3.4De beoordeling van de tenlastelegging
parketnummer 09/711753-12
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank ten aanzien van
feit 1 en 2het volgende af.
Op 4 november 2012 te 20.03 uur doet [aangever 1] aangifte van een straatroof met drie onbekende daders.Aangever geeft een signalement van deze jongens.Een dag later, tijdens een nader verhoor, blijkt dat aangever op zondag 4 november 2012 omstreeks
18:15 uur op Station Seghwaert te Zoetermeer heeft afgesproken met de [medeverdachte 1], die bij hem in de klas zit. Deze afspraak is via Whats App gemaakt.
Op 3 november 2012 heeft aangever met de vriendin van[medeverdachte 1] gechilld en is er iets voorgevallen.[medeverdachte 1] wil hierover praten met aangever.
[medeverdachte 1] staat op Station Seghwaert in de lift te wachten met twee jongens. Aangever noemt deze jongens dader 1 en 3. Aangever moet van[medeverdachte 1] in de lift stappen en doet dit ook. Ze lopen naar een parkje en bij het kruispunt met verkeerslichten vraagt dader 1 of aangever een telefoon heeft. Ze willen de gesprekken lezen die aangever via Whats App met de vriendin van[medeverdachte 1] heeft gevoerd. Aangever geeft zijn telefoon, een Blackberry Curve, aan dader 1. Ze lopen het park in en dader 1 zegt dat de telefoon nu van hem is. Dader 3 zegt “dan is het horloge van mij” en zegt tegen aangever dat hij anders klappen zal krijgen. Aangever doet zijn horloge af en geeft dit aan dader 3. Aangever is bang. Dader 3 duwt hem de bosjes in. Dader 1 en 3 houden aangever vast bij zijn armen en[medeverdachte 1] slaat aangever hard met zijn vuist in zijn gezicht. Vervolgens slaan dader 1 en 3 en aangever ook een paar keer in zijn gezicht met hun vuisten. Aangever wordt tijdens het slaan door alle daders ook meerdere malen geschopt.
Door de klappen heeft aangever pijn in zijn linkeroog. Er zit ook een rode plek op zijn oogbol, zijn jukbeen en zijn lip zijn dik. Ook heeft aangever een gescheurde oorschelp en een wond in zijn mond.
Aangever herkent[medeverdachte 1] op de getoonde afdrukken van de camerabeeldenals de jongen met de blauwe jas en de muts op. Aangever herkent de jongen met de pet op als dader 1.
Op 5 november 2012 wordt[medeverdachte 1] aangehoudenen bevestigt hij dat hij ruzie heeft gehad met aangever omdat deze zijn vriendin heeft gezoend en dat hij hem samen met twee andere jongens heeft geslagen.
Nader onderzoek leert de politie dat de verdachte een van de daders is, te weten dader 1.
Op 7 november 2012 wordt de verdachte op school aangehoudenen blijkt zijn jas overeen te komen met de kleding die één van de verdachten op de beelden van de HTM van het Randstadrailstation Segwaert draagt.
De verdachte verklaart dat hij aangever één keer heeft geslagen, maar dat hij hem niet heeft beroofd. Een derde jongen, een vriend van[medeverdachte 1], heeft - aldus de verdachte - de telefoon en het horloge van aangever gepakt.De verdachte herkent zichzelf op de afdrukken van de camerabeelden.
Nadat aangever de derde jongen op een foto aanwijst, herkent verbalisant deze jongen ambtshalve als [medeverdachte 2]. [medeverdachte 2] wordt aangehouden.[medeverdachte 2] verklaart dat[medeverdachte 1] hem pingde dat hij ruzie had met een jongen en dat de[medeverdachte 1] vroeg of hij mee ging. Uiteindelijk is hij meegegaan en heeft hij aangever een duw en een paar klappen gegeven.[medeverdachte 1] heeft aangever ook geslagen, waarna aangever heeft gezegd “hou op, je mag mijn telefoon hebben”.De verdachte heeft aangever een klap op zijn hoofd gegeven en zijn horloge gepakt en gezegd dat het nu van hem was.
Ter terechtzitting verklaart de verdachte dat hij aangever [aangever 1] heeft geslagen toen[medeverdachte 1] met aangever aan het vechten was. Aangever is bij zijn armen vastgehouden, heeft klappen en schoppen gekregen en is door[medeverdachte 1] in zijn gezicht geslagen.
