Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.[A] ,
[B],
1.De procedure
- de dagvaarding van 8 februari 2013, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het tussenvonnis van 24 april 2013, waarbij een comparitie van partijen is bevolen; en
- het proces-verbaal van comparitie van 21 juni 2013 en de daarin genoemde stukken.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
AD9103), waaruit volgt dat indien (zoals in dat geval aan de orde) de bedrijfsruimte wordt opgezegd, de dienstbetrekkingen met het personeel worden beëindigd en de exploitatie van een onderneming wordt voortgezet door een andere exploitant, geen andere gevolgtrekking mogelijk is dan dat de onderneming is gestaakt. Verder heeft de Staat gewezen op het arrest van de Hoge Raad van 27 augustus 1997 (LJN: AA3289), waaruit volgt dat de verkoop van een onderneming (met verkoop van goodwill zonder bedrijfsverplaatsing) en vervolgens de aankoop op een andere locatie van een onderneming, terwijl de exploitatie van het verkochte en de verworven onderneming duidelijk verschilden en ook de klantenkring was gewijzigd, meebrengen dat de onderneming is gestaakt en geen herinvesteringsreserve kan worden aangewend.