6.Hazaras have been subject to discrimination and persecution at least since the ‘Hazara Wars’ of 1891-1893, and there is no reason to believe that the underlying factors (both ethnic and sectarian) fuelling hostility towards Hazaras have dissipated. Under the Taliban, however, discrimination against Hazaras took a murderous form. When the Taliban occupied Mazar-e Sharif on 8 August 1998, they embarked on a three-day massacre which Ahmed Rashid described as ‘genocidal in its ferocity’ (…). The most conservative estimate of the number killed was 2000 and others went much higher (….). 10. (….) In June 2011, the International Crisis Group reported that the province of Ghazni ‘has slipped from being one of the most stable to the third most volatile after Kandahar and Helmand’ (…). No part of Ghazni can realistically be considered safe for Hazaras, even in districts where they might seem numerically predominant. Most disturbingly, a June 2010 study by the highly regarded Afghanistan Analysts Network warns of a risk to these areas: ‘The Taleban successfully have infiltrated Northern and Northeastern Afghanistan and destabilised certain areas, mainly in Kunduz province. Now, there are signs that they might attempt to push forward into mainly Hazara-settled areas [in] the central region. The main road into Jaghori, an important Hazara area, has been blocked raising fears of a new economic blockade or even an attack’ (...). 11. It is also a mistake to conclude that Kabul is safe for Hazaras. This was tragically demonstrated on 6 December 2011, when a suicide bomber attacked Shiite Afghans, most of them Hazaras, at a place of commemoration in downtown Kabul during the Ashura festival that marks the anniversary of the Battle of Karbala in 680 AD. Almost simultaneously, a bomb in Mazar-e Sharif also killed Afghan Shia. The Kabul bomb killed at least 55 people, and the Mazar bomb four more (…). A claim of responsibility was made by the Pakistani Sunni extremist group Lashkar-e Jhangvi, which has a long history of sectarian violence against Shia (…). The key point to note, however, is that no one with any knowledge of Afghanistan could seriously doubt that Hazara Shia were specifically targeted (...). 12. The spectacularly gruesome nature of this event should not distract attention from a number of largely-unreported attacks in the past that many observers and decision makers have overlooked. I visited Kabul in late September 2010, to undertake a field assessment of the post-election political environment, and to gather additional information about the position of ethnic Hazaras in Afghanistan and about attacks on Hazaras (…). I interviewed a wide range of sources from diverse ethnic groups (…). One of the main topics about which these interlocutors were concerned was the violence that had broken out in Kabul on 13 August 2010, in which a number of ethnic Hazaras had been killed (…).19. To assume that Hazaras can expect protection from the agencies of the Afghan state is unrealistic. (…).
5.5Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 16 april 2004, LJN: AO8679) kan een ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over de situatie in een land worden aangemerkt als een deskundigenadvies aan verweerder, als het op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie verschaft, onder aanduiding – voor zover mogelijk en verantwoord – van de bronnen waaruit deze informatie afkomstig is. Verweerder mag bij de besluitvorming op asielaanvragen van een dergelijk ambtsbericht uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan.
5.6In het ambtsbericht van juli 2012 is een bronverwijzing (onder noot 312) opgenomen bij de conclusie dat Hazara’s geen bijzondere risico’s lopen vanwege hun etniciteit. Uit de tekst van de noot nummer 312 kan evenwel niet worden opgemaakt waarop het ministerie van Buitenlandse Zaken voormelde conclusie heeft gebaseerd nu daarin enkel staat dat en waarom professor Maley het oneens is met deze conclusie. De noten 311 tot en met 314 in de passage over Hazara’s in het ambtsbericht rechtvaardigen voormelde conclusie over Hazara’s evenmin. Ook het in noot 302 genoemde rapport van Amnesty International: Afghanistan ten years on: slow progress and failed promises, oktober 2011, waarnaar in noot 312 is verwezen, rechtvaardigt voormelde conclusies ten aanzien van Hazara’s niet. Voor dit oordeel is redengevend dat in dit rapport geen beoordeling wordt gegeven over de positie van Hazara’s in Afghanistan. In dit rapport staat onder meer: “The impact of conflict on civilians has grown steadily since 2001. (…). Insufficient efforts have been made to ensure that human rights are protected during the course of political negotiations to achieve a ceasefire and potential power sharing agreement with the Taleeban and other insurgent groups.” Deze informatie duidt veeleer op een voortdurende slechte veiligheidssituatie in Afghanistan in het algemeen.
5.7Gelet op het voorgaande is niet inzichtelijk waarop de conclusie in het ambtsbericht dat Hazara’s thans geen bijzondere risico’s lopen is gebaseerd, zodat verweerder deze passage in het ambtsbericht ten onrechte bij zijn besluitvorming heeft betrokken. Nu uit het door eiser overgelegde rapport van professor Maley naar voren komt dat Hazara’s vanwege hun etniciteit juist wel risico’s lopen en in het ambtsbericht van juli 2012 ook is vermeld dat Hazara’s evenwel het risico lopen slachtoffer te worden van mensenrechtenschendingen, kan verweerder zonder nadere motivering niet worden gevolgd in zijn standpunt dat eiser op grond van zijn etniciteit geen reëel risico loopt als bedoeld in artikel 3 EVRM en niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, ten tweede, Vw.
5.8De verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling van 30 augustus 2012 en 25 april 2013 doet aan het voorgaande niet af. Weliswaar heeft de Afdeling in die uitspraken overwogen dat het rapport van Maley niet is aan te merken als rechtens relevant nieuw feit, omdat uit het rapport van Maley niet blijkt dat de situatie van de Hazara’s in Afghanistan ten tijde van de eerdere besluiten wezenlijk is verslechterd ten opzichte van de situatie ten tijde van de bestreden besluiten, maar verweerder heeft in die zaken slechts verwezen naar het algemeen ambtsbericht inzake Afghanistan van de minister van Buitenlandse Zaken van 24 augustus 2011. In het ambtsbericht van 2012 heeft de minister van Buitenlandse Zaken echter expliciet opgenomen dat professor Maley een andere mening is toegedaan. Met de verwijzing ter zitting naar het feit dat de Afdeling in beide uitspraken heeft geoordeeld dat geen sprake is van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden als bedoeld in overweging 45 van het arrest Bahaddar heeft verweerder evenmin kenbaar en draagkrachtig gemotiveerd dat eiser, op grond van zijn etniciteit, geen reëel risico loopt op een behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM. De verwijzing naar de uitspraken van het EHRM in de zaken Husseini tegen Zweden en J.H. tegen het Verenigd Koninkrijk doet evenmin af aan het voorgaande, nu deze zien op de veiligheidssituatie in Afghanistan in het algemeen en niet ten aanzien van Hazara’s in het bijzonder.