ECLI:NL:RBDHA:2013:10780

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 augustus 2013
Publicatiedatum
22 augustus 2013
Zaaknummer
AWB-13_5399
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van ontslagbesluit wegens onzorgvuldig medisch onderzoek van militair

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 augustus 2013 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een militair, verzoeker, die eervol ontslag heeft gekregen wegens blijvende ongeschiktheid voor de dienst. Verweerder, de minister van Defensie, verleende het ontslag op basis van verouderde medische gegevens, zonder rekening te houden met de recente functioneringscapaciteiten van verzoeker. De voorzieningenrechter oordeelde dat het onderzoek niet met de vereiste zorgvuldigheid is verricht en dat het noodzakelijk is om de resultaten van een aanstaand geneeskundig onderzoek (HGO) af te wachten voordat een definitief ontslagbesluit kan worden genomen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en het ontslagbesluit geschorst tot zes weken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar. Tevens is verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van verzoeker, die zijn vastgesteld op € 944,-.

Uitspraak

VOORZIENINGENRECHTER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 13/5399 MAW
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 augustus 2013 op het verzoek om een voorlopige voorziening van
[verzoeker], te [plaats], Duitsland, verzoeker
(gemachtigde: mr. E.O. Hooning-Abbas),
tegen
de minister van Defensie, verweerder
(gemachtigde: mr. T.A. Groenewoud-Kralt).