Dit was nadat aangever zijn telefoon en horloge al had afgegeven.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte als medepleger van de hem onder 1 en 2 verweten feiten kan worden aangemerkt.
De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en is van oordeel dat de verdachte de onder 1 tweede alternatief/cumulatief en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
De rechtbank baseert zich hierbij voornamelijk op de tweede verklaring van aangever bij de politie, waaruit blijkt dat aangever zich door de bedreigende gedragingen van de verdachte en zijn mededaders gedwongen voelde zijn mobiele telefoon en horloge af te geven.
Deze verklaring wordt op onderdelen ondersteund door de verklaring van de verdachte en zijn mededaders[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. De verklaringen van de verdachte en zijn mededaders zijn onderling niet helemaal consistent, maar komen - naar het oordeel van de rechtbank - in grote mate overeen met de verklaring van aangever.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte strafbaar heeft gehandeld en dat er tevens sprake is geweest van een zodanige nauwe en bewuste samenwerking dat er sprake is van medeplegen. De rechtbank leidt uit de verklaringen van alle betrokkenen af dat de geweldshandelingen weliswaar ná de afgifte van de goederen hebben plaatsgevonden, maar dat de situatie tijdens dat moment en daarvóór zodanig bedreigend is geweest voor aangever, dat die hem ertoe bracht zijn Blackberry en horloge af te geven.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank ten aanzien van
feit 3het volgende af.
Op 3 december 2012 omstreeks 15.00 uur staat aangever [aangever 2] met enkele vrienden, te weten [aangever 3], [getuige 1] en [getuige 2], te wachten op het fietspad/voetpad aan de Sartrezijde te Zoetermeer, in de buurt van zijn school, het Alfrink College. Een groep jongens, die niet op het Alfrink College zit en die even van tevoren [getuige 3] heeft lastig gevallen, loopt voorbij, draait zich om en één van hen begint tegen [aangever 2] te praten en pakt hem bij zijn keel en kraag. De jongen vraagt aan aangever “waar is hij” en grijpt aangever steeds steviger vast. De jongen probeert aangever omhoog te tillen. Ook pakt hij tegelijkertijd [aangever 3] beet. Een andere jongen (donker getint, kort zwart haar, ongeveer 16 jaar, oorbel in zijn oor en een zwarte pet) komt steeds dichter bij staan en zegt dat hij aangever in elkaar zal slaan als hij iemand van hen aanraakt. Op een gegeven moment wordt aangever door de groep jongens ingesloten. Hij voelt zich angstig en onveilig en kan geen kant op. Aangever wordt nog steeds stevig vastgehouden bij zijn keel en kraag. Op het moment dat dit iets minder is, krijgt hij een klap tegen de rechterzijde van zijn nek. Aangever voelt een stekende pijn en krijgt nog twee klappen tegen zijn achterhoofd. Aangever draait zich om en ziet een kleine licht getinte jongen met een litteken op zijn wang staan, die vraagt of hij nog meer klappen wil. Er wordt geroepen dat de politie is gebeld en de groep jongens rent weg. Volgens [getuige 3] is de jongen die aangever heeft vastgehouden [medeverdachte 1] genaamd.
[aangever 3] verklaart dat de groep jongens hem en [aangever 2] omsingelen en dat een jongen met een rode broek [aangever 2] bij zijn kraag pakt en hem vasthoudt en dat deze jongen vervolgens ook hem met zijn andere hand bij zijn kraag pakt en hen vervolgens allebei naar zich toe trekt. Een andere jongen, die een zwarte Chicago Bulls pet draagt, komt heel dicht bij [aangever 2] staan alsof hij hem iets wil aandoen.
Op een gegeven moment ziet [aangever 3] dat een andere jongen uit de groep achter [aangever 2] gaat staan en hem twee keer hard op de achterzijde van zijn hoofd of nek slaat.
[getuige 2] ziet dat een jongen uit de grote groep [aangever 2] bij zijn kraag beet pakt en dat deze jongen daarna ook [aangever 3] beetpakt en hen tegen elkaar aanduwt.
