ECLI:NL:RBDHA:2013:11127

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2013
Publicatiedatum
27 augustus 2013
Zaaknummer
C-09-419605 - FA RK 12-3755
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en partneralimentatie met wangedrag als factor

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 augustus 2013 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die gehuwd waren onder huwelijkse voorwaarden. De vrouw had verzocht om echtscheiding en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, alsook om een partneralimentatie van de man. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, ondanks de betwisting van de man. De rechtbank heeft de echtscheiding toegewezen en de man veroordeeld tot het betalen van een partneralimentatie van € 900 per maand aan de vrouw, met inachtneming van het wangedrag van de man, dat door de vrouw was aangevoerd. Dit wangedrag omvatte stalking en intimidatie, wat de rechtbank als zodanig ernstig genoeg achtte om de alimentatie te beperken tot een derde van de draagkracht van de vrouw. De rechtbank heeft ook de verdeling van de gezamenlijke vermogensbestanddelen geregeld, waaronder de echtelijke woning, inboedel en bankrekeningen. De man heeft de verplichting om mee te werken aan de verkoop van de woning en de verdeling van de overige goederen. De rechtbank heeft de verzoeken van de man tot het vaststellen van partneralimentatie afgewezen, gezien het wangedrag en de omstandigheden van de zaak. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige Kamer
7
x
Rekestnummers: FA RK 12-3755 (scheiding) / FA RK 13-1362 (verdeling)
Zaaknummer: C/09/419605 (scheiding) / C/09/437567 (verdeling)
Datum beschikking: 27 augustus 2013

Scheiding

Beschikking op het op 21 mei 2012 ingekomen verzoek van:

[de vrouw],

de vrouw,
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. M. van Yperen-Groenleer te Den Haag.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man],

de man,
wonende te[woonplaats],
advocaat: voorheen mr. E.M. van Lierop-Snuif te Utrecht, thans mr. M. Haasjes te Waddinxveen.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift tevens verzoekschrift;
  • het verweer tegen het zelfstandig verzoek, tevens aanvullend verzoekschrift;
  • de brief met bijlagen d.d. 2 januari 2013 van de zijde van de man;
  • de brief met bijlagen d.d. 5 juli 2013 van de zijde van de vrouw;
  • de brief met bijlagen d.d. 12 juli 2013 van de zijde van de man;
  • het faxbericht d.d. 15 juli 2013 van de zijde van de vrouw;
  • het faxbericht met bijlagen d.d. 15 juli 2013 van de zijde van de man;
  • het faxbericht d.d. 15 juli 2013 van de zijde van de vrouw.
Op 16 juli 2013 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: partijen en hun advocaten. Van de zijde van beide partijen zijn pleitnotities overgelegd.
Na de terechtzitting zijn de volgende stukken ontvangen:
- de brief d.d. 19 juli 2013 van de zijde van de vrouw.

Verzoek en verweer

Het verzoek, zoals dat thans luidt, strekt tot echtscheiding, met vaststelling van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen als volgt:
veroordeling van de man om het restant van de uitkering van de polis bij ASR met nummer [polisnummer], door de vrouw vastgesteld op € 10.500, uit te betalen aan de kinderen, ieder voor een gelijk deel, dan wel te verrekenen met de vrouw;
bepaling dat de vrouw ter zake bankrekening [rekeningnummer] bij ABN Amro € 38 aan de man dient te betalen;
bepaling dat de vrouw ter zake bankrekening [rekeningnummer] bij ABN Amro € 129 aan de man dient te betalen;
veroordeling van de man om mee te werken aan de opheffing van de bankrekening [rekeningnummer] bij ABN Amro en bepaling dat het batige saldo per de peildatum en de rente daarop aan beide partijen toekomt, ieder voor de helft;
veroordeling van de man op mee te werken aan opheffing van bankrekening [rekeningnummer] bij ABN Amro en bepaling dat het batige saldo per de peildatum en de rente daarop aan beide partijen toekomt, ieder voor de helft;
veroordeling van de man om mee te werken aan verkoop van de aandelen van de beleggingrekening [rekeningnummer] bij de Rabobank en bepaling dat de opbrengst van de aandelen dan wel het batige saldo van deze beleggingsrekening bij helfte tussen partijen dient te worden verdeeld;
bepaling dat partijen de polis bij ASR met nummer [polisnummer] laten doorlopen tot de expiratiedatum van 15 juni 2016 en bepaling dat beide partijen recht hebben op de helft van het uitgekeerde kapitaal en veroordeling van de man om binnen 14 dagen na uitkering de helft van het uitgekeerde bedrag aan de vrouw te betalen, indien ASR niet rechtstreeks al de helft van het uitgekeerde kapitaal op de bankrekening van de vrouw zal storten;
veroordeling van de man om medewerking te verlenen aan uitkering van de polis bij ASR met nummer[polisnummer] en veroordeling van de man binnen 14 dagen na uitkering het uitgekeerde bedrag naar [jongmeerderjarige 2] en [jongmeerderjarige 3] door te storten, ieder voor de helft;
bepaling dat ieder der partijen de op zijn naam staande polis bij Ohra behoudt zonder verdere verrekening;
veroordeling van de man om ter zake van de Volvo S80 uit 2007 met kenteken [kenteken] een bedrag ad € 6.700 aan de vrouw te voldoen;
bepaling dat de vrouw ter zake de Volkswagen Tiguan 2.0 uit 2008 met kenteken [kenteken] € 12.250 aan de man moet betalen;
veroordeling van de man om ter zake de motorfiets Honda VFR 800cc uit 2004/2005 met kenteken [kenteken] aan de vrouw de helft van de waarde per 11 mei 2012 te betalen, te weten € 1.250;
veroordeling van de man om mee te werken aan de opheffing van bankrekening [rekeningnummer] bij de Rabobank en bepaling dat het batige saldo per de peildatum en de rente daarop aan beide partijen toekomt, ieder voor de helft;
veroordeling van de man om ter zake beleggingsrekening [rekeningnummer] bij de Rabobank aan de vrouw te betalen de helft van het saldo van deze rekening per de peildatum;
veroordeling van de man om ter zake rekening [rekeningnummer] bij ABN Amro aan de vrouw te betalen de helft van het saldo van deze rekening per de peildatum;
veroordeling van de man om ter zake rekening [rekeningnummer] bij de Rabobank aan de vrouw te betalen de helft van het saldo van deze rekening per de peildatum;
veroordeling van de man om ter zake rekening [rekeningnummer] bij de Rabobank aan de vrouw te betalen de helft van het saldo van deze rekening per de peildatum;
bepalen dat de vrouw ter zake spaarloonrekening [rekeningnummer] een bedrag ad € 667 aan de man dient te betalen;
indien de man niet in staat is toedeling van de woning te[adres], te financieren: bepaling dat de woning verkocht moet worden en bepaling dat de man dient mee te werken aan de verkoop en eigendomsoverdracht van deze woning, daaronder begrepen het opvolgen van de aanwijzingen van de door de vrouw uit te kiezen NVM-makelaar, het toelaten van potentiële kopers tot de woning, het ordentelijk houden van de woning voor bezichtigingen, het plaatsen van advertenties op Funda, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500 voor elke keer dat hij daarmee in gebreke blijft, waarbij geldt dat, ingeval de man weigert zijn medewerking hieraan te verlenen, de beschikking de voor de verkoop en eigendomsoverdracht noodzakelijke wilsverklaring van de man zal vervangen als bedoeld in artikel 3:300 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte van de man;
bepaling dat ieder der partijen van de gezamenlijke inboedelgoederen houdt wat hij of zij onder zich heeft, met veroordeling van de man om aan de vrouw af te geven twee oude wiegjes waarin zij en haar broer als baby hebben gelegen en met veroordeling van de man om de vrouw wegens overbedeling een bedrag ad € 10.000 uit te keren;
afwijzing van iedere vordering die de man op de vrouw stelt te hebben anders dan hierboven vermeld;
veroordeling van de man tot betaling van een gebruiksvergoeding van € 500 per maand, met ingang van 8 februari 2012 dan wel met ingang van een datum als de rechtbank juist acht,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het verzoek tot echtscheiding. Tevens heeft hij zelfstandig verzocht:
  • te bepalen dat de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand een partneralimentatie aan hem zal voldoen van € 3.256 per maand;
  • de behandeling van de verzoeken ter zake de vermogensrechtelijke afwikkeling af te splitsen en aan te houden,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de man tot vaststelling van partneralimentatie.

