ECLI:NL:RBDHA:2013:10542

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2013
Publicatiedatum
19 augustus 2013
Zaaknummer
442126
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen bestuursrechter in belastingzaak

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 27 mei 2013 een beslissing genomen op een schriftelijk verzoek tot wraking van bestuursrechter mr. M.A. Dirks. Het verzoek werd ingediend door de gemachtigde mr. S. Bharatsingh namens de verzoeker, die betrokken was bij een belastingzaak met de Belastingdienst Haaglanden. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een informatiebeschikking die was opgelegd in het kader van het project 'Bank Zonder Naam', waarbij onderzoek werd gedaan naar buitenlandse bankrekeningen van Nederlandse belastingplichtigen. De bestuursrechter mr. Dirks was betrokken bij de behandeling van het beroepschrift van de verzoeker, en de gemachtigde vreesde dat mr. Dirks vooringenomen zou zijn, gezien zijn eerdere betrokkenheid bij soortgelijke zaken.

De wrakingskamer heeft de argumenten van de verzoeker en de reactie van mr. Dirks zorgvuldig afgewogen. De verzoeker stelde dat mr. Dirks zich al een oordeel had gevormd over de rechtsvragen en feiten die in de onderhavige zaak aan de orde waren, wat zou leiden tot een schijn van vooringenomenheid. Mr. Dirks daarentegen betoogde dat de enkele omstandigheid dat hij in vergelijkbare zaken had geoordeeld, niet betekende dat hij niet onpartijdig kon zijn. Hij benadrukte dat elke zaak afzonderlijk werd beoordeeld en dat er geen sprake was van een goedkeuring van de identificatiemethode van de Belastingdienst.

Na beoordeling van het wrakingsverzoek concludeerde de wrakingskamer dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van mr. Dirks. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af en bepaalde dat de procedure in de hoofdzaak voortgezet zou worden. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de betrokken partijen werden op de hoogte gesteld van de uitkomst.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2013/26
zaak-/rolnummer: 442126 / KG RK 13-920
procedurenummers: SGR AWB 12/7772, 12/7780 en 12/7781
datum beschikking: 27 mei 2013
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht, in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde: mr. S. Bharatsingh,
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst Haaglanden kantoor Den Haag,
strekkende tot wraking van:
mr. M.A. Dirks,
bestuursrechter in de rechtbank Den Haag.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

De Belastingdienst heeft in het kader van het project "Bank Zonder Naam" onderzoek gedaan naar gelden op buitenlandse bankrekeningen ten name van Nederlandse belastingplichtigen. Aan verzoekster is in verband hiermee een informatiebeschikking ex artikel 52a Algemene Wet inzake Rijksbelastingen opgelegd. Het daartegen ingediende bezwaar is door de inspecteur afgewezen. Namens verzoeker heeft gemachtigde mr. S. Bharatsingh (verder te noemen: de gemachtigde) daartegen een beroepschrift ingediend bij de rechtbank.
De behandeling van het beroepschrift stond gepland voor de zitting van de meervoudige kamer onder voorzitterschap van bestuursrechter mr. M.A. Dirks (hierna ook: mr. Dirks).
Gemachtigde heeft in zijn faxbericht d.d. 16 april 2013 de bestuursrechter mr. M.A. Dirks verzocht om zich te verschonen ten aanzien van de zaak van zijn cliënt, verzoeker [verzoeker].
Voorts heeft gemachtigde na kennis te hebben genomen van de reactie van mr. Dirks op zijn verzoek tot verschoning, in een daarop volgend faxbericht een wrakingsverzoek in het vooruitzicht gesteld. Op 17 april 2013 is tot mondelinge behandeling van het beroepschrift van verzoeker overgegaan door de meervoudige kamer onder voorzitterschap van mr. Dirks. Op die datum was nog geen wrakingsverzoek ontvangen. Bij deze behandeling was namens verweerder aanwezig P.M. Krauwinkel, bijgestaan door S. van Gils. Het onderzoek is gesloten en de uitspraakdatum is bepaald op 29 mei 2013. Gemachtigde is hiervan bij brief d.d. 17 april 2013 op de hoogte gesteld.
Bij faxbericht d.d. 25 april 2013, ingekomen ter griffie op 26 april 2013, heeft gemachtigde namens verzoeker (alsnog) verzocht mr. Dirks te wraken.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 13 mei 2013 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Gemachtigde en mevrouw S. van Gils zijn verschenen. De bestuursrechter mr. Dirks is niet verschenen. Het wrakingsverzoek is door de gemachtigde toegelicht.

