ECLI:NL:RBDHA:2013:11105
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening functietoewijzing sergeant-majoor Koninklijke Landmacht
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 27 augustus 2013 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een sergeant-majoor bij de Koninklijke Landmacht. De verzoeker had zijn belangstelling kenbaar gemaakt voor een specifieke functie, maar werd door de minister van Defensie niet als de meest geschikte kandidaat beschouwd. De minister had op 29 juni 2013 besloten om de functie niet aan verzoeker toe te wijzen, wat leidde tot bezwaar en het verzoek om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 20 augustus 2013 werd verzoeker bijgestaan door zijn gemachtigde en kantoorgenoten.
De voorzieningenrechter overwoog dat, op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Verzoeker voerde aan dat het besluit onbevoegd was genomen en dat hij in aanmerking had moeten komen voor de functie, vooral omdat er aanvankelijk geen andere kandidaten waren. De minister had echter de voorkeur gegeven aan een andere kandidaat, sergeant-majoor [A], die volgens de selectiecommissie beter presteerde tijdens de sollicitatieprocedure.
De voorzieningenrechter concludeerde dat de minister in redelijkheid had kunnen besluiten om de functie niet aan verzoeker toe te wijzen. De rechter oordeelde dat de selectieprocedure zorgvuldig was verlopen en dat er geen grond was voor de conclusie dat verzoeker als enige geschikte kandidaat had moeten worden beschouwd. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door mr. G.P. Kleijn, in aanwezigheid van griffier A.J. van Rossum, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.