Procesverloop

Bij besluit van 28 mei 2013 heeft verweerder verzoeker met toepassing van artikel 39, tweede lid, onder f, en artikel 44 van het Algemeen militair ambtenarenreglemen (AMAR) met ingang van 1 september 2013 eervol ontslag verleend ter zake van blijvende ongeschiktheid voor het vervullen van de dienst uit hoofde van een ziekte of een gebrek.
Verzoeker heeft bij brief van 4 juli 2013 bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Voorts heeft hij bij brief van 4 juli 2013 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek om een voorlopige voorziening is op 13 augustus 2013 ter zitting behandeld.
Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. E.O. Hooning-Abbas als zijn raadsvrouwe.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover deze toetsing meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
2
Verzoeker, korporaal bij het Korps Mariniers, is in juni 1998 in dienst getreden bij de Koninklijke Marechaussee. In 1999 is hij overgegaan naar het Korps Mariniers. Verzoeker heeft een aanstelling bij het beroepspersoneel voor onbepaalde tijd. Verzoeker is een aantal malen uitgezonden geweest. In mei 2008 is verzoeker uitgevallen wegens een bipolaire stoornis. Na behandeling is verzoeker, rond september 2008, via het SMD-traject tewerkgesteld bij het OTCGenie in [A]/[B]. In september 2009 heeft verzoeker wederom een manische periode doorgemaakt. Hij is sinds mei 2010 uitbehandeld en vrij van medicijnen. Per eind 2010 is verzoeker tijdelijk tewerk gesteld als schietinstructeur bij een operationele eenheid te [C].
Bij besluit van 2011, waarvan de datum onleesbaar is, is verzoeker met toepassing van artikel 19 van het AMAR secundair geplaatst, door middel van een tijdelijke tewerkstelling, op een arbeidsplaats (Medewerker RB 02) bij het DienstenCentrum Re-integratie (DCR) . De einddatum is vastgesteld op 8 december 2010, zijnde de plaatsingsdatum DCR plus
24
maanden. De datum ingang ontslagbeschermingstermijn is vastgesteld op
27 oktober 2009. Verzoeker blijft primair geplaatst bij zijn eigen defensieonderdeel.
Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
Bij brief van 15 mei 2011 is verzoeker de uitslag van een op 19 november 2010 gehouden Geneeskundig Onderzoek (GO) medegedeeld, te weten dat verzoeker vermoedelijk blijvend dienstongeschikt wordt geacht. Verzoeker heeft beperkingen ter zake van psychische belastbaarheid. Verzoeker is vermoedelijk blijvend ongeschikt voor operationele inzet (inbegrepen uitzendingen) en mag uitsluitend passende werkzaamheden verrichten in het kader van de re-integratie. Verzoeker heeft bij brief van 20 mei 2011 bezwaar gemaakt tegen deze uitslag. Bij brief van 30 augustus 2011 is verzoeker de uitslag van het op
21 juni 2011 gehouden Hernieuwd Geneeskundig Onderzoek (HGO) medegedeeld, te weten dat verzoeker vermoedelijk blijvend dienstongeschikt wordt geacht. Verzoeker is vermoedelijk blijvend ongeschikt voor operationele inzet (inbegrepen uitzendingen).
Bij besluit van 27 december 2012 is de tijdelijke tewerkstelling van verzoeker als Medewerker RB 02 verlengd tot 9 december 2013.
Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
Verzoeker is sinds medio januari 2013 niet meer werkzaam, omdat er geen tijdelijke tewerkstellingsplaats (ttw) voor hem voorhanden is.
Hiertegen zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
Bij brief van 22 april 2013 is verzoeker de uitslag van het op 28 februari 2012 gehouden GO medegedeeld, te weten dat verzoeker ongeschikt is bevonden voor het verder vervullen van de militaire dienst.
Verzoeker heeft bij brief van 20 mei 2013 bezwaar gemaakt tegen deze uitslag.
Verzoeker is opgeroepen voor een HGO op 14 augustus 2013.
Bij besluit van 28 mei 2013 heeft verweerder verzoeker met ingang van 1 september 2013 eervol ontslag verleend ter zake van blijvende ongeschiktheid voor het vervullen van de dienst uit hoofde van een ziekte of een gebrek.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Voorts heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
3
Verzoeker heeft aangevoerd dat het verleende ontslag in strijd is het bepaalde in artikel 44 van het AMAR, nu daarin is bepaald dat dit ontslag pas wordt verleend nadat de militair is onderworpen aan een geneeskundig onderzoek. Het HGO heeft nog niet plaatsgevonden.
Voorts gaat een ontslag, genoemd in artikel 39, tweede lid, aanhef en onder f, van het AMAR niet eerder in dan nadat ten minste drie maanden zijn verstreken sedert het tijdstip waarop de militair van de beslissing tot ontslagverlening schriftelijk in kennis is gesteld.
Verzoeker stelt dat hij, ondanks het besluit van 27 december 2012, in januari 2013 naar huis is gestuurd. Van een nieuwe tewerkstelling is geen sprake, hetgeen in strijd is met de rechtszekerheid.
Verzoeker stelt ten slotte dat hem in redelijkheid geen ontslag kan worden verleend, nu hij gewoon werkzaam kan zijn. Dit blijkt uit het feit dat hij werkzaam is geweest in [A] en [C]. Na september 2009 heeft hij geen manische periode gehad en sinds mei 2010 is hij medicijnvrij.
4
