ECLI:NL:RBDHA:2013:11105

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2013
Publicatiedatum
27 augustus 2013
Zaaknummer
AWB-13_5994
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening functietoewijzing sergeant-majoor Koninklijke Landmacht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 27 augustus 2013 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een sergeant-majoor bij de Koninklijke Landmacht. De verzoeker had zijn belangstelling kenbaar gemaakt voor een specifieke functie, maar werd door de minister van Defensie niet als de meest geschikte kandidaat beschouwd. De minister had op 29 juni 2013 besloten om de functie niet aan verzoeker toe te wijzen, wat leidde tot bezwaar en het verzoek om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 20 augustus 2013 werd verzoeker bijgestaan door zijn gemachtigde en kantoorgenoten.

De voorzieningenrechter overwoog dat, op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Verzoeker voerde aan dat het besluit onbevoegd was genomen en dat hij in aanmerking had moeten komen voor de functie, vooral omdat er aanvankelijk geen andere kandidaten waren. De minister had echter de voorkeur gegeven aan een andere kandidaat, sergeant-majoor [A], die volgens de selectiecommissie beter presteerde tijdens de sollicitatieprocedure.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de minister in redelijkheid had kunnen besluiten om de functie niet aan verzoeker toe te wijzen. De rechter oordeelde dat de selectieprocedure zorgvuldig was verlopen en dat er geen grond was voor de conclusie dat verzoeker als enige geschikte kandidaat had moeten worden beschouwd. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door mr. G.P. Kleijn, in aanwezigheid van griffier A.J. van Rossum, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

VOORZIENINGENRECHTER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 13/5994
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 augustus 2013 op het verzoek om een voorlopige voorziening van
[verzoeker], te [plaats], verzoeker
(gemachtigde: mr. L. Stové),
tegen
de minister van Defensie, verweerder
(gemachtigde: mr. T.A. Groenewoud-Kralt).