Feiten

  • Partijen zijn gehuwd op [datum huwelijk] te[plaats huwelijk].
  • Uit dit huwelijk zijn drie thans meerderjarige kinderen geboren, te weten[jongmeerderjarige 1], [jongmeerderjarige 2] en [jongmeerderjarige 3]. [jongmeerderjarige 2] verblijft nog bij de vrouw.
  • Partijen zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, kort gezegd inhoudende uitsluiting van iedere gemeenschap met een periodiek verrekenbeding.
  • De vrouw heeft de man in kort geding gedagvaard en een straat/contactverbod gevorderd. Bij vonnis van 16 juli 2013, waarvan de rechtbank ambtshalve kennis heeft genomen, heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de man een straat- en conctactverbod opgelegd.
Beoordeling
Aan de wettelijke formaliteiten is voldaan.
Echtscheiding
De man heeft betwist dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
De rechtbank is van oordeel dat er in onderhavige zaak geen uitzicht meer bestaat op herstel van behoorlijke echtelijke verhoudingen, nu de vrouw persisteert bij haar stelling dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. Onder deze omstandigheden moet de duurzame ontwrichting van het huwelijk tussen partijen als vaststaand worden aangenomen. Het verzoek tot echtscheiding zal derhalve worden toegewezen.
Partneralimentatie

Wangedrag

De vrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het verzoek van de man tot vaststelling van partneralimentatie moet worden afgewezen omdat door zijn wangedrag jegens haar de aan de alimentatie ten grondslag liggende lotsverbondenheid is komen te vervallen. Subsidiair is de vrouw van mening dat de partneralimentatie op deze grond dient te worden gematigd.
Ter onderbouwing van haar standpunt heeft de vrouw aangevoerd dat de man zich schuldig maakt aan voortdurende stalking, intimidatie, bedreiging, het verspreiden van lasterlijke praatjes en het verstrekken van persoonlijke informatie aan derden via e-mail. Zij heeft twee logboeken in het geding gebracht over de periode van juni 2012 tot juni 2013, waarin de vrouw de gedragingen van de man van dag tot dag heeft bijgehouden. De vrouw heeft dientengevolge aangifte gedaan, de politie is betrokken geraakt en zij heeft een kort geding geëntameerd. Het gedrag van de man is zodanig ernstig dat het ook zijn relatie met de kinderen en overige familieleden heeft aangetast en de man in een sociaal isolement is geraakt, aldus steeds de vrouw. Zij biedt getuigenbewijs aan door middel van het horen van diverse partijen waaronder de kinderen en andere familieleden.
De man heeft betwist dat hij de vrouw voortdurend lastig valt, bedreigt en intimideert. Volgens hem schetst de vrouw een volstrekt eenzijdig en onjuist beeld van de gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden. Voor zover de door de vrouw gestelde gedragingen al hebben plaatsgevonden, houden deze rechtstreeks verband met de moeilijke periode die hij na de definitieve scheidingsmelding heeft beleefd. De man beseft dat bepaalde gedragingen (waaronder het sturen van enkele e-mailberichten) vervelend kunnen zijn overgekomen, maar hij heeft de vrouw hiermee niet doelbewust willen lastigvallen of kwetsen. De man heeft tot slot gesteld dat hij sinds kort in het geheel geen contact meer heeft opgenomen met de vrouw of haar omgeving, en dat hij ook niet in haar nabijheid is geweest.
Beoordeeld dient te worden of de door de vrouw gestelde (en door de man betwiste) gedragingen van de man rechtens moeten leiden tot verval of vermindering van de onderhoudsverplichting van de vrouw jegens de man. In dit verband overweegt de rechtbank dat de onderhoudsverplichting tussen (ex-)echtgenoten haar rechtsgrond vindt in de lotsverbondenheid die het huwelijk met zich brengt en die in beginsel ook na verbreking van de huwelijksband haar werking behoudt. Bij de beantwoording van de vraag of deze lotsverbondenheid onherroepelijk is verbroken door de gedragingen van de man, dienen alle relevante omstandigheden van het geval te worden meegewogen. Hieronder zijn ook te verstaan niet-financiële factoren, zoals gedragingen van de onderhoudsgerechtigde. Daarbij moet worden bezien of er sprake is van feiten en omstandigheden, in verband waarmee van een gewezen echtgenoot in redelijkheid niet, of in mindere mate, kan worden verlangd dat hij of zij bijdraagt in de kosten van levensonderhoud van de ander.
Op grond van de zich in het dossier bevindende stukken – waaronder de logboeken, de diverse verklaringen, de politiemutatie van 16 november 2012, de foto waarop de man zich op de klikobak in de tuin van de vrouw bevindt en diverse e-mailberichten – en het behandelde ter terechtzitting is de rechtbank gebleken dat de gedragingen van de man wel degelijk moeten worden aangemerkt als stalking, intimidatie en bedreiging en dat deze van zodanig ingrijpende aard zijn dat zij een ontwrichtende werking hebben op het leven van de vrouw en veel emoties bij haar teweegbrengen. Hierbij dient te worden aangetekend dat de man ter zitting heeft erkend dat de emoties van de vrouw niet gefingeerd zijn. Weliswaar heeft de man de feitelijke stellingen van de vrouw betwist, maar het verweer van de man is door de vrouw weerlegd in de overgelegde pleitnotities in kort geding. Bovendien strookt het verweer van de man niet met voormelde politiemutatie en e-mailberichten. In dat verband wijst de rechtbank nog op het vonnis in kort geding van 16 juli 2013, waarin de voorzieningenrechter in dezelfde feiten en omstandigheden als die hier aan de orde zijn aanleiding heeft gezien een straat- en contactverbod op te leggen. Daarbij is mede van belang geacht dat de man, ondanks politie-interventie na de twee aangiftes van de vrouw (wegens stalking op 11 januari 2013 en wegens bedreiging op 15 januari 2013) zijn gedrag niet heeft gewijzigd. In de onderhavige procedure heeft de man ten opzichte van hetgeen hij in kort geding reeds naar voren heeft gebracht geen nieuwe argumenten aangevoerd. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank het bewijs van de stellingen van de vrouw geleverd en geen nader getuigenverhoor noodzakelijk.
Naar het oordeel van de rechtbank is er echter in de gegeven omstandigheden onvoldoende grond voor de verstrekkende conclusie dat de onderhoudsverplichting van de vrouw volledig dient te worden beëindigd, vooral omdat niet gebleken is van onaanvaardbare gevolgen (zoals lichamelijk letsel of disfunctioneren) of ernstig (financieel) nadeel aan de zijde van de vrouw. Hierbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking de lange duur van het huwelijk, het feit dat partijen samen drie kinderen hebben en de omstandigheid dat de negatieve gedragingen van de man (deels) voortkomen uit de scheidingsproblematiek. De rechtbank ziet in de gedragingen van de man, ook in onderlinge samenhang bezien en gezien de langdurige volharding van de man hierin en het gebrek aan besef welke emotionele schade hij toebrengt aan zijn (ex-)echtgenote, wel voldoende aanleiding om de alimentatie ten behoeve van de man te beperken tot maximaal een derde deel van de draagkracht van de vrouw. Zij overweegt hiertoe dat (ex-)echtgenoten voor de lotsverbondenheid die het huwelijk meebrengt een zekere verantwoordelijkheid jegens elkaar dienen te voelen en enig vertrouwen in elkaar moeten kunnen stellen. Dit vertrouwen van de vrouw in de man is door het langdurige wangedrag van de man zodanig geschonden dat van de vrouw in redelijkheid niet kan worden gevergd dat zij haar volledige draagkracht benut voor het betalen van partneralimentatie.
Gelet hierop zal de rechtbank in het navolgende de behoefte van de man en de financiële draagkracht van de vrouw vaststellen.