Verweerder heeft zich in zijn verweerschrift van 10 juli 2013 op het standpunt gesteld dat het indienen van bezwaar tegen het HGO geen schorsende werking heeft. Van strijd met artikel 44 van het AMAR is geen sprake. Ter zake van de tijdelijke tewerkstelling stelt verweerder dat er destijds moverende redenen waren om verzoeker niet langer tewerk te stellen in [C]. Deze gang van zaken kan in de onderhavige procedure niet aan de orde worden gesteld.
5.1
Ingevolge artikel 39, tweede lid, aanhef en onder f, van het AMAR kan aan de militair ontslag worden verleend ter zake van blijvende ongeschiktheid voor het vervullen van de dienst uit hoofde van een ziekte of gebrek.
5.2
In artikel 44 van het AMAR is bepaald:
“Ontslag om de reden, genoemd in artikel 39, tweede lid onder f, wordt pas verleend, nadat de militair ter zake van het ontstaan, de aard en de gevolgen van zijn ziekte of gebrek is onderworpen aan een geneeskundig onderzoek naar de regelen, gesteld bij het Besluit procedure geneeskundig onderzoek blijvende dienstongeschiktheid en pensioenkeuring militairen.”
5.3
Ingevolge artikel 47, tweede lid, van het AMAR gaat onder meer een ontslag om de reden, genoemd in artikel 39, tweede lid, aanhef en onder f, niet eerder in dan nadat ten minste drie maanden zijn verstreken sedert het tijdstip waarop de militair van de beslissing tot ontslagverlening schriftelijk in kennis is gesteld.
6
Niet in geschil is dat verzoeker sinds september 2009 geen manische periode heeft doorgemaakt en sinds mei 2010 medicijnvrij is. Uit het rapport van 20 maart 2013 dat is uitgebracht naar aanleiding van het op 28 februari 2012 gehouden GO blijkt dat verzoeker ongeschikt wordt geacht voor het vervullen van de militaire dienst wegens een doorgemaakte aandoening van psychische aard (thans in remissie) en dat herstel van verzoeker binnen een periode van 6 maanden na ommekomst van de ziekteverzuimperiode niet te verwachten is.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich niet op de conclusies van het op 28 februari 2012 gehouden GO had mogen baseren. De betreffende rapportage is om onduidelijke redenen ruim een jaar later uitgebracht en vermeldt niet welke peildatum wordt gehanteerd. Van belang is dat ten tijde van het onderzoek is geconcludeerd dat de door verzoeker doorgemaakte aandoening van psychische aard in remissie was. Dit is in lijn met hetgeen verzoeker heeft gesteld. Niet is gebleken dat verzoeker in de periode tussen het GO van 28 februari 2012 en de datum waarop de betreffende rapportage is uitgebracht nogmaals is gezien door de Commissie Geneeskundig Onderzoek Militairen Bedrijf Bijzondere Medische Beoordelingen (hierna: de Commissie). Evenmin is gebleken van nader ingekomen medische gegevens omtrent verzoeker, waaruit blijkt dat de medische situatie van verzoeker ten tijde van het uitbrengen van de betreffende rapportage nog altijd de door de Commissie getrokken conclusie rechtvaardigt.
De voorzieningenrechter overweegt dat voor het initiëren van een geneeskundig onderzoek, gelet op artikel 3 van het Besluit procedure geneeskundig onderzoek blijvende dienstongeschiktheid en pensioenkeuring militairen (hierna: het Besluit), niet altijd sprake behoeft te zijn van arbeidsverzuim. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat mee dient te wegen dat verzoeker, naast het feit dat het thans bijna vier jaar geleden is dat hij een manische periode heeft doorgemaakt, ook op verschillende functies heeft kunnen functioneren. Dat verzoeker sinds januari 2013 niet meer tewerk is gesteld, kan hier niet aan afdoen. Verzoeker heeft hiervoor als reden gegeven dat de opvolger van de leidinggevende in [C] niet op de hoogte was van zijn tijdelijke tewerkstelling. Verweerder heeft in dit kader slechts opgemerkt dat destijds moverende redenen aanwezig waren om verzoeker niet langer tewerk te stellen in [C] en heeft dit niet nader gemotiveerd. De voorzieningen-rechter gaat dan ook uit van de door verzoeker gegeven concrete redenen, nu niet is gebleken dat de redenen waren gelegen in de medische situatie van verzoeker.
Nu verweerder zich bij zijn bestreden besluit heeft gebaseerd op verouderde medische gegevens en ook de hiervoor geschetste omstandigheden niet zijn meegewogen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het onderzoek niet met de vereiste zorgvuldigheid is verricht. In het geval van verzoeker is het dan ook aangewezen om eerst de resultaten van het HGO af te wachten, alvorens een besluit te nemen over een mogelijk ontslag.
7
Gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen, in die zin dat het besluit van verweerder van 28 mei 2013 dient te worden geschorst tot zes weken na bekendmaking van het besluit op bezwaar.
8
De voorzieningenrechter ziet voorts aanleiding verweerder te veroordelen in de
kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 944,- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472,-).

Beslissing

De voorzieningenrechter van de rechtbank
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe in zoverre dat het bestreden besluit van 28 mei 2013 wordt geschorst tot zes weken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 160,- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 944,- welke kosten verweerder aan verzoeker dient te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mr. K. Schaffels, rechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.