4.1.Om te kunnen toetsen of de door verweerder gestelde feiten tot overtreding van de voorschriften 19.11 en 19.13 van de omgevingsvergunning leiden, moet worden vastgesteld welke verplichtingen voor Odfjell uit de omgevingsvergunning voortvloeien en op grond van welke vergunningvoorschriften.
4.1.1.De voorschriften 19.11 en 19.13, in onderlinge samenhang gelezen, bevatten de verplichting een inspectieplan zoals bedoeld in de eerste volzin van voorschrift 19.11 te overleggen. De daarop volgende volzinnen van dit voorschrift en voorschrift 19.13 bevatten de eisen waaraan dit inspectieplan moet voldoen, waaronder toepassing van het RBI-handboek 2002. De laatste volzin van voorschrift 19.11 moet zo worden opgevat dat Odfjell, wanneer zij inspecties uitvoert, verplicht is die volgens dit goedgekeurde inspectieplan uit te voeren. Deze volzin vat de voorzieningenrechter niet op als inhoudende een verplichting tot het daadwerkelijk uitvoeren van periodieke inspecties, zoals verweerder doet. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat een dergelijke verplichting wel in voorschrift 19.12, dat niet aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd, kan worden gelezen, al is ook deze bepaling niet ondubbelzinnig op dit punt.
4.1.2.Evenmin bevatten de voorschriften 19.11 en 19.13 een verplichting inspecties door een AKI te laten uitvoeren dan wel goedkeuren. De verwijzing naar het gestelde in de derde alinea op pagina 11 van het RBI-handboek 2012, die verweerder ter zitting heeft gemaakt, maakt dat niet anders, omdat daar niet uitdrukkelijk naar een AKI wordt verwezen en een handboek geen verplichtingen kan scheppen zonder grondslag in de wetgeving of de vergunningvoorschriften Bovendien is ook de verplichting tot inschakeling van een AKI wel uitdrukkelijk in voorschrift 19.12 vermeld.
4.1.3.Deze twee voorschriften bevatten evenmin een verplichting de gegevens van uitgevoerde inspecties bij verweerder in te dienen.
4.1.4.Ter zitting is duidelijk geworden dat verweerder evenals Odfjell thans uitgaat van de versie 2012 van het RBI-handboek. Zoals reeds ter zitting aan partijen aangegeven gaat ook de voorzieningenrechter er van uit dat voorschrift 19.13 zo moet worden gelezen dat daarmee op de meest recente versie van het RBI-handboek wordt gedoeld, dus versie 2012. Het gebruik van deze versie is dus geen overtreding, ondanks de letterlijke tekst van voorschrift 19.13.
4.1.5.Voorschrift 14.2 van de vergunningvoorschriften verplicht Odfjell alle relevante inspectiegegevens van de opslagtanks te registreren en archiveren. Een verplichting die gegevens aan het bevoegd gezag te verstrekken ontbreekt in de vergunningvoorschriften.
4.1.6.Verweerder kan desgewenst wel met toepassing van artikel 5.20 van de Awb inzage in, dan wel overlegging van, deze gegevens van Odfjell verlangen. Odfjell behoort die gegevens immers in haar registratie- en archiefsysteem, bedoeld in vergunningvoorschrift 14.2, paraat te hebben.
4.1.7.Odfjell heeft terecht aangevoerd dat uit de voorschriften 19.11 en 19.13 niet volgt dat tanks niet mogen worden gebruikt als geen inspecties hebben plaatsgevonden, of als daarvan geen gegevens zijn overgelegd. Dat volgt ook niet uit andere vergunningvoorschriften. In voorschrift 19.12 is nu alleen iets bepaald over het
na inspectie(“vervolgens weer”) weer in gebruik nemen van een geïnspecteerde tank, maar verbiedt het gebruiken van een niet-geïnspecteerde tank niet. De ontwerpvergunning die nu in procedure is introduceert wel een uitdrukkelijke koppeling tussen het periodiek inspecteren en het mogen gebruiken van een tank (voorschrift 25.7). Verweerder heeft nog niet over deze vergunning beslist, zodat deze voorschriften nog niet gelden.