Procesverloop

Verzoeker, sergeant-majoor bij de Koninklijke Landmacht, heeft zijn belangstelling kenbaar gemaakt voor de [functie], arbeidsplaats-nummer[nummer] (hierna: de geambieerde functie). Zijn belangstelling voor deze vacature is geldig vanaf 14 november 2012.
Bij besluit van 29 juni 2013, verzonden per e-mailbericht op dezelfde datum, heeft verweerder verzoeker medegedeeld dat de geambieerde functie niet aan hem wordt toegewezen omdat hij niet de meest geschikte kandidaat wordt geacht.
Verzoeker heeft bij brief van 9 juli 2013 bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Voorts heeft hij bij brief van dezelfde datum de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft de griffier van de rechtbank op 25 juli 2013 desgevraagd telefonisch te kennen gegeven dat de vulling van de geambieerde functie wordt opgeschort tot de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening.
Het verzoek om een voorlopige voorziening is op 20 augustus 2013 ter zitting behandeld.
Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. J. Huigen en mr. E.N. Vrijman, kantoorgenoten van de gemachtigde van verzoeker.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover deze toetsing meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
2
Verzoeker kan zich niet verenigen met dit besluit en heeft hiertoe - samengevat - aangevoerd dat het besluit onbevoegd is genomen. De staatssecretaris van Defensie en niet de commandant Landstrijdkrachten is het bevoegd gezag ten aanzien van alle rechts-positionele beslissingen. Voorts is het besluit geautomatiseerd aangemaakt, een naam en handtekening ontbreken, waardoor het de vraag is of het besluit wel door de commandant is genomen. Verzoeker stelt dat hij in aanmerking had moeten komen voor de geambieerde functie. Ten tijde van het vacant komen van de geambieerde functie waren er twee kandidaten, onder wie verzoeker. De collega heeft zich teruggetrokken, waarmee verzoeker dus in aanmerking komt voor de functie. Een andere defensiemedewerker, die qua functie-eisen niet in aanmerking kwam voor de geambieerde functie en dus bij matching op ‘nee’ stond, is benaderd om te solliciteren. Na ontvangst van zijn sollicitatie zijn sollicitatiegesprekken gevoerd en is verzoeker afgewezen. Nu verzoeker conform de matching direct in aanmerking had moeten komen voor de functie, had de sollicitatieprocedure met de andere kandidaat niet gevoerd mogen worden en had de andere kandidaat niet in aanmerking gebracht mogen worden voor de geambieerde functie.
3
Aan de mededeling dat verzoeker niet in aanmerking komt voor de geambieerde functie heeft verweerder ten grondslag gelegd verzoeker als een geschikte kandidaat is aangemerkt, maar dat de selectiecommissie de voorkeur heeft gegeven aan de andere kandidaat, sergeant-majoor [A]. [A] heeft, volgens de selectiecommissie, antwoorden gegeven die met goede voorbeelden zijn onderbouwd, terwijl verzoeker irrelevante en te oppervlakkige informatie naar voren heeft gebracht. [A] heeft meer relevante ervaring, komt evenwichtiger over en heeft een betere kennis van constructie-logistiek. Voorts heeft [A] zich ten opzichte van verzoeker duidelijk onderscheiden door zijn getoonde motivatie. Voorts heeft verweerder overwogen dat [A] zijn belangstelling heeft getoond vóór de sluitingsdatum van de vacature. In eerste instantie is hij afgevallen omdat hij niet zou voldoen aan de gestelde selectiecriteria. Na een verzoek van [A] om de matching te herzien, is onderzoek verricht. Hieruit is gebleken dat [A] wel aan de betreffende criteria voldoet en dat hij alsnog is aangeboden voor een selectiegesprek. Hij is als kandidaat voor de selectiegesprekken toegevoegd vóórdat de gespreksronden waren aangevangen.
4
In artikel 19 van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) is bepaald:
“1. Om voor een functie in aanmerking te komen voldoet de militair aan de gestelde eisen over de opbouw van kennis, ervaring en vaardigheden.
2.
Tot de in het eerste lid bedoelde eisen worden in ieder geval gerekend:
a. de voor de functievervulling en het functieniveau vereiste bekwaamheden en vooropleidingen;
b. de voor de functievervulling en het functieniveau vereiste ervaring;
c. de eventuele voor de functievervulling en voor bepaalde functiegroepen vereiste competenties;
d. de eventuele functionele eisen ten aanzien van de lichamelijke geoefendheid.”
Artikel 20, eerste lid, van het AMAR, bepaalt dat bij het nemen van een beslissing tot functietoewijzing in ieder geval rekening wordt gehouden met de volgende factoren:
a. de noodzaak van een voortdurende taakvervulling door de krijgsmacht en in samenhang daarmee van een zo goed en tijdig mogelijke bezetting van alle functies;
b. de door de militair kenbaar gemaakte voorkeur; met inachtneming van artikel 28a;
c. de beschikbaarheid van de militair;
d. de uit een oogpunt van opbouw van kennis en ervaring wenselijke spreiding van de loopbaan van de militair over verschillende functies;
e. de bekwaamheid en de geschiktheid van de militair voor de functie.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel worden bij het nemen van een beslissing tot functietoewijzing in ieder geval de volgende kandidaten in ogenschouw genomen:
a. de militairen, voor wie een voorkeurspositie geldt, omdat zij in aanmerking komen voor ontslag op grond van artikel 39, tweede lid, onder f;
b. andere bepaalde categorieën militairen aan wie een voorkeurspositie is toegekend;
c. de militair die zijn voorkeur voor de functie heeft kenbaar gemaakt;
d. militairen die in het kader van een reorganisatie zijn aangemerkt als herplaatsingkandidaat en die voor de vervulling van de vacante functie zijn voorgedragen;
e. militairen die op grond van organisatiebelang geschikt worden geacht voor de functie, met inbegrip van de militair die op grond van het gevoerde loopbaanbeleid voor toewijzing van de functie in aanmerking komt.
Ingevolge het derde lid van dit artikel, aanhef en onder a, wordt bij de bekwaamheid en geschiktheid van de militair, genoemd in het eerste lid onder e in beginsel in beschouwing genomen de mate waarin de militair voldoet aan de functie-eisen als bedoeld in artikel 19.
5
Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep heeft verweerder ter zake van functietoewijzing, met inbegrip van de te hanteren functie-eisen, een discretionaire bevoegdheid. Dit brengt mee dat de toetsing van het besluit als hier in het geding terughoudend moet zijn. Bij die toetsing dient de voorzieningenrechter te beoordelen of verweerder na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen, dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met enige ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur daaronder begrepen.
6
Ter zitting is van de zijde van verweerder medegedeeld dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen. Niet de staatssecretaris, maar de minister van Defensie is bevoegd en zij neemt dit besluit over en zal het bevoegdheidsgebrek herstellen in de te nemen beslissing op bezwaar. De voorzieningen-rechter overweegt dat een bevoegdheidsgebrek ter zake van het primaire besluit kan worden hersteld in de te nemen beslissing op bezwaar en dat hieraan in het kader van het onderhavige verzoek om een voorlopige voorziening geen conclusies aan zullen worden verbonden.
7
In het e-mailbericht van [B], Sectorhoofd Kl, van 1 juli 2013 is de gang van zaken met betrekking tot de selectieprocedure uiteengezet. Hieruit blijkt dat de geselecteerde kandidaat [A] eveneens heeft gesolliciteerd, dat hij in eerste instantie is afgevallen, dat diens matching is herzien en dat hij alsnog is toegevoegd als kandidaat vóór de selectiegesprekken hebben plaatsgevonden. De voorzieningenrechter acht deze uiteen-zetting aannemelijk. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om uit te van de lezing van verweerder dat op 2 mei 2013 een sms-bericht is gezonden aan de C-GNW, luitenant-kolonel [C], luidende ‘extra kandidaat voor het selectiegesprek toegevoegd’. Dat de
C-GNW dit bericht over het hoofd heeft gezien en verzoeker op 27 mei 2013 heeft medegedeeld dat hij nog als enige kandidaat in de selectieprocedure over was, is ongelukkkig te noemen. Dit kan echter niet afdoen aan het beeld dat de selectieprocedure niet op onzorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Er bestaat dan ook geen grond voor de conclusie dat verweerder niet in redelijkheid de geselecteerde kandidaat heeft mogen toelaten tot de selectieprocedure. Op grond van de door verweerder gepresenteerde gegevens is voor de voorzieningenrechter niet komen vast te staan dat vanwege verweerder bij verzoeker zodanige verwachtingen zijn gewekt dat daarop een in rechte te honoreren beroep op het vertrouwensbeginsel jegens hem kan worden gebaseerd, in die zin dat hij als enige geschikte kandidaat over was voor de geambieerde functie en dat deze functie hem ook zou worden toegewezen.
De voorzieningenrechter overweegt dat uit het selectieverslag en de selectie-matrix van
15 mei 2013 afdoende blijkt waarom de voorkeur is uitgegaan naar de selecteerde kandidaat. Er waren beduidende verschillen tussen verzoeker en de geselecteerde kandidaat tijdens de sollicitatiegesprekken op 15 mei 2013. De geselecteerde kandidaat gaf, in tegenstelling tot verzoeker, antwoorden die met goede voorbeelden waren onderbouwd, heeft meer relevante ervaring en komt evenwichtiger over. Hierdoor past hij, naar het oordeel van de sollicitatie-commissie, beter in het team. Ook zijn betere kennis van de constructie logistiek is van doorslaggevende aard geweest. Voorts had deze kandidaat een duidelijke visie met betrekking tot de toekomst. Verzoeker wordt weliswaar als geschikt beoordeeld, maar niet als de meest geschikte kandidaat. Dat bij de afweging verzoekers kennis en ervaring in relatie tot de kennis en ervaring van de beoogde kandidaat alsmede de motivatie en de indruk tijdens het selectiegesprek de doorslag heeft gegeven, kan niet als onredelijk worden aangemerkt.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid kunnen besluiten de geambieerde functie niet aan verzoeker toe te wijzen. Voorts heeft verweerder naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid kunnen besluiten de functie aan de geselecteerde kandidaat toe te wijzen.
8
Het verzoek om een voorlopige voorziening zal derhalve worden afgewezen.
9
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.