De voorzieningenrechter is, anders dan verweerder, van oordeel dat het besluit van 7 februari 2001 niet als terugkeerbesluit kan gelden. Zij overweegt hiertoe het volgende.
Volgens artikel 3, vierde lid Terugkeerrichtlijn (de richtlijn) is een terugkeerbesluit de administratieve of rechterlijke beslissing of handeling waarbij wordt vastgesteld dat het verblijf van een onderdaan van een derde land illegaal is of dit illegaal wordt verklaard en een terugkeerverplichting wordt opgelegd of vastgesteld. In artikel 7, eerste lid, van de richtlijn staat, voor zover van belang, dat in een terugkeerbesluit een passende termijn voor vrijwillig vertrek van zeven tot dertig dagen wordt vastgesteld, onverminderd de in leden 2 en 4 bedoelde uitzonderingen.
Deze artikelen zijn geïmplementeerd in, voor zover van belang, de artikelen 27 en 62a, eerste lid, Vw. In artikel 27 Vw is bepaald, dat de beschikking waarbij een aanvraag voor een vergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw wordt afgewezen, geldt als terugkeerbesluit. In artikel 62a, eerste lid, Vw, is bepaald dat onze minister, de vreemdeling die niet langer rechtmatig verblijf heeft schriftelijk in kennis stelt van de verplichting Nederland uit eigen beweging te verlaten en van de termijn waarbinnen hij aan die verplichting moet voldoen.
In het besluit van 7 februari 2001 en in het daaraan voorafgaande primaire besluit van 8 november 2000, worden geen rechtsgevolgen genoemd. De vaststelling dat het verblijf illegaal is komt niet ter sprake en evenmin de verplichting Nederland te verlaten binnen een daartoe bepaalde termijn. Slechts staat op het voorblad behorende bij het besluit van 7 februari 2001 vermeld, dat verzoeker de behandeling van het beroep niet in Nederland mag afwachten, maar wel de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening. En in een begeleidende brief van 7 februari 2001 staat eveneens vermeld dat het verzoeker is toegestaan de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening van 3 januari 2001 in Nederland af te wachten. De voorzieningenrechter ziet het besluit van 7 februari 2001 dan ook niet als terugkeerbesluit.
Weliswaar is in artikel 27 Vw bepaald, dat de beschikking waarbij een aanvraag om een vergunning in de zin van artikel 14 Vw wordt afgewezen geldt als terugkeerbesluit, echter, nog afgezien van het feit dat deze bepaling ten tijde van het besluit van 7 februari 2001 anders luidde, is deze bepaling, voor zover deze zou inhouden dat een dergelijke afwijzing altijd als terugkeerbesluit dient te gelden ook indien geen vertrektermijn is genoemd, in strijd met artikel 7, eerste lid, van de richtlijn. Dit leidt de voorzieningenrechter ook af uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 3 september 2012 (LJN: BY3403). In deze uitspraak overwoog de Afdeling, dat geen sprake was van een terugkeerbesluit nu de vreemdeling niet uitdrukkelijk was gewezen op zijn rechtsplicht om Nederland te verlaten, bij gebreke waarvan hij kan worden uitgezet, alsmede op de termijn waarbinnen hij dat dient te doen, ondanks het feit dat ingevolge (het toen geldende) artikel 27 Vw de afwijzing van rechtswege tot gevolg had dat het rechtmatig verblijf eindigde en de vreemdeling Nederland binnen de in artikel 62 Vw gestelde termijn diende te verlaten.
Gelet op het voorgaande is er geen terugkeerbesluit voorafgegaan aan het onderhavige inreisverbod. Bovendien is gesteld noch gebleken dat sprake is van een eerder terugkeerbesluit dat nog geldig is. De beroepsgrond slaagt. Het inreisverbod is genomen in strijd met artikel 66a Vw.