ECLI:NL:RBDHA:2013:11176

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2013
Publicatiedatum
28 augustus 2013
Zaaknummer
AWB-13_2175 en AWB 13-2173
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
  • H.W. Vogels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van waarschuwingen als besluiten in het ambtenarenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 augustus 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die in dienst was bij Defensie, en de minister van Defensie. De eiser ontving in 2010 en 2011 formele waarschuwingen van zijn commandant naar aanleiding van ongewenst gedrag, waaronder betrokkenheid bij een vechtpartij en associatie met een gewelddadige groep. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze waarschuwingen, maar zijn bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard door de minister. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft beoordeeld of de waarschuwingen als besluiten in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de inhoud van de brieven niet rechtstreeks ingreep in de rechtspositie van eiser, en dat er geen uitdrukkelijke vaststelling van plichtsverzuim was. De brieven werden gezien als sturingsmiddelen zonder rechtsgevolg, en de rechtbank concludeerde dat de minister ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de bestreden besluiten en verklaarde het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk op een andere grondslag. Tevens werd de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met de kwalificatie van waarschuwingen en de rechtsgevolgen daarvan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/2175 en AWB 13/2173
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 augustus 2013 in de zaken tussen
[eiser], te [plaats], eiser
(gemachtigde: mr. S.M. Diekstra),
en
de minister van Defensie, verweerder
(gemachtigde: mr. drs. A.J. Verdonk en kapitein P. Koreman).

Procesverloop

Bij brieven van respectievelijk 27 juli 2010 en 11 april 2011 heeft eiser formele waarschuwingen ontvangen van zijn commandant.
Tegen deze waarschuwingen heeft eiser bij brief van 19 november 2012 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend.
Bij besluiten van respectievelijk 14 en 28 februari 2013 (de bestreden besluiten) is het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de bestreden besluiten heeft eiser bij brief van 15 maart 2013 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en tevens bij brief van 12 april 2013 een verweerschrift ingediend.
De beroepen zijn op 16 juli 2013 ter zitting behandeld.
Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1
Eiser was van 1994 tot 2005 in dienst bij Defensie. Met ingang van 12 januari 2009 is hij aangesteld bij het beroepspersoneel van de Koninklijke Landmacht (KL), standplaats [A], in de rang van sergeant.
2
Bij brief van 27 juli 2010 heeft eiser naar aanleiding van zijn betrokkenheid bij een vechtpartij in het centrum van [A] een formele waarschuwing ontvangen. Eiser is hierin medegedeeld dat zijn gedrag niet strookt met de gedragscode van de KL nu hij niet in staat was zichzelf te beheersen in gebruik van alcohol en het toepassen van geweld. Dit gedrag wordt niet geaccepteerd van een kaderlid en herhaling zal consequenties hebben, aldus de brief van 27 juli 2010.
3 Bij brief van 11 april 2011 (uitgereikt op 18 augustus 2011) heeft eiser wederom, ditmaal in verband met zijn associatie met de harde kern van de aanhangers van de voetbalclub [B], een formele waarschuwing ontvangen. In de brief is vermeld dat dit onacceptabel is en dat van eiser wordt verwacht dat hij de omgang met de harde kern van [B] staakt. In beide brieven, die zijn ondertekend door de [commandant], is bovendien opgenomen:
“U kunt deze brief opvatten als een formele waarschuwing van mijn kant. Ik moet
u er verder over informeren dat uw Verklaring van Geen Bezwaar (VGB) mogelijk
door de Militaire Inlichtingen en Veiligheidsdienst (MIVD) zal worden
ingetrokken. In voorkomend geval ontvangt u hiervan separaat bericht. Verder
behoud ik mij het recht voor alsnog rechtspositionele maatregelen jegens u te nemen (waaronder u alsnog te schorsen en voor ontslag voor te dragen) indien ik uit de strafrechtelijke procedure dan wel op enige andere wijze nadere informatie over u ontvang. Dit document zal worden opgenomen in uw personeelsdossier.”
4
Op 19 november 2012 heeft eiser bezwaarschriften ingediend tegen de waarschuwingen van respectievelijk 27 juli 2010 en 11 april 2011.
Deze bezwaren zijn door verweerder niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.
5
In beroep stelt eiser dat hij pas op 19 november 2012, tijdens de behandeling van zijn verzoek om voorlopige voorziening, heeft begrepen dat de waarschuwingen als ambtsbericht dienen te worden aangemerkt, dit ondanks het feit dat het onderwerp van de brieven het woord “ambtsbericht” niet bevat, zoals gebruikelijk, en er geen rechtsmiddelenverwijzing in staat. Eiser ging er van uit dat het hier schriftelijke waarschuwingen betrof, bedoeld om gedrag bij te sturen. Eiser is voorts van mening dat geen sprake kan zijn van een bevoegd genomen besluit, aangezien het niet is vastgesteld door de minister. Er is ook geen voornemen tot oplegging van een ambtsbericht geuit, zodat eiser geen gelegenheid heeft gekregen om zijn schriftelijke bedenkingen kenbaar te maken.
6 De rechtbank dient ambtshalve te beoordelen of verweerder de brieven van
27 juli 2010 en 11 april 2011 terecht heeft aangemerkt als besluiten in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, waartegen bezwaar kan worden gemaakt.
7
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van die wet kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank. In artikel 7:1, eerste lid, van die wet is, voor zover hier relevant, neergelegd dat alvorens beroep kan worden ingesteld, eerst bezwaar moet worden gemaakt. De verplichting eerst bezwaar te maken, is dus afhankelijk gesteld van het recht beroep in te stellen.
8
Naar het oordeel van de rechtbank wordt met de inhoud van de brieven van
27 juli 2010 en 11 april 2011 niet rechtstreeks ingegrepen in de rechtspositie van eiser. Verweerder benoemt in die brieven ongewenst gedrag en deelt mede dat mogelijk in de toekomst maatregelen kunnen worden genomen. Dergelijke mededelingen moeten worden aangemerkt als een normaal sturingsmiddel en hebben geen rechtsgevolg. Hier komt bij dat een uitdrukkelijke vaststelling van plichtsverzuim ontbreekt, terwijl de brieven bovendien afkomstig zijn van een voor een dergelijke vaststelling niet bevoegde commandant. Van een ambtsbericht is - mede - daarom geen sprake. Op grond van vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) kan tegen het hanteren van een dergelijk sturingsmiddel geen rechtsmiddel worden aangewend (zie onder andere de uitspraak van de CRvB van
7 juni 2012, LJN: BW7741).
9
Op grond van bovenstaande zijn de brieven van 27 juli 2010 en 11 april 2011 niet aan te merken als besluiten in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
Verweerder heeft het bezwaar dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Het beroep is derhalve gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, zelf in de zaak voorzien door het bezwaar wederom, maar nu op een andere grondslag, niet-ontvankelijk te verklaren.
10
De rechtbank acht voorts termen aanwezig verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiser in verband met de behandeling van dit beroep gemaakte kosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 944,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor de zitting, met een waarde per punt van € 472,- en een wegingsfactor 1).
11
De rechtbank bepaalt tot slot dat verweerder, op grond van artikel 8:74, eerste lid, van de Awb, het door eiser in beide procedures betaalde griffierecht van € 160,- dient te vergoeden, derhalve een bedrag van € 320,-.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten van 14 en 28 februari 2013;
- verklaart het bezwaar van 19 november 2012 niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 320,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 944,-, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.W. Vogels, rechter, in aanwezigheid van
C.A.Y. Morison-Libourel, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.