De behoefte van de man

De man heeft zich primair op het standpunt gesteld dat zijn huwelijksgerelateerde behoefte met toepassing van de hofnorm kan worden gesteld op afgerond € 5.155 netto per maand. Volgens de man sluit de door hem genoemde behoefte aan bij de welstand waarin partijen hebben geleefd.
Subsidiair heeft de man ter onderbouwing van zijn behoefte een kostenoverzicht van het gezin en een behoefteoverzicht in het geding gebracht (producties 23 en 24 bij zijn brief van 12 juli 2013). Volgens eerstgenoemd overzicht bedroegen de maandelijkse uitgaven van het gezin ten tijde van het huwelijk afgerond € 7.670 per maand en volgens het tweede overzicht bedraagt de huwelijksgerelateerde behoefte van de man afgerond € 4.090 netto per maand.
De vrouw heeft gesteld dat de man in zijn uitwerking van de hofnorm verkeerde bedragen tot uitgangspunt heeft genomen, waardoor hij op een te hoog besteedbaar gezinsinkomen is uitgekomen en derhalve op een te hoge behoefte.
Verder heeft de vrouw de juistheid van de door de man overgelegde overzichten in zijn geheel betwist. Zij heeft hiertoe gesteld dat (i) deze overzichten volledig voorbijgaan aan de substantiële bedragen die aan de kinderen werden uitgegeven, (ii) verschillende posten –waaronder woonlasten, kosten personeel, afschrijving auto en kosten voeding – door de man zijn opgeklopt, (iii) de uit deze overzichten voortvloeiende behoefte van de man niet aansluit bij de welstand van partijen omdat partijen voor zichzelf heel sober leefden en (iv) geen enkele kostenpost is onderbouwd met stukken.
De rechtbank overweegt als volgt. Voor de vaststelling van de behoefte van een onderhoudsgerechtigde dient rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden, waaronder de hoogte en de aard van de inkomsten en uitgaven van partijen tijdens het huwelijk. Daarnaast moet zoveel mogelijk worden aangesloten bij concrete gegevens betreffende reële of te verwachten kosten van levensonderhoud van de onderhoudsgerechtigde. De rechtbank is van oordeel dat de man zijn reële althans te verwachten kosten in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd. Bij gebrek aan voldoende bewijsstukken die inzicht bieden in de hoogte van de behoefte van de man, acht de rechtbank het daarom redelijk om ter bepaling van de omvang van deze behoefte uit te gaan van de hofnorm. Dit is de vuistregel waarbij de totale behoefte van een echtgenoot wordt gesteld op 60 % van het besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van het huwelijk dat overblijft na aftrek van eventuele kosten van kinderen. Hoewel de hofnorm niet als algemeen uitgangspunt kan worden gekwalificeerd, zijn er door partijen geen omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat toepassing van de hofnorm in dit geval tot een onrealistische behoefte aan de zijde van de man zou leiden. Hierbij merkt de rechtbank op dat zij bij de toepassing van de hofnorm en meer in het bijzonder bij het onderdeel waar de kosten van de kinderen een rol spelen, zowel de stellingen van de man als de vrouw op dit punt in haar oordeel zal betrekken.
Ter bepaling van de behoefte van de man zal de rechtbank allereerst het netto besteedbaar inkomen van partijen ten tijde van het huwelijk vaststellen. Nu partijen in 2011 definitief uiteen zijn gaan, zal de rechtbank zich hierbij baseren op het inkomen dat partijen in dat jaar genoten.
Box 1 inkomen
De rechtbank houdt aan de kant van de vrouw rekening met een fiscaal jaarloon van € 91.539. Zij baseert zich hierbij op de jaaropgaaf over het jaar 2011.
De rechtbank houdt aan de kant van de man rekening met een fiscaal jaarloon van € 37.895. Zij baseert zich hierbij op de overgelegde jaaropgaven (van het UWV en [naam b.v.]) over het jaar 2011.
Box 3 inkomen en werkelijk genoten inkomsten uit vermogen
Blijkens de overgelegde aangiften IB 2011 van partijen beliep de waarde van de bezittingen van partijen tezamen in 2011 in totaal € 535.631. Dit vermogen bestond – kennelijk – uit de volgende componenten:
1.
de effectenportefeuille ter waarde van € 143.302 ten name van beide partijen;
2.
de vordering van de vrouw op haar moeder ad € 286.795;
3.
banktegoeden ad € 105.534, te weten:
€ 98.618 ten name van de vrouw (waaronder de erfenis van haar vader);
€ 2.756 ten name van beide partijen;
een bedrag ad € 4.160 ten name van de man.
De rechtbank zal – gezien de hiervoor genoemde eigendomsverhoudingen – ter bepaling van het belastbaar box 3 inkomen aan de zijde van de vrouw rekening houden met een gemiddelde rendementsgrondslag van € 458.442 en aan de zijde van man met een gemiddelde rendementsgrondslag van € 77.189.
Partijen verschillen van mening over de werkelijk genoten vermogensinkomsten in 2011.
Ad 1: de effectenportefeuille
Partijen hebben tezamen een effectenportefeuille bij de Rabobank in eigendom. Blijkens het jaaroverzicht beleggersportefeuille 2011 beliep de waarde van de effecten primo 2011 € 143.302 en hebben partijen in 2011 in totaal een bedrag van afgerond € 2.850 aan dividend ontvangen.
Nu de vrouw haar stelling dat er nimmer dividenden zijn uitgekeerd in het licht van de door de man overgelegde jaaroverzichten onvoldoende heeft onderbouwd, zal de rechtbank bij de berekening van het besteedbaar inkomen zowel aan de kant van de vrouw als aan de kant van de man rekening houden met daadwerkelijk genoten dividend ad € 1.425 per jaar, derhalve € 118,75 maand.
Ad 2: de vordering van de vrouw op haar moeder
Aanvankelijk waren partijen het erover eens dat de vrouw in 2011 een bedrag van € 18.870 aan rente-inkomsten uit hoofde van de vordering op haar moeder heeft ontvangen. Na de zitting heeft de vrouw zich in haar brief d.d. 19 juli 2013 op het standpunt gesteld dat zij in 2011 slechts een bedrag van € 7.072 van haar moeder heeft ontvangen. Zij heeft hiertoe gesteld dat de kinderen van de moeder van de vrouw in 2011 de schenkingsrechten voor eigen rekening hebben genomen, waardoor de vrouw op 5 december 2011 de facto een bedrag ad € 7.072 heeft ontvangen van haar moeder met als omschrijving “rente 2011 minus schenkingsbelasting”.
Nog daargelaten dat de vrouw deze nieuwe stelling in een zeer laat stadium van deze procedure te berde heeft gebracht en de man hierop niet meer heeft kunnen reageren, is de rechtbank van oordeel dat hieraan ook om andere redenen voorbij dient te worden gegaan. Ten eerste heeft de vrouw deze stelling niet met verificatoire stukken onderbouwd en ten tweede is gesteld noch gebleken dat sprake was van enige noodzaak voor de vrouw om in 2011 – in afwijking van de hieraan voorafgaande jaren en de hierop volgende jaren – de schenkingsrechten voor eigen rekening te nemen. De rechtbank zal derhalve aan de kant van de vrouw rekening houden met werkelijk genoten rente-inkomsten ten bedrage van € 18.870.
Ad 3: de banktegoeden
Tussen partijen is thans in confesso dat het rendement op de banktegoeden in 2011 mede bepalend was voor de welstand van partijen. Partijen strijden echter over het in aanmerking te nemen rentepercentage. De man rekent met een percentage van 2,5% en de vrouw met een percentage van 2%.
Gelet op het door de vrouw als productie 5 overgelegde en door de man niet bestreden overzicht van rentepercentages, zal de rechtbank in redelijkheid een rentepercentage van 2% hanteren. Gezien de hierboven weergegeven banktegoeden, betekent dit dat de rechtbank aan de kant van de vrouw rekening zal houden met in 2011 genoten spaarrente ad € 2.000 en aan de kant van de man met in 2011 genoten spaarrente ad € 110.
Heffingskortingen
De rechtbank houdt voorts rekening met de door partijen in 2011 genoten heffingskortingen.
Gelet op het voorgaande bedroeg het netto besteedbaar inkomen van de vrouw in 2011 afgerond € 6.000 per maand en dat van de man € 2.340. Het besteedbaar gezinsinkomen bedroeg aldus € 8.340 per maand.
Vervolgens dient te worden bezien welk bedrag aan kosten van de kinderen in aanmerking dient te worden genomen. De vrouw heeft gesteld dat de kosten van de kinderen tijdens het huwelijk gemiddeld € 3.200 netto per maand bedroegen. Zij heeft deze kosten per kind gespecificeerd in haar verweerschrift op het zelfstandig verzoek (punt 47 tot en met 50). De man heeft betwist dat de kinderen zoveel hebben gekost als de vrouw stelt. Volgens de man zijn veel van de door de vrouw genoemde bedragen niet reëel. De man schat dat er in de periode 2010/2011 een bedrag van circa € 1.200 per maand aan de kinderen is besteed.
Bij gebrek aan voldoende bewijsstukken die inzicht bieden in de daadwerkelijke kosten van de kinderen in 2011, acht de rechtbank het redelijk om bij de vaststelling van de kosten van de kinderen aansluiting te zoeken bij de WSF-normen voor levensonderhoud van studenten.
Vaststaat dat [jongmeerderjarige 2] en [jongmeerderjarige 3] in 2011 nog studeerden en thuiswonend waren.
Hoewel[jongmeerderjarige 1] reeds medio 2010 was afgestudeerd, acht de rechtbank het in het kader van deze berekening redelijk om haar toch aan te merken als een uitwonend student. Immers, haar afstuderen vond plaats kort voor het uiteengaan van partijen zodat niet kan worden gezegd dat de huwelijkse welstand van partijen hierdoor in substantiële mate positief is beïnvloed. Hierbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat de man heeft erkend dat in de periode 2010/2011 nog diverse kosten, waaronder de kamerhuur van[jongmeerderjarige 1], haar premie zorgverzekering en de kosten van haar mobiele telefoon, uit het gezinsinkomen werden voldaan.
De WSF-norm voor thuiswonende studenten aan het hoger onderwijs bedroeg in 2011 € 604,15 per maand. De WSF-norm voor uitwonende studenten aan het hoger onderwijs bedroeg in dezelfde periode €794,69 per maand. In deze norm is nog geen rekening gehouden met het te betalen collegegeld ad € 142,75 per maand (2011) zodat de totale kosten voor thuiswonende en uitwonende studenten kunnen worden gesteld op € 746,90 respectievelijk € 937,44 per maand.
Rekening houdende met de basisbeurs van € 95,61 per maand voor thuiswonende studenten en van € 266,23 per maand voor uitwonende studenten en rekening houdende met overige inkomsten – waaronder zorgtoeslag en arbeidsinkomen – welke de rechtbank in redelijkheid stelt op circa € 200 per studerend kind per maand, zal de rechtbank de kosten van de kinderen die voor rekening van partijen kwamen stellen op afgerond € 1.375 per maand.
Gezien het voorgaande bepaalt de rechtbank de totale behoefte van de man – met toepassing van de hofnorm – op afgerond € 4.180 netto per maand.

