ECLI:NL:RBDHA:2013:10977

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 augustus 2013
Publicatiedatum
23 augustus 2013
Zaaknummer
13/3932
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Restitutie van leges voor Turkse onderdaan in het kader van visumaanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 augustus 2013 uitspraak gedaan in een geschil over de restitutie van leges door een Turkse onderdaan, eiser, die in aanmerking kwam voor teruggave van te veel betaalde leges. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarin werd aangegeven dat hij € 1.190,-- zou worden gerestitueerd. Eiser stelde dat hij recht had op een volledige restitutie van € 1.250,--, gebaseerd op artikel 13 van het besluit nr. 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980, dat hem kosteloze afgifte van zijn machtiging tot voorlopig verblijf zou moeten garanderen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de legesheffing voor de visumaanvraag niet onevenredig hoog had vastgesteld in vergelijking met het bedrag dat gemeenschapsburgers verschuldigd zijn. De rechtbank verwees naar de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 17 september 2009 (Sahin, C-242/06), waarin werd gesteld dat leges voor Turkse staatsburgers niet onevenredig mogen zijn ten opzichte van die voor gemeenschapsburgers. De rechtbank concludeerde dat de door eiser te betalen leges van € 60,-- niet onevenredig waren en dat er geen schending was van artikel 13 van het besluit nr. 1/80. Eiser werd niet gevolgd in zijn betoog dat hij meer dan € 1.190,-- gerestitueerd had moeten krijgen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een kostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team vreemdelingenkamer
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummer: AWB 13/3932
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
geboren op [geboortedatum],
van Turkse nationaliteit,
IND dossiernummer [dossiernummer], eiser,
gemachtigde mr. M. Yildirim, advocaat te 's-Gravenhage;
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te Den Haag,
vertegenwoordigd door mr. S. Alberts,
ambtenaar ten departemente, verweerder.
13/3932

1.Procesverloop

Verweerder heeft, in reactie op een verzoek van eiser van 26 september 2012, bij besluit van 21 december 2012 kenbaar gemaakt dat eiser in aanmerking komt voor teruggave van te veel betaalde leges en dat € 1.190,-- zal worden gerestitueerd.
Bij brief van 31 december 2012 is daartegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 7 februari 2013 ongegrond verklaard.
Bij brief van 10 februari 2013 is daartegen beroep ingesteld. Bij brief van 13 februari 2013 is het beroep voorzien van gronden. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is ter zitting van 3 juni 2013 behandeld. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
Omdat het onderzoek niet volledig is geweest, heeft de rechtbank aanleiding gezien om met toepassing van artikel 8:68, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) het onderzoek te heropenen. Verweerder heeft bij brief van 10 juni 2013 een nadere reactie gegeven. Eiser is in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. Partijen hebben de rechtbank schriftelijk doen weten dat een nadere zitting achterwege kan blijven, waarna het onderzoek is gesloten.