Hij ziet dat [aangever 2] en [aangever 3] bang zijn. Hij ziet ook dat een kleinere Marokkaanse jongen [aangever 2] een klap op zijn hoofd geeft, waardoor deze naar achteren slaat. [aangever 2] en [aangever 3] zijn op dat moment ingesloten door een groep van ongeveer 20 jongens.
[getuige 1]en [getuige 4]bevestigen de verklaringen van [aangever 2] en [aangever 3].
De verdachte verklaart dat hij op 3 december 2012 samen met[medeverdachte 1], die een rode broek draagt, bij het Alfrink College aanwezig was om [medeverdachte 3] op te halen.Hij verklaart voorts dat[medeverdachte 1] aangever [aangever 2] heeft geslagen.Als de politie de verdachte een foto toont op pagina 64 van het dossier verklaart de verdachte de jongen te zijn met de zwarte Chicago Bulls pet op. Ook verklaart de verdachte dat hij nu maar 1 oorbel in heeft omdat hij de andere kwijt is geraakt.
Medeverdachte[medeverdachte 1] verklaart dat hij met [medeverdachte 2], [verdachte] en [medeverdachte 4] bij het Alfrink College aanwezig was op 3 december 2012 en dat hij een jongen die hem duwde, heeft teruggeduwd.[medeverdachte 1] verklaart voorts dat het zou kunnen er vanuit de groep is geslagen.
Ter terechtzitting verklaart de verdachte dat hij niets met dit feit te maken heeft gehad en dat hij even verderop stond. Als de oudste rechter de verdachte enkele foto’s op pagina 200 en 201 van het dossier toont, zegt de verdachte degene te zijn die de zwarte Chicago Bulls pet op heeft. De verdachte verklaart voorts deze pet alleen voor de foto’s op te hebben gehad, omdat hij met[medeverdachte 1], van wie de Chicago Bulls pet is, van pet had geruild.
De rechtbank ziet zich wederom gesteld voor de vraag of de verdachte als medepleger van het hem onder 3 verweten feit kan worden aangemerkt.
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 3, nu de verdachte iedere betrokkenheid ontkent en geen significante en wezenlijke bijdrage aan het openlijk geweld heeft geleverd. De enkele omstandigheid dat de verdachte aanwezig was op de bewuste plek en stond te kijken is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen.
De rechtbank verwerpt dit verweer van de raadsman en beantwoordt voornoemde vraag bevestigend.
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte ter terechtzitting dat hij de door hem gedragen pet alleen voor de foto’s op had en deze met[medeverdachte 1] had geruild, niet geloofwaardig. In elk geval verklaart[medeverdachte 1] daarover niets en wordt hij door de aangevers en de getuigen niet beschreven als iemand met een zwarte Chicago Bulls pet op.
Gelet op het vorenstaande en dan met name gelet op de verklaringen van aangever
[aangever 2] en [aangever 3], die verklaren dat er een jongen met een zwarte Chicago Bulls pet in de dichte nabijheid van [aangever 2] bedreigend aanwezig was, alsook de omstandigheid dat de verdachte met deze pet op enkele foto’s te zien is, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte een voldoende significante bijdrage aan de openlijke geweldpleging heeft geleverd. Feit 3 kan daarmee wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Bij openlijke geweldpleging zijn de verdachten samen verantwoordelijk voor alle handelingen van het gepleegde geweld; niet vereist is dat de verdachten zelf alle ten laste gelegde geweldshandelingen moeten hebben begaan.
Ten aanzien van feit 4 primair en subsidiair
De rechtbank komt, evenals de officier van justitie en de raadsman, tot de conclusie dat
uit het dossier niet is gebleken dat de verdachte betrokken is geweest bij het onder
4 primair en subsidiair ten laste gelegde feit en zal hem hiervan vrijspreken.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank ten aanzien van
feit 5het volgende af.
Op 3 december 2012 omstreeks 15.25 uur fietst aangever [aangever 4] samen met een vriend, [getuige 5], op de Galjoenkade/Kaagkade te Zoetermeer. Hij komt net van zijn school, het Alfrink College, waar kort daarvoor een incident was geweest. Ze spreken enkele jongens die bij het incident aanwezig zijn geweest en zien even later de groep jongens die eerder achter [getuige 3] aan zat aan komen rennen. Enkele jongens komen bij aangever en zijn vriend staan. Ze worden vijandig en handtastelijk. [getuige 5] wordt door één van de jongens bij zijn keel gegrepen en even later wordt aangever door dezelfde jongen ook bij zijn keel gepakt. De jongen slaat aangever en even later valt aangever op de grond. De jongen schopt aangever meerdere malen in zijn zij, onder zijn ribben en boven zijn bekken.
[getuige 5] verklaart dat hij op 3 december 2012 samen met aangever [aangever 4] was toen zij op een groep van 10 man stuitten, die eerder daarvoor op het Alfrink College bij een incident betrokken is geweest. Twee donker getinte jongens pakken hem bij zijn keel vast en vervolgens pakt de jongen met de pet aangever vast. Hij slaat aangever ook, althans dat probeert hij, en hij pakt aangever bij zijn keel. Aangever wordt van zijn fiets geduwd en in zijn zij geschopt.
Op 19 december 2012 verklaart [getuige 5], nadat hem de foto op pagina 315 van het dossier is getoond, dat de jongen met de pet, die op de foto op zijn hurken zit, degene is geweest die aangever [aangever 4] op de grond heeft geduwd.
Medeverdachte[medeverdachte 1] verklaart dat hij boos was omdat aangever [aangever 4] hem duwde en dat hij verder allerlei mensen die hem duwden, heeft weggeduwd.
Ook verklaart hij dat de verdachte hem hielp door anderen te duwen.
Ter terechtzitting verklaart de verdachte dat hij niets met dit feit te maken heeft gehad en dat hij het ook niet heeft zien gebeuren.
De raadsman heeft wederom betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 5, nu de verdachte iedere betrokkenheid ontkent en hij geen significante en wezenlijke bijdrage aan het openlijk geweld heeft geleverd.
De rechtbank verwerpt dit verweer en acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte feit 5 heeft begaan.
De rechtbank overweegt hierbij dat de verdachte een voldoende significante en wezenlijke bijdrage aan het openlijk geweld heeft geleverd, nu de getuige [getuige 5] belastend heeft verklaard en de verdachte ook heeft herkend op een hem getoonde foto. De overige bewijsmiddelen, zoals de verklaring van aangever en medeverdachte[medeverdachte 1], ondersteunen de verklaring van getuige [getuige 5]. De rechtbank acht de verklaring van de verdachte ter terechtzitting wederom niet geloofwaardig.
parketnummer 09/777373-13
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
Op 12 juni 2013 te 04.49 uur komen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], na een melding van een mogelijke inbraak, aan bij een woning aan de Embdenruimte 57 te Zoetermeer. Verbalisanten zien geen braakschade aan de voorzijde van de woning. Ze zien dat er een poortje van ongeveer twee meter breed tussen de hoekwoning nummer 57 en de hoekwoning nummer 55 is.
In dit poortje ziet verbalisant [verbalisant 2] een persoon staan, die later blijkt te zijn: [verdachte]. Hij ziet dat [verdachte] bij een blauwe scooter van het merk Piaggio, type Zip, kenteken 11-FZS-9 staat. Hij ziet dat er achter de scooter, ter hoogte van een loopbrug, nog een jongen staat, die bij het zien van verbalisant hard wegrent in de richting van de Lijnbaan. Hij ziet dat deze jongen ongeveer 14 jaar oud en klein van postuur is.
De verbalisanten zien dat de scooter in de breedte van het poortje op zijn standaard staat, dat
de kappen aan de voorkant van de scooter verbroken zijn en op de grond naast de scooter liggen, dat de buddyseat van de scooter open staat en dat het slot verbroken is. Tevens zien de verbalisanten dat er onder de scooter twee schroevendraaiers met rode handvatten liggen en dat er naast de scooter een geschakeld slot ligt met daarnaast een fles motorolie. Ook ligt
er op ongeveer een meter van het stuur van de scooter een kniptang en zit er blauwe verf op het snijdende gedeelte van de kniptang, vermoedelijk is deze afkomstig van de voorkappen van de scooter. De verdachte wordt aangehouden.
De scooter blijkt op 11 juni 2013, omstreeks 16.45 uur, door de eigenaar [aangever 5], in de voortuin van haar woning aan de Delouvrierruimte 8 te Zoetermeer te zijn neergezet. Zij heeft de scooter op slot gedaan middels het stuurslot. Het kettingslot en de motorolie zaten in de buddyseat van de scooter, maar aangeefster herkent de schroevendraaiers en de kniptang niet. Ook het in de buddyseat aangetroffen blikje energiedrank is niet van aangeefster.
De verdachte verklaart dat hij samen met [medeverdachte 3] buiten is om in het park te gaan chillen en dat zij via een poortje naar het park lopen, alwaar zij een blauwe Zip aantreffen, die midden in het poortje staat. De kappen en het gereedschap liggen op de grond.
De verdachte en [medeverdachte 3] willen gaan kijken, maar horen een piep van een portofoon en zien dat er een politieman op hen af komt rennen. De verdachte blijft staan en [medeverdachte 3] rent weg.
De verdachte verklaart dat de schroevendraaiers en de kniptang niet van hem zijn en dat zijn blikje energiedrank bij zijn aanhouding door de verbalisant in de buddyseat is gedaan. In de buddyseat, die volgens de verdachte al open was, zit een plastic zak met motorolie.
Medeverdachte [medeverdachte 3] verklaart dat hij samen met de verdachte wilde gaan chillen en dat zij onderweg in een poort de scooter zagen staan. De scooter was open en ze wilden kijken of hij het deed. [medeverdachte 3] verklaart dat hij heeft geprobeerd de scooter te starten door te kicken en gas te geven, naar dat dit niet lukte. De verdachte probeerde het ook, maar het lukte hem ook niet en toen heeft de verdachte geprobeerd onder het stuur iets los te schroeven. De schroevendraaiers zaten in de buddyseat van de scooter.
[medeverdachte 3] verklaart dat hij niet met een schroevendraaier in het slot heeft gezeten en dat hij ook geen kappen kapot heeft gemaakt. Hij is voorts weggerend voor de politie omdat hij niet buiten mocht zijn en al helemaal niet samen met de verdachte.
Ter terechtzitting verklaart de verdachte dat hij samen met [medeverdachte 3] aan het rondlopen was en dat zij toen de scooter in het poortje aantroffen. De kappen waren los en de buddyseat was open. Het gereedschap lag op de grond. De verdachte verklaart te hebben begrepen dat het een foute scooter betrof. [medeverdachte 3] en hij hebben allebei een keer geprobeerd om de scooter te starten door te kicken, maar dit lukte niet. De verdachte verklaart voorts het slot niet te hebben geforceerd en niet te hebben geprobeerd de scooter met een schroevendraaier te starten. De verdachte verklaart wederom dat de verbalisant zijn blikje energiedrank bij zijn aanhouding in de buddyseat van de scooter heeft gedaan.
De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat de verdachte van de diefstal c.q. heling van de scooter moet worden vrijgesproken, nu de verdachte de scooter in het steegje heeft aangetroffen en slechts heeft geprobeerd deze scooter aan te trappen. Het enkele aantrappen van deze scooter maakt niet dat de verdachte de tijdelijke heerschappij of feitelijke zeggenschap over de scooter heeft gehad.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman. De rechtbank is van oordeel dat het verhaal van de verdachte en zijn medeverdachte niet waarschijnlijk is. Er is echter geen concreet bewijs voorhanden dat de verdachte en zijn medeverdachte daadwerkelijk de scooter uit de tuin van aangeefster zouden hebben weggenomen. Niemand heeft immers gezien dat de verdachte en zijn medeverdachte dit zouden hebben gedaan en er is ook geen enkel technisch- of sporenonderzoek dat wijst op een dergelijke betrokkenheid.
De verdachte dient dan ook van het primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde, in de zin van medeplegen van opzetheling, wel wettig en overtuigend bewezen. De verdachte en zijn medeverdachte zijn door de verbalisanten midden in de nacht in het poortje bij de scooter aangetroffen, terwijl zij aan de scooter aan het prutsen waren. De omstandigheden waaronder zij bij de scooter zijn aangetroffen, zijn derhalve uitermate belastend. De verdachte en zijn mededader hadden de scooter op het moment dat de verbalisanten hen aantroffen, voorhanden en zij wisten dat, toen zij de scooter op verschillende manieren probeerden te starten, dit een door misdrijf verkregen goed was. Dat zij op dat moment slechts een korte beschikkingsmacht over de scooter hadden, doet daaraan niet af.