De behoeftigheid van de man

Vervolgens moet worden vastgesteld in hoeverre de man thans (in 2013) in deze behoefte kan voorzien.
De rechtbank constateert dat de man thans een WW-uitkering geniet van € 2.516,20 bruto per vier weken te vermeerderen met vakantietoeslag. De rechtbank acht het niet redelijk om de man een hogere verdiencapaciteit toe te dichten. Gelet op de leeftijd van de man, het feit dat hij de afgelopen jaren meerdere malen werkloos is geweest en de huidige economische crisis, acht de rechtbank het niet reëel aan te nemen dat de man op korte termijn een nieuwe baan vindt die hem een substantieel hoger inkomen oplevert dan hij thans geniet.
De man stelt zijn vermogen na de echtscheiding op € 70.000 per jaar (de helft van de opbrengst van de effectenportefeuille ad € 65.000 en overige banktegoeden). Gezien de gemeenschappelijke vermogensbestanddelen van partijen acht de rechtbank dit een reële inschatting. Uitgaande van een redelijk rendement van 2%, kunnen de inkomsten uit vermogen van de man worden gesteld op € 1.400 per jaar.
Rekening houdende met de algemene heffingskorting, stelt de rechtbank het huidige besteedbaar inkomen van de man op € 2.025 per maand. Derhalve heeft de man nog behoefte aan een aanvullende bijdrage van € 2.155 netto per maand.

De draagkracht van de vrouw

De rechtbank gaat bij de berekening van de huidige financiële draagkracht van de vrouw uit van een fiscaal loon van € 90.946 conform haar jaaropgaaf 2012. De rechtbank ziet geen aanleiding om bepaalde componenten van het CAO budget (waaronder de levensloopbijdrage en een bijdrage voor de aankoop van extra vakantiedagen) buiten beschouwing te laten, nu de besteding hiervan ter vrije keuze van de vrouw staat en de financiële gevolgen van haar keuze voor haar rekening dienen te blijven.
De vrouw heeft ter zitting onweersproken gesteld dat zij voortaan een bedrag van € 17.740 per jaar aan rente-inkomsten uit hoofde van de vordering ad € 286.735 op haar moeder zal ontvangen. Derhalve zal de rechtbank deze inkomsten in aanmerking nemen.
De rechtbank acht het redelijk om het overige vermogen van de vrouw na de echtscheiding te stellen op € 165.000 (te weten de helft van de opbrengst van de effectenportefeuille ad € 65.000 en overige banktegoeden – waaronder de erfenis van haar vader – ad € 100.000). Uitgaande van een redelijk rendement van 2 % kunnen de overige inkomsten uit vermogen van de vrouw worden gesteld op € 3.300 per jaar.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de volgende fiscale heffingskortingen:
  • de algemene heffingskorting;
  • de arbeidskorting.
Uitgaande van bovenstaande gegevens berekent de rechtbank het netto besteedbaar inkomen van de vrouw op € 5.720 per maand.
De vrouw heeft de volgende maandelijkse lasten opgevoerd:
huur € 1.750
premie zorgverzekering € 159,16
kosten kinderen € 1.900
Ad a: huur (woonlast)
De vrouw heeft gesteld dat zij thans op tijdelijke basis een woning huurt van een neef van haar moeder. De huurprijs ad € 1.250 per maand is volgens de vrouw echter niet marktconform. Nu zij van plan is om na de vermogensrechtelijke afwikkeling een eigen woning te kopen, acht zij het redelijk dat rekening wordt gehouden met een netto woonlast van € 1.750 per maand.
De man is van mening dat slechts rekening kan worden gehouden met de huidige huurlast van de vrouw. De man heeft gesteld dat het bovendien gaat om een huurprijs inclusief gas, water, licht en verzekeringen. Hij vermoedt dat de kale huur € 1.000 per maand bedraagt.
Gelet op het inkomen van de vrouw en de omstandigheid dat zij na de echtscheiding andere woonruimte zal moeten zoeken, acht de rechtbank het – mede gelet op de huwelijkse welstand – niet onredelijk om rekening te houden met een netto woonlast van € 1.750 per maand. De rechtbank zal hierop de in de bijstandsnorm begrepen wooncomponent in mindering brengen.
Ad b: premie zorgverzekering
De rechtbank zal de premie zorgverzekering als niet weersproken en onder aftrek van de in de bijstandsnorm begrepen nominale premie in aanmerking nemen.
Ad c: kosten kinderen
De man is van mening dat de kinderen thans in staat moeten worden geacht om in hun eigen levensonderhoud te voorzien.
Vaststaat dat[jongmeerderjarige 1] (24) is afgestudeerd en een fulltime baan heeft, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat zij thans volledig in de kosten van haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Verder is gebleken dat [jongmeerderjarige 3] (24) en [jongmeerderjarige 2] (22) nog studeren en dat [jongmeerderjarige 3] inmiddels op kamers woont. Uitgaande van de hierboven genoemde WSF-normen (die in 2013 niet substantieel afwijken van de normen in 2011) en het inkomen dat de twee kinderen in redelijkheid kunnen verwerven (studiefinanciering, zorgtoeslag en arbeidsinkomsten), zal de rechtbank de kosten van de kinderen die voor rekening van de vrouw komen stellen op afgerond € 925 per maand.
Voor de vrouw geldt de bijstandsnorm voor een alleenstaande en een draagkrachtpercentage van 60.

Conclusie

Gezien het voorgaande resteert een ruimte voor partneralimentatie van circa € 1.300 netto per maand (circa € 2.700 bruto per maand). Nu de rechtbank – zoals hierboven overwogen –in het gedrag van de man aanleiding ziet om de alimentatie te beperken tot een derde deel van de draagkracht van de vrouw, zal zij een door de vrouw te betalen partneralimentatie vaststellen van € 900 per maand. Bij dit bedrag aan partneralimentatie heeft de man niet meer te besteden dan de vrouw. Derhalve zal de rechtbank aldus beslissen.

Limitering

De vrouw heeft verzocht de duur van haar onderhoudsplicht jegens de man te beperken tot drie jaar na de ontbinding van het huwelijk. Volgens de vrouw kan gezien de goede gezondheid van de man van hem worden verwacht dat hij binnen deze termijn een baan vindt waarmee hij in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien. De man heeft de rechtbank verzocht om dit verzoek af te wijzen.
De rechtbank acht – mede gelet op de duur van het huwelijk, zijn leeftijd en kansen op de arbeidsmarkt, het grote verschil tussen de inkomensposities van partijen en het feit dat de partneralimentatie reeds is gematigd – de door de vrouw verzochte limitering van haar onderhoudsverplichting op dit moment niet redelijk. Nu onduidelijk is hoe de financiële situatie van de man zich de komende jaren zal ontwikkelen, is afwijking van het bepaalde in artikel 1:157 lid 4 BW op dit moment niet aan de orde. De rechtbank zal dientengevolge het verzoek van de vrouw op dit punt afwijzen.
De vermogensrechtelijke afwikkeling
Partijen zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, kort gezegd inhoudende uitsluiting van iedere gemeenschap met een periodiek verrekenbeding. Jaarlijkse verrekening van overgespaarde inkomsten heeft nimmer plaatsgevonden. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:141 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt alsdan het bij het einde van het huwelijk aanwezige vermogen vermoed te zijn gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid in het licht van de aard en omvang van de verrekenplicht anders voortvloeit.
Daarnaast hebben partijen enkele vermogensbestanddelen in gemeenschappelijk eigendom.
Tussen partijen is in confesso dat de erfenis van de vader van de vrouw alsmede de vordering van de vrouw op haar moeder niet tot het te verrekenen vermogen van partijen noch tot enige eenvoudige gemeenschap van partijen behoort.