2.Overwegingen

2.1
Blijkens de gronden van beroep is het geschil beperkt tot de vraag of verweerder heeft kunnen volstaan met een restitutie van het legesbedrag ten bedrage van € 1.190,--.
2.2
Eiser heeft zich – samengevat weergegeven – op het standpunt gesteld dat het gehele bedrag aan betaalde leges ten bedrage van € 1.250,-- gerestitueerd dient te worden. Naar de mening van eiser leidt artikel 13 van het besluit nr. 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie (hierna: besluit nr. 1/80) ertoe dat hij recht heeft op een kosteloze afgifte van zijn machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv).
2.3
In het bestreden besluit is overwogen dat eiser voor de mvv-aanvraag een bedrag van € 60,-- verschuldigd is. In het verweerschrift alsmede ter zitting heeft verweerder hierbij toegelicht dat dit bedrag niet onevenredig hoog is ten opzichte van het bedrag dat een gemeenschapsburger verschuldigd is, wanneer deze gebruik wil maken van zijn recht op vrij verkeer en samen met zijn visumplichtige partner langer dan drie maanden hier te lande wenst te verblijven. Hiervoor dient een verzoek om afgifte van een verblijfsdocument, zoals bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), te worden ingediend.
2.4
De rechtbank overweegt als volgt.
2.5
Op grond van artikel 13 van het besluit nr. 1/80 mogen de lidstaten van de Gemeenschap en Turkije geen nieuwe beperkingen invoeren met betrekking tot de toegang tot de werkgelegenheid van werknemers en hun gezinsleden wier verblijf en arbeid op hun onderscheiden grondgebied legaal zijn.
2.6
Niet in geschil is dat artikel 13 van het besluit nr. 1/80 op eiser van toepassing is.
2.7
In de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 17 september 2009 (Sahin, C-242/06) is, voor zover hier relevant, het volgende overwogen:
“Artikel 13 van het besluit nr. 1/80 van de associatieraad EEG-Turkije moet aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan de invoering, na de datum van inwerkingtreding van dit besluit ten aanzien van de betrokken lidstaat, van een nationale regeling, waarin voor de verlening of verlenging van een verblijfsvergunning leges wordt geheven, wanneer het bedrag van die leges voor Turkse staatsburgers onevenredig is aan het bedrag dat wordt gevraagd van gemeenschapsburgers.
(…)
Een nationale regeling is dus een door artikel 13 van besluit nr. 1/80 verboden beperking, voor zover daarbij voor de behandeling van een verzoek tot verlening of verlenging van een verblijfsvergunning van Turkse staatsburgers op wie artikel 13 van toepassing is, een aanzienlijk hoger bedrag aan leges wordt geheven dan in vergelijkbare omstandigheden wordt gevraagd van gemeenschapsburgers, en geen enkel relevant argument is aangevoerd dat een zo aanzienlijk verschil kan rechtvaardigen.”
2.8
De rechtbank ziet geen aanleiding om voormelde uitspraak van 17 september 2009 niet ook te betrekken bij zaken waarin de legesheffing voor een visumaanvraag, in plaats van een aanvraag voor de verlening of verlenging van een verblijfsvergunning, aan de orde is.
2.9
Teneinde te bepalen of de door eiser te betalen vergoeding aan leges niet onevenredig hoog is ten opzichte van het bedrag dat een gemeenschapsburger verschuldigd is, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank de situatie van eiser kunnen vergelijken met de situatie waarin verzocht wordt om een document als bedoeld in artikel 9 van de Vw 2000.
2.1
Ten aanzien van de vergoeding voor een aanvraag voor een visum is het volgende van toepassing.
Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder h, van de Rijkswet op de consulaire tarieven is de belanghebbende een vergoeding verschuldigd aan de Minister voor Buitenlandse Zaken voor het verlenen van diensten met betrekking tot de verlening van visa.
In artikel 1, onder s, van de Regeling op de consulaire tarieven zijn de verschuldigde bedragen voor het behandelen van een aanvraag tot het verlenen van een visum vermeld. Onder 6º van dit artikelonderdeel is dit gespecificeerd voor aanvragen tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf niet betrekking hebbende op de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
Voor aanvragen tot het verlenen van een mvv met het oog op gezinshereniging of gezinsvorming met een Turkse onderdaan die in Nederland toegang heeft tot de arbeidsmarkt bedraagt de vergoeding € 60,--.
2.10.1
Ten aanzien van de vergoeding voor een verzoek om afgifte van een verblijfsdocument, zoals bedoeld in artikel 9 van de Vw 2000, is het volgende van toepassing. Op grond van artikel 24, tweede lid, van de Vw 2000 in samenhang gelezen met artikel 3.34h van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 is ter zake van de afdoening van een aanvraag om toetsing aan het gemeenschapsrecht en afgifte van het daaraan verbonden verblijfsdocument - ten tijde van belang - een bedrag van € 40,-- verschuldigd.
2.11
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het bedrag dat van eiser is gevraagd niet onevenredig is aan het bedrag dat wordt gevraagd van gemeenschapsburgers. Er bestaat derhalve geen grond voor het oordeel dat artikel 13 van het besluit nr. 1/80 is geschonden. Nu verweerder € 60,-- bij eiser in rekening heeft kunnen brengen en verweerder, blijkens het verweerschrift en het verhandelde ter zitting, de wettelijke rente aan eiser heeft vergoed tot het moment waarop het door eiser te veel betaalde bedrag aan eiser is gerestitueerd, wordt eiser niet gevolgd in het betoog dat aan hem meer dan € 1.190,-- gerestitueerd had moeten worden.
2.12
Met betrekking tot het betoog dat eiser in zijn belangen is geschaad doordat verweerder heeft nagelaten hem te horen, overweegt de rechtbank als volgt. Uitgangspunt is de in artikel 7:2, eerste lid, van de Awb vervatte regel dat het bestuur een hoorplicht heeft in de bezwaarprocedure. Artikel 7:3 van de Awb somt de uitzonderingen op deze algemene regel op. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan van het horen van belanghebbenden worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Van een kennelijk ongegrond bezwaar is sprake wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren van de indiener ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over de conclusie. Gelet op hetgeen door eiser in bezwaar is aangevoerd, heeft naar het oordeel van de rechtbank deze situatie zich hier voorgedaan. Verweerder heeft dan ook kunnen afzien van het horen in bezwaar.
2.13
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond.
2.14
Er bestaat geen aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.

3.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Banda, rechter, en door hem en mr.drs. H. Richart als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2013.
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijenbinnen vier wekenna de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC Den Haag.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.