ECLI:NL:RBDHA:2013:10540

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 mei 2013
Publicatiedatum
19 augustus 2013
Zaaknummer
12/9696
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op verzoek tot wraking van de wrakingskamer in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 21 mei 2013 een beslissing genomen op een mondeling verzoek tot wraking van de leden van de wrakingskamer, waaronder mr. E.A.G.M. van Rens, door de gemachtigde van verzoeker, mr. A. van Diermen. Het verzoek tot wraking was ingediend naar aanleiding van een eerdere zitting op 15 april 2013, waar de gemachtigde van verzoeker stelde dat hij niet de gelegenheid had gekregen om zijn bezwaren tegen een eerdere beslissing van de wrakingskamer aan de orde te stellen. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen, omdat de gestelde feiten en omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid of partijdigheid van de rechters. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing om de gemachtigde niet het woord te geven een processuele beslissing was, die niet kan leiden tot een wrakingsverzoek. Bovendien werd vastgesteld dat er sprake was van misbruik van het rechtsmiddel wraking, gezien het aantal verzoeken dat door de gemachtigde was ingediend in korte tijd. De wrakingskamer heeft daarom bepaald dat een volgend verzoek tot wraking in dezelfde zaak niet in behandeling zal worden genomen.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2013/24-wraking inzake wrakingsnr. 2013/22
rekestnummer: 440340 / KG RK 13-719
zaaknr: SGR AWB 12/9696
datum beschikking: 21 mei 2013
BESLISSING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in de zaak van:
[verzoeker]
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde: mr. A. van Diermen
tegen
het College van Burgemeester en Wethouders van Midden-Delfland,
strekkende tot wraking van:
mrs. E.A.G.M. van Rens, J.G.J. Brink en J.Th. van Walderveen,
leden van de wrakingskamer (hierna ook: de wrakingskamer onder voorzitterschap van mr. Van Rens).

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

Op 7 februari 2013 heeft onder zaaknummer AWB 12/9696 door mr. G.P. Verbeek, bestuursrechter, een mondelinge behandeling plaatsgevonden in de zaak van [verzoeker], eiser, tegen het College van Burgermeester en Wethouders van Midden-Delfland, verweerder.
Tijdens deze behandeling heeft gemachtigde mr. A. van Diermen namens verzoeker een verzoek tot wraking van mr. G.P. Verbeek ingediend.
Op 18 februari 2013 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden van dit wrakingsverzoek. Bij uitspraak van 4 maart 2013 is het wrakingsverzoek afgewezen en is bepaald dat het de procedure in de hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek.
Op 4 april 2013 is het proces in de hoofdzaak hervat. Op deze zitting heeft de gemachtigde van verzoeker wederom een verzoek tot wraking gedaan van mr. Verbeek.
Op 15 april 2013 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden van dit wrakingsverzoek. Hierbij is verschenen de gemachtigde van verzoeker. Op deze zitting heeft de gemachtigde namens verzoeker de wrakingskamer onder voorzitterschap van mr. Van Rens gewraakt. Van deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Gemachtigde heeft het verzoek bij brief d.d. 16 april 2013 (nogmaals) in schriftelijke vorm ingediend.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 13 mei 2013 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Hoewel behoorlijk opgeroepen zijn verzoeker noch zijn gemachtigde mr. A. van Diermen hierbij verschenen. De leden van de wrakingskamer onder voorzitterschap van mr. Van Rens zijn evenmin verschenen.

