In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 10 juni 2013 uitspraak gedaan op een mondeling verzoek tot wraking van de bestuursrechter, mr. G.P. Verbeek, door verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A. van Diermen. Het verzoek tot wraking was ingediend op 4 april 2013, na een eerdere afwijzing van een wrakingsverzoek op 4 maart 2013. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking van 30 mei 2013 niet in behandeling genomen en het verzoek van 4 april 2013 afgewezen. De wrakingskamer oordeelde dat er geen sprake was van vooringenomenheid van de bestuursrechter, en dat de beslissing om niet ter zitting te beslissen op het verzoek van verzoeker om een planologische vergelijking uit te voeren, een procedurele beslissing was die geen grond voor wraking opleverde. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de procesgang in de hoofdzaak werd voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek.