t van het Wetboek van Strafrecht. Hoewel de rechtbank de ernst van de problematiek en het hoge recidiverisico erkent, concludeert zij dat de verlenging van de maatregel niet in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de veroordeelde. De rechtbank constateert dat er geen verbeteringen zijn in de houding en het gedrag van de veroordeelde en dat hij niet bereid is mee te werken aan behandeling. De huidige situatie, waarin de veroordeelde op kamer verblijft zonder enige vorm van behandeling, zal voortduren, wat kan leiden tot verharding.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie afgewezen, met de overweging dat de verlenging van de PIJ-maatregel onder de huidige omstandigheden niet bijdraagt aan een betere ontwikkeling van de veroordeelde. De beslissing is genomen door de kinderrechters J.C. U-A-Sai, J.A. van Steen en H.M. van Maurik, en is uitgesproken in de openbare terechtzitting van 27 juni 2013.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09/920477-08
RK-nummer: 13/2216
Datum uitspraak: 11 juli 2013
De rechtbank Den Haag, meervoudige kamer jeugdstrafzaken, heeft de volgende beslissing gegeven op de ongedateerde vordering van de officier van justitie bij deze rechtbank, ingekomen ter griffie op 23 mei 2013.

De vordering.

De vordering strekt tot verlenging met twee jaar van de termijn van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen opgelegd aan:

[veroordeelde],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
thans geplaatst in Forensisch Psychiatrisch Centrum [A].
Bij vonnis van deze rechtbank d.d. 5 maart 2009, onherroepelijk geworden op 15 juni 2009, is aan de veroordeelde de PIJ-maatregel opgelegd.
Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 2 september 2011 is de vordering van de officier van justitie, tot verlenging van de maatregel met een jaar, afgewezen.
Het openbaar ministerie is tegen deze uitspraak in hoger beroep gegaan.
Bij beslissing van 12 maart 2012 heeft het gerechtshof Arnhem de beslissing van de rechtbank d.d. 2 september 2011 vernietigd en is de maatregel verlengd met een termijn van één jaar.
De rechtbank heeft kennis genomen van het dossier waartoe voormeld vonnis en voormelde beschikking en beslissing behoren. De rechtbank heeft voorts kennis genomen van na te melden advies.

Het advies.

Het op grond van artikel 77t van het Wetboek van Strafrecht uitgebrachte advies d.d. 4 april 2013, waarbij de in dat artikel bedoelde aantekeningen zijn overgelegd, strekt tot verlenging van de PIJ-maatregel met één jaar.
Het advies is ondertekend door drs. [B], directeur behandeling/ plaatsvervangend hoofd van Forensisch Psychiatrisch Centrum [A], alsmede door drs. P.J.C. Bakx, eerste geneeskundige bij Forensisch Psychiatrisch Centrum [A].

De behandeling in raadkamer.

De veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. C.C. Peterse, is op 27 juni 2013 in raadkamer gehoord.
Mevrouw [C], als GZ-psycholoog verbonden aan Forensisch Psychiatrisch Centrum [A], is op 27 juni 2013 als deskundige gehoord.
De veroordeelde heeft zich in raadkamer verzet tegen een verlenging van de PIJ-maatregel. Hij heeft verklaard niet aan behandeling te zullen meewerken en slechts zijn PIJ-maatregel te zullen uitzitten, zonder zich in te zullen zetten voor de invulling daarvan. Hij heeft benadrukt zijn behandelaars niet te vertrouwen. De veroordeelde heeft tot slot verklaard er vertrouwen in te hebben dat hij zonder begeleiding buiten de inrichting zal kunnen functioneren en dat hij zich realiseert dat hem wellicht een TBS-maatregel boven het hoofd hangt als hij weer strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft op 27 juni 2013 in raadkamer gepersisteerd bij de vordering, met dien verstande dat zij heeft geconcludeerd tot verlenging van de maatregel voor de duur van een jaar. Zij heeft betoogd dat de weigering mee te werken aan zijn behandeling, de zaak erg lastig maakt, nu de kans bestaat dat de veroordeelde bij voortzetting van de maatregel zal verharden. De officier van justitie heeft betoogd dat, nu het recidiverisico hoog wordt geschat en er nog enige mogelijkheid wordt gezien om tot behandeling te komen, het wel in het belang is van de verdere ontwikkeling van de veroordeelde dat de PIJ-maatregel, gelijk het advies, wordt verlengd met een jaar.
De raadsvrouw van de veroordeelde heeft in raadkamer afwijzing van de vordering bepleit. Onder verwijzing naar de door haar overgelegde pleitnotities heeft zij betoogd dat niet wordt voldaan aan de in artikel 77s lid 1, sub b en c genoemde cumulatieve vereisten voor een verlenging van de maatregel. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden gezegd dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen verlenging van de maatregel eist en dat de verlenging evenmin in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de veroordeelde. Ten aanzien van het gevaarscriterium heeft de raadsvrouw betoogd dat de veroordeelde graag een normaal leven wil gaan leiden, dat hij zich realiseert dat hij zich geen misstappen kan veroorloven, dat er mogelijkheden zijn om een Wajong-uitkering te krijgen, dat hij vrijwilligerswerk kan gaan doen en dat er begeleiding zal zijn in de vorm van het NEXT-project. De raadsvrouw heeft benadrukt dat moet worden ingezet op een snelle resocialisatie en niet op behandeling, hetgeen reeds werd geadviseerd nadat de veroordeelde bij het ForCA was geobserveerd. Voorts heeft de raadsvrouw betoogd dat het recidiverisico weliswaar onverminderd hoog wordt geschat, maar dat het reëel is dat het recidiverisico nog verder zal toenemen als de maatregel verlengd wordt. Tot slot heeft de raadsvrouw gewezen op de vele goed verlopen verloven vanuit de Hartelborgt in 2011. Ten aanzien van het behandelcriterium heeft de raadsvrouw betoogd dat de veroordeelde reeds jarenlang vast zit, terwijl het niet tot een adequate behandeling is gekomen. De veroordeelde is niet bereid en niet in staat mee te werken aan de behandeling in het kader van de maatregel. De raadsvrouw heeft verwezen naar het advies waaruit blijkt dat van een behandeling weinig moet worden verwacht, dat een paradoxaal effect in de behandelsetting ontstaat, dat de kans dat er nog iets met de veroordeelde wordt bereikt nihil is, dat een verlenging slechts averechts werkt en dat de risico’s over twee jaar even groot zo niet groter zijn dan nu. De raadsvrouw heeft betoogd dat, hoe langer de veroordeelde wordt vastgehouden, des te meer hij zal verharden en des te groter het recidiverisico zal worden. Voortzetting van de maatregel draagt dan ook niet bij aan een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de veroordeelde, aldus de raadsvrouw.

Beoordeling van de vordering.

De maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is opgelegd terzake van misdrijven, die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. De termijn van de maatregel is derhalve voor verlenging vatbaar.
Eerder genoemd verlengingsadvies stelt - kort samengevat - onder meer:
Bij de veroordeelde is sprake van een uitgebreide en ernstige problematiek en een onwil dan wel onvermogen om mee te werken aan behandeling. Er is sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis naast een paranoïde persoonlijkheidsstoornis met enkele borderline trekken. Hij is wantrouwend en verzet zich in hevige mate tegen elke vorm van hulp en bemoeienis. De veroordeelde is niet in staat tot zelfreflectie. Hij heeft aangegeven zijn tijd in de inrichting uit te zullen zitten en niet mee te zullen werken aan de behandeling. Door de constante uiting van dreigementen sinds zijn plaatsing in [A], verblijft de veroordeelde inmiddels in afzondering. Om de problematiek te behandelen zal tot een werkrelatie met de behandelaars moeten worden gekomen, maar de achterdocht en haat die de veroordeelde jegens de behandelaars toont, alsmede de volledige weigering ergens aan mee te werken, staan dit in de weg. Het bieden van een goed behandelklimaat waarin de veroordeelde een vertrouwensrelatie kan gaan opbouwen is in de loop van de jaren niet tot stand gekomen, hetgeen ongunstig is voor de toekomstige behandelprognose. Verharding in de houding van de veroordeelde is een reëel risico. Geschat wordt voorts dat de veroordeelde het op afstand houden van zijn behandelaars nog heel lang zal kunnen volhouden. Nu het recidivegevaar bij beëindiging van de maatregel op korte en lange termijn groot is resteert echter niets anders dan een verlenging van de maatregel. Gelet op de hardnekkige pathologie wordt een verlenging met 2 jaar het meest aangewezen geacht. Om de rechtbank de kans te geven de zaak van dichterbij te volgen is het advies echter de maatregel met 1 jaar te verlengen.
In raadkamer heeft drs. [C] een verklaring afgelegd. Deze verklaring houdt in, zakelijk weergegeven:
De veroordeelde wil op geen enkele wijze meewerken aan de behandeling binnen [A], hetgeen de situatie bijzonder lastig maakt. De veroordeelde kan daardoor slechts worden geobserveerd. Hij wil buiten de instelling wonen maar is daar niet klaar voor. Hij vertoont dreigend en impulsief gedrag. Er is sprake van plotselinge wisselingen in stemming en gedrag. Een goede voorbereiding op de terugkeer in de maatschappij is wenselijk, maar hiervan kan, als gevolg van de weigerachtige houding van de veroordeelde, geen sprake zijn. De kans dat de behandeling in het kader van de maatregel alsnog zal slagen wordt gering geschat en het risico bestaat dat de beperkende omgeving – 23 uur per dag op kamer zonder behandeling – waarin de veroordeelde gedurende lange tijd verblijft, zal leiden tot een opbouw van frustraties. Dit kan zorgen voor een verharding van de veroordeelde en een verergering van zijn problematiek. Het is tot op heden niet gelukt om plannen op te stellen om de veroordeelde op verlof te laten gaan.
Omdat de kans op een terugval thans nog te groot is en het delictgevaar te groot, wordt geadviseerd de PIJ-maatregel niet op te heffen. Een onmiddellijke en onvoorbereide terugkeer in de maatschappij zal op grond van historische en persoonlijke factoren een groot risico op verbaal en mogelijk ook fysiek gewelddadig gedrag met zich brengen. Ondanks de houding van de verdachte wordt het toch van belang geacht dat naar een ingang wordt gezocht om tot een samenwerking met de veroordeelde te kunnen komen. Hopelijk zal dan toch de terugkeer van de veroordeelde in de maatschappij kunnen worden voorbereid. Het zal nadrukkelijk erg lastig worden om hem tot enige vorm van meewerking te bewegen. Geadviseerd wordt de maatregel met een jaar te verlengen opdat de rechtbank de zaak kan volgen.
De rechtbank acht zich voldoende ingelicht door het advies, de daarbij overgelegde aantekeningen, de verklaring van drs. [C] en het verhandelde in raadkamer en overweegt als volgt.
Een PIJ-maatregel kan ex artikel 77t lid 3 juncto artikel 77s lid 1 sub b en c Wetboek van Strafvordering slechts verlengd worden indien:
  • de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de verlenging van die maatregel eist, en
  • de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de veroordeelde.
Het gaat om cumulatieve voorwaarden. Indien aan één van beide voorwaarden niet wordt voldaan, kan niet tot een verlenging van de maatregel worden overgegaan. De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de verlenging van de maatregel eist. De problematiek van de veroordeelde is ernstig en het recidiverisico wordt hoog geschat. Uit de rapportage en hetgeen in raadkamer naar voren is gekomen, kan echter niet worden vastgesteld dat een verlenging van de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de veroordeelde. Na een lange periode in verschillende instellingen te hebben verbleven, zijn er geen verbeteringen geconstateerd in de houding en het gedrag van de veroordeelde. Er is in de afgelopen periode intensief gezocht is naar aanknopingspunten om de behandeling van de veroordeelde vorm te geven, maar dit is helaas zonder resultaat gebleven. De veroordeelde is niet van plan mee te gaan werken aan zijn behandeling en zal deze afwerende houding naar alle waarschijnlijkheid nog lange tijd vol blijven houden. De huidige situatie, waarin de veroordeelde gedurende ongeveer 23 uur per dag op kamer verblijft zonder enige vorm van behandeling, zal dan voortduren. Het gevaar is reëel dat de veroordeelde zal verharden en dat zijn toestand bij de uiteindelijke beëindiging van de maatregel slechter zal zijn dan thans het geval is. Hoewel de rechtbank overtuigd is van de noodzaak van een gedegen behandeling waarbij de veroordeelde grondig wordt voorbereid en begeleid naar een terugkeer in de maatschappij, is de rechtbank van oordeel dat voortzetting van de maatregel onder de huidige omstandigheden niet bijdraagt aan een beter functioneren van de veroordeelde of aan een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling. De kans op een verdere verharding zal mogelijk zelfs leiden tot een groter recidiverisico. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank, ondanks het hoge recidiverisico en de kans op verbale en wellicht fysieke agressie, verlenging van de PIJ-maatregel niet aangewezen.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de vordering van de officier van justitie dient te worden afgewezen.

Toepasselijke wetsartikelen.

Artikel 77s, 77t, 77u van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing.

De rechtbank wijst de vordering af.
Deze beslissing is gegeven te Den Haag door
mr. J.C U-A-Sai, kinderrechter, voorzitter,
mr. J.A. van Steen, kinderrechter,
en mr. H.M. van Maurik, kinderrechter-plv.,
in tegenwoordigheid van mr. M.I. Jansen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 juni 2013.
Mr. Van Maurik is buiten staat deze beschikking te ondertekenen.