4.1.8.Wel geldt de algemene regel op grond van (thans) artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en artikel 2.3, aanhef en onder a, Wabo, dat het verboden is een inrichting (zoals de terminal van Odfjell) in werking te hebben zonder of in strijd met een geldige omgevingsvergunning en de daaraan verbonden voorschriften, die ook is neergelegd in voorschrift 2.1 van de omgevingsvergunning. Daaruit volgt dat Odfjell geen tanks in gebruik mag hebben die niet voldoen aan de in overweging 2.6.5. genoemde integriteitseisen. Deze regel kan niet zo worden uitgelegd dat het niet op orde hebben van het registratie- en administratiesysteem, respectievelijk niet uitvoeren van deugdelijke inspecties aan tanks, betekent dat het gebruik van tanks verboden mag worden.
4.2.De bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom mag alleen worden gebruikt als sprake is van een overtreding van de voor een inrichting geldende regels.
4.2.1.In dit geval bestaat de overtreding volgens verweerder uit het overtreden van de vergunningvoorschriften 19.11 en 19.13 door het gebruiken van 11 tanks (inmiddels opgelopen tot 27 tanks) voor K-3 vloeistoffen, waarvan Odfjell geen gegevens heeft overgelegd waaruit blijkt dat deze tanks zijn geïnspecteerd en integer geoordeeld door een AKI.
4.2.2.Zoals blijkt uit de overwegingen onder 4.1. van deze uitspraak leveren deze feiten geen overtreding op van de voorschriften 19.11 en 19.13.
4.2.3.In zoverre ontbeert het bestreden besluit dus een deugdelijke grondslag en kan het bij beslissing op bezwaar niet, in ieder geval niet ongewijzigd, in stand blijven.
4.3.Voor zover Odfjell geen inspecties heeft uitgevoerd die aan de vergunningvoorschriften voldoen, wat volgens Odfjell zelf in de periode 2009 tot en met 2011 het geval is geweest, kan dat een overtreding van voorschrift 19.12 opleveren. Voor zover Odfjell het registratie- en archiefsysteem niet op orde heeft, kan dat een overtreding van voorschrift 14.2 opleveren. Voor dat laatste is Odfjell al bij het besluit van 18 juni 2012 een last onder dwangsom opgelegd, die nog steeds van kracht is.
4.4.Dan nog kunnen die feiten niet als grondslag dienen voor het opleggen van een last tot het niet gebruiken of weer buiten gebruik stellen van tanks, omdat de vergunningvoorschriften die koppeling niet maken. Dat betekent dat de bij het bestreden besluit opgelegde last in bezwaar ook in zoverre niet, in ieder geval niet ongewijzigd, in stand kan blijven.
4.5.Het is verweerder er om te doen dat Odfjell geen opslagtanks gebruikt waarvan niet kan worden vastgesteld of deze aan de integriteitseisen voldoen.
4.5.1.Op grond van de geldende vergunningvoorschriften kan dat echter niet op de manier die verweerder nu toepast, namelijk Odfjell verbieden al haar tanks te gebruiken, tenzij Odfjell aantoont dat deze integer zijn.
4.5.2.Volgens de geldende bewijsregels in het bestuursrecht is het precies andersom. Verweerder mag Odfjell alleen verplichten, onder oplegging van een last onder dwangsom dan wel een last onder bestuursdwang, om een opslagtank niet te gebruiken, als verweerder aantoont dat die tank niet integer is, in de zin van de voorschriften genoemd in overweging 2.6.5 over de integriteitseisen van de tanks. De bewijslast van een overtreding ligt immers bij het bevoegde bestuursorgaan. Op dit moment heeft verweerder dat van geen enkele tank aangetoond.
4.5.3.Als Odfjell een tank in gebruik heeft, maar desgevraagd geen gegevens uit het systeem van voorschrift 14.2 kan laten zien aan verweerder, waaruit blijkt dat de tank overeenkomstig de voorschriften 19.11 tot en met 19.13 is geïnspecteerd, mag verweerder daaraan wel een bewijsvermoeden ontlenen dat de bewuste tank niet aan de integriteitseisen voldoet. Dan nog kan verweerder Odfjell niet gelasten de tank buiten gebruik te stellen alvorens Odfjell in de gelegenheid te hebben gesteld alsnog de integriteit van de tank genoegzaam aannemelijk te maken, conform de vergunningvoorschriften dan wel anderszins. Dat vergt een ander besluitvormingstraject dan thans is gevolgd.
4.5.4.Met betrekking tot de 27 tanks die Odfjell nu buiten de in het Opstartprotocol afgesproken procedure om in gebruik heeft genomen, geldt feitelijk dat Odfjell inspectiegegevens van in ieder geval 25 tanks op 5 juli 2013 ter beschikking heeft gesteld aan verweerder. Volgens verweerder heeft Odfjell ook van twee tanks die niet in gebruik zijn de gegevens ingediend en van twee wel in gebruik genomen tanks niet. Ter zitting is gebleken dat dit (kennelijke) misverstand voor 1 september 2013 kan zijn opgehelderd. Ook is ter zitting gebleken dat naar verwachting Odfjell ook de keuring door een AKI op
1 september 2013 van de inspecties van deze tanks uitgevoerd kan hebben. Het is dan ook zeer twijfelachtig of ten tijde van de door verweerder te nemen beslissing op bezwaar zal blijken dat Odfjell tanks gebruikt waarvan moet worden aangenomen dat zij niet integer zijn.
4.5.5.Voor zover verweerder Odfjell wil verbieden tanks die niet in gebruik zijn, in gebruik te nemen, staat verweerder op grond van de thans geldende vergunningvoorschriften alleen de oplegging van een preventieve last ter beschikking, die aan de daarvoor in de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geformuleerde criteria dient te voldoen. Dat wil zeggen dat verweerder dan moet aantonen dat Odfjell een tank in gebruik gaat nemen waarvan moet worden aangenomen dat die niet integer is. Ook in dat geval kan dat alleen tot een lastgeving leiden om die bewuste tank(-s) buiten gebruik te stellen.
5.1. Dit alles maakt het zeer twijfelachtig of het bestreden besluit bij de te nemen beslissing op bezwaar gehandhaafd kan worden, zelfs in gewijzigde vorm. Voor de afweging van belangen als bedoeld in artikel 8:81 Awb is van betekenis dat naar alle waarschijnlijkheid Odfjell van de 27 tanks die zij nu in gebruik heeft genomen voor 1 september aanstaande zal kunnen aantonen dat die integer zijn. Voor de overige tanks die Odfjell in gebruik zou willen nemen gelden de afspraken van het Opstartprotocol als het om tanks voor K1 en K2 vloeistoffen (de hoogste risicocategorie) gaat. Een spoedeisend belang bij de last tot het buiten werking stellen of buiten werking houden van deze tanks is daarom niet aanwezig. Voor de tanks die niet onder het Opstartprotocol vallen kan verweerder het traject volgen zoals in deze uitspraak beschreven. Daarom dient het bestreden besluit te worden geschorst.
5.2.De intrekking bij het bestreden besluit van onderdeel 6 van het besluit van 18 juni 2012 wordt niet getroffen door deze schorsing. Dit onderdeel van het bestreden besluit is immers in het verzoekschrift van Odfjell noch in het onderliggende bezwaarschrift aangevochten, zodat het op grond van artikel 8:69, eerste lid, Awb, in samenhang met 7:11 Awb en 8:84, vierde lid, Awb, buiten het geding valt.
6.2.Verweerder wordt in de door Odfjell gemaakte proceskosten veroordeeld, waarbij met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht het gewicht van de zaak is bepaald op 1 (gemiddeld) en voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (het indienen van een verzoekschrift en het verschijnen ter zitting) 2 punten worden toegekend.