3.Het standpunt van verzoeker

Aan het wrakingsverzoek is – naar de wrakingskamer begrijpt – ten grondslag gelegd dat gemachtigde op de zitting van 15 april 2013 is belet het woord te voeren, in die zin dat hij desgevraagd niet de gelegenheid is geboden om de eerdere beslissing van de wrakingskamer van 4 maart 2013 aan de orde te stellen.
4. Het standpunt van de wrakingskamer onder voorzitterschap van mr. E.A.G.M. van Rens
De wrakingskamer heeft niet in de wraking berust en heeft verzocht het wrakingsverzoek niet ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen.
Mr. Van Rens heeft daartoe in een schriftelijke reactie d.d. 13 mei 2013 namens de gewraakte kamer betoogd dat blijkens het proces-verbaal – anders dan verzoeker stelt – hem tijdens de behandeling op 15 april 2013 niet het woord is ontnomen, maar hem slechts tot twee keer toe is meegedeeld dat zijn bezwaren tegen de eerdere beslissing van de wrakingskamer op de zitting van 15 april 2013 niet aan de orde kunnen komen. Voor zover er al sprake is geweest van een beslissing, is dit een processuele beslissing die geen grond kan opleveren tot wraking. Voorts is opgemerkt dat, nu het wrakingsverzoek inhoudelijk nog niet aan de orde is geweest tijdens de behandeling op 15 april 2013, de schijn van vooringenomenheid of partijdigheid jegens verzoeker ten aanzien van dat verzoek niet kan zijn gewekt.
Ten slotte is verzocht te bepalen dat een volgend verzoek tot wraking in dezelfde zaak niet in behandeling zal worden genomen, nu er sprake is van misbruik van het rechtsmiddel wraking.

5.De beoordeling

5.1
De wrakingskamer overweegt dat voor de beoordeling van dit wrakingsverzoek de toepasselijke norm is gegeven in artikel 8:15 Awb en artikel 6 EVRM, in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkelde criteria.
In artikel 8:15 Awb is bepaald dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 8:15 Awb/artikel 6 EVRM, dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
5.2
Het wrakingsverzoek is gebaseerd op de stelling dat de wrakingskamer onder voorzitterschap van mr. Van Rens de gemachtigde van verzoeker heeft belet het woord te voeren over een eerder wrakingsverzoek waarover door de wrakingskamer bij beschikking van 4 maart 2013 is beslist. Naar het oordeel van de wrakingskamer kan een dergelijk bezwaar geen grond opleveren voor een wrakingsverzoek. Dat de wrakingskamer de gemachtigde niet in de gelegenheid heeft gesteld zijn bezwaren tegen de eerdere beslissing van de wrakingskamer aan de orde te stellen is een processuele beslissing waartegen in beginsel niet het middel van wraking kan worden ingezet. Met deze handelwijze heeft de wrakingskamer ook op geen enkele wijze de schijn van vooringenomenheid jegens verzoeker gewekt. Nu deze wrakingskamer niet is gebleken van andere feiten of omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de wrakingskamer onder voorzitterschap van mr. Van Rens een vooringenomenheid koestert of waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden, wordt het verzoek tot wraking afgewezen.
5.3
Gelet op het gehalte van het wrakingsverzoek, de veelheid van de verzoeken om wraking die in het kader van deze procedure zijn gedaan – (de gemachtigde van) verzoeker heeft in korte tijd de behandelend rechter en de wrakingskamer driemaal trachten te wraken – en hun inhoud, ziet de wrakingskamer aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:18, vierde lid, Awb. De wrakingskamer stelt vast dat sprake is van misbruik van het rechtsmiddel wraking en zal daarom bepalen dat een volgend verzoek om wraking, betrekking hebbend op de wrakingsprocedure, dan wel de onderliggende hoofdprocedure, niet in behandeling wordt genomen.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat de eerdere behandeling door de wrakingskamer d.d. 15 april 2013onder voorzitterschap van mr. Van Rens wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek van 4 april 2013;
- bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker [verzoeker], dan wel zijn gemachtigde mr. A. van Diermen, betrekking hebbend op de wrakingsprocedure dan wel de onderliggende hoofdprocedure, niet in behandeling wordt genomen;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• de verzoeker [verzoeker] en zijn gemachtigde mr. A. van Diermen,
• de verweerder in de hoofdzaak, het College van B&W van Midden-Delfland,
• de wrakingskamer onder voorzitterschap van mr. E.A.G.M. van Rens,
• mr. G.P. Verbeek.
Deze beslissing is gegeven door mrs. E. Rabbie, I.D. Bellaart en D. Aarts, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Noorlander als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2013.