Verdeling eenvoudige gemeenschappen

Partijen hebben de volgende vermogensbestanddelen in gemeenschappelijk eigendom:
de echtelijke woning te[adres], alsmede de hierop rustende hypothecaire geldlening bij Achmea;
de inboedel;
een effectenportefeuille bij de Rabobank, nummer [rekeningnummer];
een bankrekening bij ABN Amro, nummer [rekeningnummer], ten name van partijen;
en bankrekening bij ABN Amro, nummer [rekeningnummer], ten name van partijen;
een rekening bij de Rabobank, nummer [rekeningnummer], ten name van partijen;
een beleggingsrekening bij de Rabobank, nummer [rekeningnummer], tenaamstelling onbekend.
Ad a: de woning en de hierop rustende hypotheek
De man wenst de woning toegedeeld te krijgen. Tussen partijen bestaat echter geen overeenstemming over de waarde van de woning. Derhalve dient de woning binnen één maand na dagtekening van deze beschikking te worden getaxeerd. De vrouw dient hiertoe drie taxateurs voor te stellen aan de man, waaruit de man één taxateur zal kiezen die de taxatie zal uitvoeren. De vrouw zal vervolgens opdracht tot taxatie geven. Beide partijen dienen in de gelegenheid te worden gesteld bij de bindende taxatie aanwezig te zijn en de kosten van de taxatie dienen door hen gezamenlijk te worden gedragen.
Aan de man wordt vervolgens een termijn gegund van drie maanden om na te gaan of hij erin slaagt om de woning tegen de getaxeerde waarde te financieren. Indien de man het aandeel van de vrouw in de woning kan overnemen, dient de vrouw te worden ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake de hypothecaire geldlening en dient de man de helft van de overwaarde van de woning aan de vrouw te voldoen.
Indien de man niet binnen de gestelde termijn kan aantonen dat hij de woning kan overnemen, wordt nu reeds bepaald dat de woning alsdan dient te worden verkocht. In dat geval dienen partijen gezamenlijk een opdracht tot verkoop te verstrekken aan een door de vrouw uitgekozen NVM-makelaar. Indien partijen geen overeenstemming bereiken over de te hanteren vraagprijs en laatprijs, dienen zij het advies van de verkoopmakelaar op deze onderdelen te volgen. Bij verkoop en levering van de woning dient de hierop rustende hypothecaire geldlening te worden afgelost. Partijen zijn vervolgens ieder voor de helft gerechtigd tot de resterende overwaarde (te weten opbrengst woning -/- hypothecaire lening en kosten verbonden aan de verkoop en levering).
De vrouw heeft verzocht de man te veroordelen tot medewerking aan de verkoop en eigendomsoverdracht van de woning, daaronder begrepen het opvolgen van de aanwijzingen van de makelaar, het toelaten van potentiële kopers tot de woning, het ordentelijk houden van de woning voor bezichtigingen, het plaatsen van advertenties op Funda, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom, zulks onder bepaling dat bij gebreke van die medewerking de door de rechtbank af te geven beschikking de voor de verkoop en eigendomsoverdracht noodzakelijke wilsverklaring van de man zal vervangen.
De man heeft bezwaar gemaakt tegen toewijzing van dit verzoek. Volgens hem bestaat er geen aanleiding om te veronderstellen dat hij niet zal meewerken aan de spoedige verkoop van de woning.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor toewijzing van het verzoek van de vrouw. Nu thans niet vaststaat of de woning überhaupt dient te worden verkocht, acht de rechtbank dit verzoek voorbarig. Bovendien gaat de rechtbank ervan uit de man zijn ter terechtzitting gedane toezegging om medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning gestand zal doen.
De vrouw heeft tevens verzocht om vaststelling van een gebruiksvergoeding. De man is van mening dat er geen aanleiding bestaat voor het vaststellen van enige gebruiksvergoeding nu hij alle lasten van de echtelijke woning voldoet.
De rechtbank stelt voorop dat de echtelijke woning een substantiële waarde vertegenwoordigt. Zolang deze eenvoudige gemeenschap nog niet is ontbonden en de man het exclusieve woongenot van deze woning heeft, ontbeert de vrouw de rente die zij zou kunnen genieten indien zij de beschikking zou hebben over haar deel van de (over)waarde van de woning. Gelet hierop bestaat er naar het oordeel van de rechtbank aanleiding om een gebruiksvergoeding vast te stellen. De rechtbank zal de gebruiksvergoeding vaststellen met ingang van de datum van ontbinding van het huwelijk en deze in redelijkheid stellen op 2% van de helft van de overwaarde van de echtelijke woning per jaar. De rechtbank zal hierbij uitgaan van de meest recente WOZ-waarde van de woning, te weten € 355.000. Rekening houdend met een hypothecaire geldlening van € 68.068, stelt de rechtbank de overwaarde van de woning op € 286.932 en de door de man aan de vrouw betalen gebruiksvergoeding op € 240 per maand.
In het feit dat de man deze gebruiksvergoeding slechts voor beperkte duur verschuldigd is aan de vrouw, heeft de rechtbank aanleiding gezien deze vergoeding noch bij de behoefte van de man, noch bij de draagkracht van de vrouw in aanmerking te nemen.
Ad b: de inboedel
Partijen hebben ter terechtzitting geen overeenstemming bereikt over de verdeling van de inboedel. Derhalve zal de rechtbank hieromtrent een beslissing nemen. Vaststaat dat de vrouw een aanzienlijk deel van de inboedel bij vertrek uit de echtelijke woning heeft meegenomen en dat eveneens een aanzienlijk deel van de inboedel bij de man in de echtelijke woning is achtergebleven. Derhalve zal de rechtbank de inboedel zodanig verdelen dat ieder der partijen de inboedelgoederen behoudt die hij of zij reeds onder zich heeft, zonder nadere verrekening. Daarnaast zal de rechtbank tevens de zich in de echtelijke woning bevindende wiegjes van de familie van de vrouw aan de vrouw toedelen, nu deze wiegjes voor haar emotionele waarde hebben.
Ad c: de effectenportefeuille
De vrouw heeft voorgesteld om de aandelen te verkopen en de opbrengst hiervan te delen. De man wenst de effectenportefeuille te splitsen zodat hij de aandelen kan verkopen op een voor hem gunstig moment. Volgens de vrouw is het echter niet mogelijk om de effectenportefeuille te splitsen.
Nu de man niet heeft aangetoond dat het mogelijk is om de effectenportefeuille te splitsen, dienen de aandelen te worden verkocht, een en ander met inachtneming van de compliance regeling die geldt voor de aandelen [werkgever vrouw]. De opbrengst van de verkoop van de aandelen dient bij helfte tussen partijen te worden gedeeld en de rekening dient te worden opgeheven. De rechtbank zal aldus beslissen.
De man heeft nog gesteld dat hij schade heeft geleden door het maritaal beslag dat de vrouw op de effectenportefeuille heeft gelegd. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de aandelen [werkgever vrouw] gedurende het beslag substantieel in waarde zijn gedaald en dat hij de aandelen had willen verkopen om het verlies te beperken, hetgeen in verband met het beslag niet mogelijk was. De man heeft in dit kader verzocht te bepalen dat de vrouw de door hem geleden schade dient te vergoeden.
De vrouw heeft naar voren gebracht dat partijen gedurende het huwelijk nimmer in aandelen hebben gehandeld. Daarbij komt nog dat voor de aandelen [werkgever vrouw] (de werkgever van de vrouw) een complianceregeling geldt waardoor het slechts in bepaalde periodes mogelijk is om in deze aandelen te handelen, aldus de vrouw.
De rechtbank overweegt als volgt.
Beoordeeld dient te worden of de vordering die de man op de vrouw meent te hebben kan worden begrepen onder de in artikel 827 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) opgesomde nevenvoorzieningen. In dit verband overweegt de rechtbank dat de vordering van de man lijkt te zijn gebaseerd op een vermeend onrechtmatig handelen door de vrouw. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke vordering niet behoort tot de nevenvoorzieningen die in een echtscheidingsprocedure kunnen worden verzocht. De rechtbank zal het verzoek van de man derhalve afwijzen.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat, indien het verzoek van de man wel als nevenvoorziening zou kunnen worden aangemerkt, dit verzoek niet voor toewijzing vatbaar zou zijn omdat de man zijn vordering op de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd en gespecificeerd. Voorop staat dat de man geen feiten of omstandigheden heeft gesteld waaruit kan volgen dat de vrouw ten onrechte maritaal beslag heeft gelegd. Dat betekent dat hij niet heeft onderbouwd dat de vrouw door beslag te leggen jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld. Daar komt bij dat de man niet heeft gesteld dat hij zijn wens om te handelen in aandelen, terwijl deze maritaal beslagen waren, te kennen heeft gegeven aan de vrouw. Dat had, tegen de achtergrond van het onweersproken argument van de vrouw dat partijen in ieder geval tijdens het huwelijk niet in die aandelen hebben gehandeld, wel op zijn weg gelegen. Bovendien heeft de man niet gespecificeerd op welk moment hij had willen handelen – hij heeft immers slechts gesteld dat hij dat na de indiening van het echtscheidingsverzoek had willen doen – en evenmin welk bedrag aan schade hij vervolgens heeft geleden door het niet kunnen handelen op dat betreffende moment. Ten slotte is hij niet ingegaan op het argument van de vrouw dat er in verband met de complianceregeling slechts periodiek in aandelen van [werkgever vrouw] mocht worden gehandeld.
Ad d en e: rekeningen ABN Amro ten name van beide partijen
Tussen partijen is in confesso dat de bankrekeningen met nummer [rekeningnummer] en nummer [rekeningnummer] dienen te worden opgeheven en dat de zich hierop bevindende saldi bij helfte tussen partijen dienen te worden verdeeld. De rechtbank zal aldus beslissen.
Ad f: rekening bij de Rabobank ten name van beide partijen
Partijen zijn het erover eens dat deze rekening op naam van de man zal worden gesteld en dat de man de helft van het (positieve) saldo op deze rekening per 16 juli 2013 (de datum van de mondelinge behandeling ter terechtzitting) aan de vrouw zal voldoen. De rechtbank zal aldus beslissen.
Ad g: de beleggingsrekening bij de Rabobank
De man heeft gesteld dat het saldo op deze rekening negatief is omdat hij na de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding een krediet heeft opgenomen van € 10.000. Ter terechtzitting zijn partijen het erover eens geworden dat deze rekening op naam van de man zal worden gesteld, zonder nadere verrekening van het (negatieve) saldo.
De rechtbank zal aldus beslissen.

