ECLI:NL:RBDHA:2013:11100

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 augustus 2013
Publicatiedatum
27 augustus 2013
Zaaknummer
AWB 13/2300
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning en inreisverbod van Turkse eiseres

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 augustus 2013 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de intrekking van de verblijfsvergunning van een Turkse eiseres en het opgelegde inreisverbod. Eiseres, geboren in 1975, had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 21 januari 2013, waarin haar verblijfsvergunning met terugwerkende kracht werd ingetrokken en een inreisverbod voor twee jaar werd opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres inmiddels naar Turkije is teruggekeerd en een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) heeft ingediend. Tijdens de zitting op 24 juli 2013 heeft de gemachtigde van eiseres aangegeven dat er nog procesbelang bestaat bij de beoordeling van het inreisverbod, omdat dit haar terugkeer naar Nederland zou kunnen belemmeren.

De rechtbank heeft overwogen dat het vertrek van eiseres uit Nederland niet betekent dat zij geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van het inreisverbod. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris ten onrechte artikel 62, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 aan het inreisverbod ten grondslag heeft gelegd. De rechtbank oordeelt dat de intrekking van de verblijfsvergunning niet onder de afwijzing van een aanvraag tot verlening of verlenging van een verblijfsvergunning valt, en dat het inreisverbod derhalve op een onjuiste wettelijke grondslag steunt.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor zover het het inreisverbod betreft, en zelf in de zaak voorzien door het inreisverbod te herroepen. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 944,00. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 13/2300
V-nummers: [nummers]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[naam], eiseres,

gemachtigde: mr. E. Köse,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (en diens rechtsvoorgangers), verweerder,
gemachtigde: mr. F.M. Ticheler.

Procesverloop

Eiseres heeft mede ten behoeve van haar twee minderjarige kinderen beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 21 januari 2013 (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 24 juli 2013. Eiseres is verschenen bij haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.
Eiseres is geboren op [geboortedag] 1975 en bezit de Turkse nationaliteit. Bij besluit van 6 september 2012 heeft verweerder de aan eiseres verleende verblijfsvergunning onder de beperking “verblijf bij echtgenoot [naam 2]” met terugwerkende kracht tot 6 januari 2010 ingetrokken. Tevens is aan eiseres een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres daartegen ongegrond verklaard.
2.
Ter zitting heeft gemachtigde van eiseres meegedeeld dat eiseres is teruggekeerd naar Turkije en een aanvraag tot afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) heeft ingediend. Desgevraagd heeft hij zich op het standpunt gesteld dat eiseres nog procesbelang heeft bij de beoordeling van het onderdeel van het beroep dat is gericht tegen het inreisverbod. Het inreisverbod dat aan eiseres is opgelegd staat mogelijk in de weg aan haar terugkeer naar Nederland.
3.
Verweerder heeft ter zitting verklaard dat het inreisverbod niet aan eiseres wordt tegengeworpen als zij voldoet aan de voorwaarden voor afgifte van een mvv.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.
De omstandigheid dat eiseres Nederland heeft verlaten leidt tot het oordeel dat eiseres geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van het beroep voor zover dat is gericht tegen de intrekking van haar verblijfsvergunning. Dit is ook niet in geschil. Het beroep, voor zover dat is gericht tegen de intrekking van de verblijfsvergunning van eiseres, zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
5.
De rechtbank ziet zich vervolgens geplaatst voor de vraag of eiseres procesbelang heeft bij de beoordeling van het beroep voor zover dat is gericht tegen het inreisverbod, nu eiseres is teruggekeerd naar Turkije en volgens haar gemachtigde een mvv-aanvraag heeft ingediend.
6.
De rechtbank is van oordeel dat het vertrek van eiseres uit Nederland, gevolg gevend aan het bij het bestreden besluit gehandhaafde terugkeerbesluit, niet betekent dat eiseres geen belang heeft bij het tegen het inreisverbod ingestelde beroep. Anders dan verweerder heeft gesteld, is ook de omstandigheid dat naar aanleiding van de indiening van een mvv-aanvraag ambtshalve kan worden onderzocht of er reden bestaat voor opheffing van een eerder opgelegd inreisverbod, geen reden om aan te nemen dat eiseres geen procesbelang heeft bij het beoordelen van de rechtmatigheid van het opgelegde inreisverbod. Reeds het ontvallen van de mogelijkheid om haar echtgenoot in Nederland te bezoeken vormt een procesbelang als hiervoor bedoeld.
7.
De rechtbank zal daarom de beroepsgronden beoordelen voor zover die zich richten tegen bij het bestreden besluit tegen eiseres gehandhaafde inreisverbod. Eiseres heeft onder meer aangevoerd - zakelijk weergegeven - dat verweerder ten onrechte artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) aan het inreisverbod ten grondslag heeft gelegd. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd daarop gereageerd en betoogd dat deze bepaling extensief mag worden geïnterpreteerd.
8.
Ingevolge artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 kan onze Minister de voor een vreemdeling geldende termijn, bedoeld in het eerste lid, verkorten, dan wel, in afwijking van het eerste lid, bepalen dat een vreemdeling Nederland onmiddellijk moet verlaten, indien de aanvraag van de vreemdeling tot het verlenen van een verblijfsvergunning of tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning is afgewezen als kennelijk ongegrond of wegens het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens.
9.
Ingevolge artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 vaardigt onze Minister een inreisverbod uit tegen de vreemdeling, die geen gemeenschapsonderdaan is, op wie artikel 64 niet van toepassing is en die Nederland onmiddellijk moet verlaten ingevolge artikel 62, tweede lid.
10.
De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit voormelde bepalingen, gelezen in samenhang, aan het inreisverbod ten grondslag heeft gelegd. De rechtbank is van oordeel, gelet op het belastende karakter van een inreisverbod, dat de tekst van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 niet extensief mag worden uitgelegd. Dat brengt mee dat niet onder de afwijzing van een aanvraag tot verlening of tot verlenging van een verblijfsvergunning mede mag worden begrepen de intrekking daarvan. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat het aan eiseres opgelegde inreisverbod steunt op een onjuiste wettelijke grondslag. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit, voor zover het de handhaving van het opgelegde inreisverbod behelst, zal worden vernietigd wegens strijd met voormelde wetsbepalingen.
11.
Nu het bestreden besluit in zoverre een (juiste) wettelijke grondslag ontbeert, ziet de rechtbank aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en het bij primair besluit van 6 september 2012 aan eiseres opgelegde inreisverbod, dat dezelfde wettelijke grondslag heeft, te herroepen. De rechtbank zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit. De rechtbank geeft hiermee toepassing aan artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.
12.
Er is aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 944,00 in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472,00, en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit, voor zover dat is gericht tegen de intrekking van de verblijfsvergunning van eiseres, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit, voor zover dat is gericht tegen het daarbij gehandhaafde inreisverbod voor eiseres, gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover dat betrekking heeft op het aan eiseres opgelegde inreisverbod;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht, € 160,00 (honderdzestig euro) aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres, € 944,00 (negenhonderdvierenveertig euro), te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Loonstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.