ECLI:NL:RBDHA:2013:10513

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2013
Publicatiedatum
16 augustus 2013
Zaaknummer
438721
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op verzoek tot wraking van bestuursrechter in belastingzaak

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 25 maart 2013 een beslissing genomen op het schriftelijke verzoek tot wraking van bestuursrechter mr. R.C.H.M. Lips door verzoeker, die feitelijk verblijft in België. Het wrakingsverzoek volgde op een beroepschrift dat verzoeker had ingediend tegen een aanslag Inkomstenbelasting/premie volksverzekering 2011 van de Belastingdienst. Verzoeker stelde dat de bestuursrechter mogelijk lid was van de Vereniging Effecten Bezitters (VEB), wat volgens hem een conflict van belangen zou kunnen opleveren. De bestuursrechter heeft echter aangegeven dat hij nog geen kennis had genomen van de zaak en dat verzoeker zijn veronderstellingen niet op feiten kon baseren.

De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek vond plaats op 18 maart 2013, waarbij verzoeker zijn standpunt toelichtte. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek tijdig was ingediend en ontvankelijk was. Bij de beoordeling van het verzoek werd gekeken naar de normen van onpartijdigheid zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De wrakingskamer concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid van de bestuursrechter opleverden.

Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking afgewezen. De wrakingskamer oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor misbruik van het rechtsmiddel wraking, ondanks dat de veronderstellingen van verzoeker feitelijke grondslag misten. De procedure in de hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd toegezonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2013/19
zaak-/rekestnummer: 438721/ KG RK 13-544
kenmerk: SGR AWB 12/11434 IB PVV G D3
datum beschikking: 25 maart 2013
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in de zaak van:
[verzoeker],
[postcode],
[postcode] [woonplaats],
feitelijk verblijvende in België,
verzoeker,
(eiser partij in de hoofdzaak),
tegen
Belastingdienst Kantoor Heerlen,
postbus 2865,
6401 DJ Heerlen,
(verweerder in de hoofdzaak),
strekkende tot wraking van:
mr. R.C.H.M. Lips,
bestuursrechter in de rechtbank Den Haag.
Partijen worden hierna aangeduid met ‘[verzoeker]’, ‘de Belastingdienst’ en ‘de bestuursrechter’.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

Op 18 december 2012 is ter griffie van de rechtbank ingekomen het door [verzoeker] op 17 december 2012 ingediende beroepschrift tegen de aan hem opgelegde Aanslag Inkomstenbelasting/premie volksverzekering 2011 van de Belastingdienst.
Op 28 januari 2013 is er door de Belastingdienst een schriftelijk verweerschrift met bijlagen ingediend, ingekomen ter griffie op 30 januari 2013.
Bij brief van 5 maart 2013 zijn [verzoeker] en de Belastingdienst door de griffier van de rechtbank Den Haag uitgenodigd om bij de behandeling van het beroep op de zitting van de enkelvoudige kamer op 4 april 2013 te 11.10 uur aanwezig te zijn. In die uitnodiging is voorts meegedeeld dat de bestuursrechter die de zaak op de zitting behandelt mr. R.C.H.M. Lips zal zijn.
Bij brief van 6 maart 2013 heeft [verzoeker] de wraking van de bestuursrechter verzocht. Het dossier van de zaak van [verzoeker] is vervolgens in handen gesteld van de wrakingskamer.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 18 maart 2013 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker [verzoeker] is verschenen en hij heeft het wrakingsverzoek mondeling toegelicht. De bestuursrechter heeft zijn standpunt met betrekking tot het wrakingsverzoek schriftelijk kenbaar gemaakt en daarbij tevens aangegeven niet ter zitting te zullen verschijnen.

3.Het standpunt van verzoeker

Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. Na raadpleging van het register nevenfuncties van rechters heeft [verzoeker] geconstateerd dat de bestuursrechter als nevenfunctie heeft directeur aandeelhouder bij Ronemawi BV te Voorburg. [verzoeker] wil weten of de bestuursrechter ook lid is van de Vereniging Effecten Bezitters (VEB), nu hij – naar de wrakingskamer begrijpt – in fiscaal opzicht een conflict heeft met de ondernemingskamer.

4.Het standpunt van de bestuursrechter

De bestuursrechter berust niet in de wraking. Hij heeft gesteld dat hij nog geen kennis heeft genomen van de inhoud van het dossier van [verzoeker], nu de zaak eerst op de zitting van 4 april 2013 zou worden behandeld. De bestuursrechter begrijpt het verzoek aldus dat [verzoeker] problemen heeft met een aantal organisaties, waaronder de VEB, en dat [verzoeker] zijn wrakingsverzoek slechts baseert op de veronderstelling dat de bestuursrechter lid is van deze vereniging. De bestuursrechter merkt op dat [verzoeker] zijn veronderstelling niet baseert op feiten en dat hij dat ook niet zal kunnen doen. De bestuursrechter verzoekt het wrakingsverzoek af te wijzen en te bepalen dat een volgend verzoek in dezelfde zaak niet in behandeling wordt genomen, nu er naar zijn mening sprake is van misbruik van het rechtsmiddel wraking.

5.De ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek

Het wrakingsverzoek is ingediend binnen twee weken nadat de uitnodiging van de zitting is verzonden naar verzoeker. De wrakingskamer is van oordeel dat het wrakingsverzoek daarmee tijdig is gedaan en zij acht het wrakingsverzoek ontvankelijk.

6.De beoordeling

6.1
De wrakingskamer overweegt dat voor de beoordeling van dit wrakingsverzoek de toepasselijke norm is gegeven in artikel 8:15 Awb en artikel 6 EVRM, in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkelde criteria.
In artikel 8:15 Awb is bepaald dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 8:15 Awb/artikel 6 EVRM, dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
6.2
De wrakingskamer begrijpt het verzoek van [verzoeker] aldus dat zijn voornaamste bezwaar is gelegen in het mogelijke lidmaatschap van de bestuursrechter van de VEB. Uit de onder 4. opgenomen schriftelijke reactie van de bestuursrechter, leidt de wrakingskamer af dat er van een dergelijk lidmaatschap geen sprake is. Hiermee komt naar het oordeel van de wrakingskamer de grond voor het wrakingsverzoek van [verzoeker] te vervallen. Nu de wrakingskamer niet is gebleken van feiten of omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de bestuursrechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert of waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden, wordt het verzoek tot wraking afgewezen.
6.3
Artikel 8:18, vierde lid, Awb geeft de wrakingskamer de bevoegdheid om in geval van misbruik te bepalen dat een volgend verzoek om wraking niet in behandeling wordt genomen. Ingevolge het tweede lid van dat artikel wordt hiervan in de beslissing melding gemaakt. De wrakingskamer is – anders dan de bestuursrechter – van oordeel dat onvoldoende is gebleken van misbruik van het rechtsmiddel wraking. De wrakingskamer merkt hierbij op dat het feit dat de veronderstelling van [verzoeker] feitelijke grondslag mist, onvoldoende is om te kunnen spreken van misbruik.

7.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• de verzoeker [verzoeker];
• verweerder in de hoofdzaak Belastingdienst Kantoor Heerlen;
• de bestuursrechter mr
.R.C.H.M. Lips.
Deze beslissing is gegeven door mrs. E. Timmermans, J.A. van Steen en F.J. Verbeek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Noorlander als griffier en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2013.