Verrekening overgespaarde inkomsten

Ingevolge artikel 1:142 lid 1 BW geldt als tijdstip waarop de samenstelling en de omvang van het te verrekenen vermogen dient te worden bepaald de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding, te weten 21 mei 2012.
Partijen hebben de volgende vermogensbestanddelen opgevoerd die (mogelijk) tot het te verrekenen vermogen behoren:
1.
de uitkering uit hoofde van de polis kapitaalverzekering bij ASR, nummer [polisnummer], ten name van de man;
2.
de polis bij ASR, nummer [polisnummer], ten name van de man;
3.
de polis bij ASR, nummer[polisnummer], ten name van de man;
4.
de polis bij ASR, nummer [polisnummer], ten name van de man;
5.
een polis bij Ohra ten name van de man;
6.
een polis bij Ohra ten name van de vrouw;
7.
de bankrekening bij ABN Amro, nummer [rekeningnummer], ten name van de vrouw;
8.
de bankrekening bij ABN Amro, nummer [rekeningnummer], ten name van de vrouw;’
9.
de spaarloonrekening bij ING, nummer [rekeningnummer], ten name van de vrouw;
10.
de bankrekening bij Fortis/ABN, nummer [rekeningnummer], ten name van de man;
11.
de rekening bij de Rabobank, nummer [rekeningnummer], ten name van de man;
12.
de bankrekening bij ING, nummer [rekeningnummer], ten name van de man;
13.
de bankrekening bij ING, nummer [rekeningnummer], ten name van de man;
14.
de Fiat Punto met kenteken [kenteken] ten name van de vrouw;
15.
de Volvo S80 met kenteken [kenteken] ten name van de man;
16.
de Volkswagen Tiguan met kenteken [kenteken] ten name van de vrouw;
17.
de Honda VFR (motorfiets) met het kenteken [kenteken] ten name van de man.
Ad 1: uitkering ASR
Tussen partijen staat vast dat deze polis op 15 juni 2011 tot uitkering is gekomen en dat de betreffende uitkering circa € 25.000 bedroeg. Hieruit hebben de drie kinderen van partijen elk € 4.000 ontvangen en is een bedrag van € 2.500 aangewend ten behoeve van het exchange programma van [jongmeerderjarige 3].
De vrouw heeft gesteld dat het altijd de bedoeling van partijen is geweest om met de uitkering van ASR de studies van de kinderen te bekostigen. Zij is daarom primair van mening dat de man het restantbedrag van € 10.500 aan de kinderen dient te voldoen. Subsidiair stelt zij zich op het standpunt dat het restantbedrag met haar dient te worden verrekend. De man heeft betwist dat het de bedoeling van partijen was om de uitkering van ASR volledig aan de kinderen te besteden. Hij heeft gesteld dat hij het restantbedrag (€10.500) reeds vóór de peildatum heeft aangewend ter delging van de kosten van zijn eigen levensonderhoud.
Nu onweersproken is gebleven dat de uitkering van ASR op de peildatum volledig was opgesoupeerd, is de rechtbank van oordeel dat met betrekking tot dit vermogensbestanddeel niets te verrekenen valt.
De vrouw acht het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat de man het bedrag dat bedoeld was voor de kinderen ten behoeve van zijn eigen levensonderhoud heeft aangewend. Daarom heeft zij ter terechtzitting een verzoek ingediend dat ertoe strekt dat de man het bedrag van € 10.500 aan de kinderen vergoedt, althans dat hij de helft van genoemd bedrag aan de vrouw vergoedt.
Alle omstandigheden in aanmerking nemend – waarbij de rechtbank in het bijzonder betekenis toekent aan de omstandigheid dat een substantieel deel van de uitkering aan de kinderen van partijen ten goede is gekomen en aan de omstandigheid dat de vrouw is gestopt met het betalen van de afgesproken toelage aan de man, nadat de man had besloten om het restant van de uitkering onder zich te houden – kan niet worden geoordeeld dat het aanwenden van het restant van de uitkering door de man ten behoeve van zijn levensonderhoud naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid zodanig onaanvaardbaar is dat de kinderen, althans de vrouw, ter zake een vergoeding toekomt. Het verzoek van de vrouw op dit punt zal derhalve worden afgewezen.
Ad 2: de polis bij ASR met nummer [polisnummer]
Vaststaat dat deze polis op 15 juni 2016 tot uitkering komt. De vrouw heeft de man voorgesteld om de polis voort te zetten – volgens haar is de polis premievrij – en het uit te keren kapitaal te zijner tijd bij helfte te delen. De man heeft niet ingestemd met dit voorstel. Hij is van mening dat de vermogensvermeerdering na de peildatum buiten de verrekening dient te blijven. Volgens hem dient de polis tegen de afkoopwaarde per 21 mei 2012 in de verrekening te worden betrokken, waarbij tevens rekening dient te worden gehouden met de van toepassing zijnde belastinglatentie.
De rechtbank gaat – nu niet anders is gesteld of gebleken – ervan uit dat de man deze polis zal voortzetten. De contante waarde per de peildatum te verminderen met de daarop van toepassing zijnde fiscale claim, dient daarom in de verrekening te worden betrokken. Ten aanzien van voornoemde claim, de zogeheten belastinglatentie, is de rechtbank van oordeel dat – gelet op het inkomen van de man – aangesloten dient te worden bij een belastingdruk van 30%. De rechtbank zal aldus beslissen.
Ad 3: de polis bij ASR met nummer[polisnummer]
In een eerder stadium van deze procedure waren partijen het erover eens dat de begunstiging van deze lijfrenteverzekering (“Waerdye”) zou worden overgezet naar de beide zonen van partijen. De waarde van deze polis zou dus ten gunste van de zonen van partijen komen en zou derhalve niet tot het te verrekenen vermogen behoren. De man heeft thans echter besloten om zelf begunstigde te blijven.
Nu tussen partijen niet in geschil is dat de polis ten behoeve van de beide zonen van partijen is aangegaan, acht de rechtbank het – gegeven de omstandigheden , waaronder mede de eerder bereikte overeenstemming– naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat de waarde van de polis alsnog ten gunste van partijen zelf en niet ten gunste van hun zonen zou strekken. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw om de man te veroordelen om medewerking te verlenen aan uitkering van de polis en om hem te veroordelen om het uitgekeerde kapitaal binnen 14 dagen na uitkering naar de beide zonen van partijen door te storten, derhalve toewijzen.
Ad 4: de polis bij ASR met nummer [polisnummer]
De man is van mening dat deze polis niet in de verrekening behoeft te worden betrokken omdat hij deze polis vóór het huwelijk heeft afgesloten. De rechtbank is van oordeel dat deze polis wel degelijk in de verrekening dient te worden betrokken omdat de man tijdens het huwelijk van partijen maandelijks premie heeft betaald uit, naar – bij gebrek aan enige andersluidende stelling of bewijs – moet worden aangenomen, overgespaard inkomen.
De rechtbank gaat – nu niet anders is gesteld of gebleken – ervan uit dat de man deze polis zal voortzetten. De contante waarde per de peildatum te verminderen met de daarop van toepassing zijnde fiscale claim, dient daarom in de verrekening te worden betrokken. Zoals hierboven reeds is overwogen dient hierbij te worden uitgegaan van een belastingdruk van 30%. De rechtbank zal aldus beslissen.
Ad 5 en 6: de polissen bij Ohra
Tussen partijen is in confesso dat iedere partij de eigen polis behoudt zonder nadere verrekening van de waarde hiervan. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
Ad 7 tot en met 13: de bankrekeningen
Niet in geschil is dat de per de peildatum aanwezige banktegoeden geheel zijn opgebouwd uit overgespaard inkomen. Derhalve dienen deze banktegoeden in de verrekening te worden betrokken. Beide partijen zijn gehouden de helft van banktegoeden per 21 mei 2012 op de rekeningen op zijn of haar naam aan de andere partij te vergoeden. De rechtbank zal aldus beslissen.
Ad 14: de Fiat
Volgens de vrouw behoort de Fiat niet tot het te verrekenen vermogen. Weliswaar staat deze auto op haar naam, maar deze auto is ten behoeve van de kinderen aangeschaft. De man is van mening dat de auto weliswaar alleen door de kinderen wordt gebruikt, maar dat de waarde daarvan wel in de verrekening moet worden betrokken omdat de Fiat tot het vermogen van de vrouw behoort.
De rechtbank overweegt dat de Fiat weliswaar tot het vermogen van de vrouw behoort, maar dat hieraan in het kader van de onderhavige verrekening geen waarde kan worden toegekend om dat de vrouw alle kosten hiervan draagt, terwijl tussen partijen vaststaat dat zij niet zelf kan profiteren van het gebruiksrecht van deze auto.
Ad 15: de Volvo
Partijen zijn het niet eens over de waarde waartegen de Volvo in de verrekening dient te worden betrokken. De man heeft voorgesteld om uit te gaan van de waarde die partijen eerder tijdens de mediation zijn overeengekomen, te weten € 10.900. De vrouw wil daarentegen uitgaan van de dagwaarde ad € 13.400. De vrouw heeft ter onderbouwing van de door haar gestelde waarde een waarde-indicatie van de ANWB Autoverkoopservice overgelegd.
De rechtbank overweegt dat de mediation tussen partijen voorafgaand aan deze echtscheidingsprocedure niet heeft geresulteerd in finale overeenstemming op alle onderdelen. Partijen kunnen zich niet beroepen op deelafspraken die tijdens de mediationgesprekken zijn gemaakt. Nu de vrouw de door haar gestelde waarde heeft onderbouwd en de man heeft nagelaten stukken in het geding te brengen waaruit de door hem genoemde waarde blijkt, zal de rechtbank de Volvo tegen het door de vrouw genoemde bedrag in de verrekening betrekken. De man dient de helft van deze waarde, te weten een bedrag van € 6.700, aan de vrouw te vergoeden.
Ad 16: de Volkswagen
Partijen zijn het erover eens dat de Volkwagen tegen een waarde van € 24.500 in de verrekening wordt betrokken. De vrouw dient de helft van dit bedrag aan de man te vergoeden.
Ad 17: de motorfiets
Partijen zijn het erover eens dat de motorfiets tegen een waarde van € 2.000 in de verrekening wordt betrokken. De man dient de helft van dit bedrag aan de vrouw te vergoeden.