3.Het standpunt van verzoeker

Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd.
Mr. Dirks heeft deel uitgemaakt van een meervoudige kamer, die eerder uitspraken heeft gedaan op beroepschriften in soortgelijke zaken van het Project "Bank Zonder Naam", die door de gemachtigde bij de rechtbank zijn ingediend. In die zaken heeft hij beslist over dezelfde rechtsvragen en feiten die in het onderhavige beroepschrift aan de orde zijn. Dit betekent dat hij zich al een oordeel heeft gevormd over die rechtsvragen en feiten. Daardoor is er sprake van vooringenomenheid, dan wel is bij verzoeker de objectief gerechtvaardigde vrees ontstaan dat deze rechter niet in staat zal zijn om zich los te maken van zijn eerdere oordeel in een identieke zaak en om ten aanzien van dat eerdere oordeel nog een professionele distantie te betrachten. Aldus is de schijn van vooringenomenheid jegens verzoeker gewekt.

4.Het standpunt van mr. M.A. Dirks

De bestuursrechter mr. Dirks heeft op 7 mei 2013 schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek. Hij berust niet in de wraking en heeft zich in zijn reactie op het standpunt gesteld dat er geen sprake kan zijn van een schijn van vooringenomenheid doordat hij in een kamer zitting neemt die dossiers behandelt – waaronder de zaak tegen de cliënte van gemachtigde – die vergelijkbaar zijn met dossiers waarop hij eerder uitspraak heeft gedaan. De enkele omstandigheid dat een rechter in een vergelijkbare zaak uitspraak heeft gedaan, brengt niet met zich dat deze rechter niet onpartijdig zou zijn, aldus mr. Dirks in zijn reactie. Ten slotte heeft mr. Dirks nog opgemerkt dat er in de zaak van verzoeker sprake is van een andere toetsing dan in de zaken waarmee verzoeker zijn zaak vergelijkt.

5.De beoordeling

5.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.3
In de kern komt het wrakingsverzoek erop neer dat verzoeker meent dat er een groot risico bestaat op een subjectieve en partijdige beoordeling van zijn zaak door de bestuursrechter vanwege de eerdere betrokkenheid van deze rechter bij de behandeling van vergelijkbare zaken. Verzoeker vreest daarom dat de uitspraak ook voor hem negatief zal uitvallen.
Bij de beoordeling van onderhavig verzoek stelt de wrakingskamer voorop dat de enkele omstandigheid dat de gewraakte rechter in vergelijkbare zaken uitspraken heeft gedaan niet met zich brengt dat hij niet onpartijdig zou zijn. De omstandigheid dat in met de onderhavige zaak vergelijkbare zaken voor het bewijs van het bestaan van buitenlandse bankrekeningen gebruik is gemaakt van dezelfde van de Belgische, dan wel Luxemburgse autoriteiten verkregen renseignementen, doet aan het voorgaande niet af. Dat geldt temeer nu het gaat om persoonsgegevens en uit de eerdere zaken – zoals die door de gemachtigde zijn aangehaald – blijkt dat de bestuursrechter in iedere individuele zaak afzonderlijk heeft getoetst of de in de renseignementen vervatte gegevens te herleiden waren tot de justitiabele en welke conclusies daaruit voor een bepaald belastingjaar getrokken moeten worden. Dat daarbij wellicht een bepaalde systematiek is gehanteerd door de bestuursrechter, ligt binnen de rechterlijke beoordelingsvrijheid. Anders dan de gemachtigde heeft betoogd, heeft de bestuursrechter hiermee niet de door de Belastingdienst gehanteerde identificatiemethode goedgekeurd.
5.4
Nu hetgeen door verzoeker is aangevoerd het wrakingsverzoek niet kan dragen en zich naar het oordeel van de wrakingskamer overigens geen omstandigheden hebben voorgedaan die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor vooringenomenheid van mr. Dirks dan wel voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor bij verzoeker, dient het verzoek te worden afgewezen.
5.5
Derhalve zal als volgt worden beslist.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a de gemachtigde mr. S. Bharatsingh,
• verweerder in de hoofdzaak de inspecteur van de Belastingdienst Haaglanden kantoor Den Haag (t.a.v. S. van Gils),
• de bestuursrechter mr. M.A. Dirks.
Deze beslissing is gegeven door mrs. E. Rabbie, I.D. Bellaart en I. Brand, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Noorlander als griffier en in het openbaar uitgesproken op
27 mei 2013.