Vordering gemiste toelage

De man heeft gesteld dat partijen medio juli 2011 hebben afgesproken dat de vrouw € 750 per maand aan de man zou voldoen. Van deze toelage diende een bedrag van € 325 ter compensatie van zijn dubbele woonlasten een bedrag van € 425 ter delging van de kosten van zijn levensonderhoud. De vrouw heeft deze toelage slechts eenmaal voldaan, terwijl zij van juli 2011 tot en met februari 2012 in de echtelijke woning heeft gewoond. De man meent over deze periode nog recht te hebben op een bedrag van € 5.250. Tevens meent de man vanaf het moment dat hij in de echtelijke woning woont tot aan de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking nog recht te hebben op een bedrag van € 400 per maand.
Nu de vrouw is gestopt met het betalen van de toelage nadat de man had besloten om het restant van de uitkering uit hoofde van de polis kapitaalverzekering bij ASR (nummer [polisnummer]) ad € 10.500 onder zich te houden en nu de man genoemd bedrag vervolgens ook daadwerkelijk heeft aangewend ten behoeve van zijn levensonderhoud, ziet de rechtbank reeds op die grond geen aanleiding om de vordering van de man op dit punt toe te wijzen. De man heeft hiermee immers, zij het impliciet, erkend dat hij andere middelen heeft aangewend om in zijn levensonderhoud te voorzien.

Beslissing

De rechtbank:
*
spreekt uit de echtscheiding tussen: [de man], en [de vrouw], gehuwd op [datum huwelijk] in de gemeente [plaats huwelijk];
*
bepaalt dat de vrouw met ingang van de dag waarop de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand tegen kwijting aan de man tot zijn levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 900 per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van de dag waarop de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand een gebruiksvergoeding dient te voldoen van € 240 per maand;
*
stelt de verdeling van de goederen die partijen in gemeenschappelijke eigendom hebben als volgt vast:
1.
met betrekking tot de echtelijke woning:
  • de echtelijke woning te [adres], wordt tegen de getaxeerde waarde toebedeeld aan de man, onder de ontbindende voorwaarde dat hij binnen vier maanden na de datum van deze beschikking aan de vrouw aantoont dat hij in staat is de (financiering ten behoeve van de) volledige eigendom van deze woning te verkrijgen en de vrouw te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid;
  • indien niet binnen de hiervoor genoemde termijn aan voornoemde voorwaarde kan worden voldaan, dient de echtelijke woning te worden verkocht en overgedragen aan een derde; partijen zijn vervolgens ieder voor de helft gerechtigd tot de resterende overwaarde (te weten opbrengst woning -/- hypothecaire lening en kosten verbonden aan de verkoop en levering);
2.
met betrekking tot de inboedel:
- aan de man worden toebedeeld:
a. de inboedelgoederen die hij reeds onder zich heeft, met uitzondering van de zich in de echtelijke woning bevindende wiegjes;
- aan de vrouw worden toebedeeld:
a. de inboedelgoederen die zij reeds onder zich heeft;
b. de wiegjes die zich in de echtelijke woning bevinden;
3.
met betrekking tot de effectenportefeuille bij de Rabobank, nummer [rekeningnummer]:
- de aandelen dienen te worden verkocht met inachtneming van de complianceregeling die geldt voor de aandelen [werkgever vrouw]; de opbrengst van de verkoop van de aandelen dient bij helfte tussen partijen te worden gedeeld en de rekening dient te worden opgeheven;
4.
met betrekking tot de bankrekeningen ten name van beide partijen:
  • de bankrekeningen bij ABN AMRO (nummers [rekeningnummer] en [rekeningnummer]) dienen te worden opgeheven en de zich hierop bevindende saldi dienen bij helfte tussen partijen te worden verdeeld;
  • de rekening bij de Rabobank (nummer [rekeningnummer]) dient op naam van de man te worden gesteld en de man dient de helft van het (positieve) saldo per 16 juli 2013 aan de vrouw te voldoen;
  • de beleggingsrekening bij de Rabobank (nummer [rekeningnummer]) dient op naam van de man te worden gesteld, zonder nadere verrekening van het (negatieve) saldo;
en verklaart deze vaststelling uitvoerbaar bij voorraad;
*
stelt in het kader van de verrekening van overgespaarde inkomsten het volgende vast:
1.
met betrekking tot de polissen bij ASR (nummers [polisnummer] en [polisnummer]):
- de man dient de helft van de contante waarde van deze polissen per de peildatum (21 mei 2012) – welke waarde dient te worden verminderd met een fiscale claim van 30 % – aan de vrouw te voldoen;
2.
met betrekking tot de polissen bij Ohra:
- iedere partij behoudt de eigen polis zonder nadere verrekening van de waarde hiervan;
3.
met betrekking tot de banktegoeden:
- de vrouw dient de helft van haar banktegoeden per 21 mei 2012 aan de man te voldoen; het betreft de banktegoeden op de volgende rekeningen:
i. de bankrekening bij ABN Amro, nummer [rekeningnummer];
ii. de bankrekening bij ABN Amro, nummer [rekeningnummer];
iii. de spaarloonrekening bij ING, nummer [rekeningnummer];
- de man dient de helft van zijn banktegoeden per 21 mei 2012 aan de vrouw te voldoen; het betreft de banktegoeden op de volgende rekeningen:
i. de bankrekening bij Fortis/ABN, nummer [rekeningnummer];
ii. de rekening bij de Rabobank, nummer [rekeningnummer];
iii. de bankrekening bij ING, nummer [rekeningnummer];
iv. de bankrekening bij ING, nummer [rekeningnummer];
4.
met betrekking tot de auto’s en de motorfiets:
- de vrouw dient in het kader van de verrekening van de waarde van de auto’s en de motorfiets nog een bedrag van € 4.550 (te weten € 12.250 - € 6.700 - € 1.000) aan de man te voldoen;
en verklaart deze vaststelling uitvoerbaar bij voorraad;
*
veroordeelt de man tot het verlenen van zijn medewerking aan het tot uitkering laten komen van de polis bij ASR (nummer[polisnummer], “Waerdye”) waarna de man het uitgekeerde kapitaal binnen 14 dagen na uitkering dient door te storten naar de beide zonen van partijen;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J. Brandt, M.T. Nijhuis en A.C. Olland, bijgestaan door mr. A.W. Spee als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 augustus 2013.