ECLI:NL:RBDHA:2013:10469

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 augustus 2013
Publicatiedatum
15 augustus 2013
Zaaknummer
AWB-13_6094
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een last onder dwangsom opgelegd aan Odfjell Terminals (Rotterdam) B.V. in het kader van omgevingsvergunning en inspectie-eisen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 16 augustus 2013 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van Odfjell Terminals (Rotterdam) B.V. Het verzoek volgde op een besluit van de gedeputeerde staten van Zuid-Holland, waarin Odfjell werd gelast om na 1 september 2013 geen opslagtanks te gebruiken waarvan niet kon worden aangetoond dat deze voldoen aan het Risk Based Inspection (RBI)-systeem. De voorzieningenrechter oordeelde dat het besluit van de verweerder berustte op een ondeugdelijke juridische grondslag. De lastgeving strekte verder dan de voorschriften mogelijk maken, aangezien de verweerder Odfjell alleen kan gelasten tanks buiten gebruik te stellen als hij kan aantonen dat deze niet geschikt zijn voor gebruik. De voorzieningenrechter concludeerde dat de opgelegde last niet in stand kon blijven, omdat de verweerder niet had aangetoond dat de tanks niet aan de integriteitseisen voldeden. De rechtbank schorste het bestreden besluit en droeg de verweerder op het griffierecht en de proceskosten aan Odfjell te vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om de bewijslast te dragen bij het opleggen van lasten onder dwangsom en de rechten van vergunninghouders in het kader van omgevingsvergunningen.

Uitspraak

VOORZIENINGENRECHTER VAN DE Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 13/6094
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 augustus 2013 op het verzoek om een voorlopige voorziening van
Odfjell Terminals (Rotterdam) B.V., te Rotterdam, verzoekster, verder: Odfjell
(gemachtigde: mr. M.G.J. Maas-Cooymans, advocaat te Rotterdam),
tegen
gedeputeerde staten van Zuid-Holland, verweerder
(gemachtigde: mr. S. Bartel, werkzaam bij de DCMR Milieudienst Rijnmond).
13/6094

Procesverloop

Bij besluit van 16 juli 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder Odfjell gelast na
1 september 2013 in haar inrichting aan de Oude Maasweg 6 te Rotterdam-Botlek geen tanks in gebruik te hebben waarvan Odfjell niet kan aantonen of heeft aangetoond dat zij voldoen aan het Risk Based Inspection (RBI)-systeem, met uitzondering van de in bijlage 1 bij dit besluit genoemde tanks. Indien na die datum wordt geconstateerd dat Odfjell hieraan geen gevolg heeft gegeven verbeurt Odfjell (eenmaal per twee weken) een dwangsom van
€ 250.000,-- per tank, tot een maximum van € 20.000.000,--. Voorts heeft verweerder het gestelde onder punt 6 (inzake het aantonen van de integriteit van de 'overige tanks') van het besluit van 18 juni 2012 ingetrokken op het moment dat de onderhavige last van kracht wordt.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 26 juli 2013, bezwaar gemaakt. De gronden zijn daarna aangevuld. Bij brief van dezelfde datum heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Het verzoek is op 9 augustus 2013 ter zitting behandeld. Namens Odfjell is verschenen
[A], manager engineering, bijgestaan door gemachtigde Maas en [B], werkzaam bij Inventure Technology. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door gemachtigde Bartel, ing. M.G. van der Hoek en [D], toezichthouder, allen werkzaam bij de DCMR.

Overwegingen

1.
De voorzieningenrechter kan, indien tegen een besluit voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter is niet bindend voor een beslissing in beroep.
2.
De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1.
Odfjell is een groot opslagbedrijf voor (gevaarlijke) (afval)stoffen. Zij exploiteert onder meer de Odfjell Terminals Rotterdam (OTR), het voormalige Paktank (verder: de terminal), gelegen in het Botlekgebied in Rotterdam-Rijnmond. De terminal bestaat onder meer uit opslagtanks voor diverse klassen vloeistoffen,
2.2.1
Bij besluit van 18 juni 2012 is Odfjell een last onder dwangsom opgelegd met een begunstigingstermijn tot 1 januari 2013, waarbij Odfjell onder meer is gelast per tank de meetresultaten te overleggen van de toetsingen dan wel keuringen op de (nader in het besluit omschreven) geïdentificeerde degradatiecircuits genoemd in bijlage 2 van het RBI-handboek van Odfjell en deze resultaten te toetsen aan de beginwaarden en de afkeurcriteria en daaruit te concluderen of de integriteit van deze tanks nog voldoende is. Per tank dient Odfjell nader in het besluit omschreven (relevante delen van de) rapportages bij verweerder in te dienen en bewijzen van goedkeuring door een door het bevoegd gezag aanvaarde keuringsinstantie.
2.2.2.
Voor de meest risicovolle tanks is bij dat besluit tevens besloten een last onder bestuursdwang op te leggen. Deze tanks zijn opgesomd in bijlage 1 bij het thans bestreden besluit en van de werking van dit besluit uitgezonderd.
2.2.3.
Dat besluit is inmiddels onherroepelijk geworden. Inmiddels zijn alle dwangsommen verbeurd en zijn twee invorderingsbeschikkingen genomen (ter hoogte van
€ 800.000,-- en € 550.000,--).
2.3.1
Op 27 juli 2012 zijn 236 tanks voor K1- en K2-stoffen uit bedrijf genomen, omdat de veiligheid daarvan niet kon worden aangetoond (“safety shutdown”).
2.3.2.
Op 1 augustus 2012 zijn tussen verweerder en Odfjell afspraken gemaakt over het gebruik van opslagtanks, vastgelegd in een protocol (het Opstartprotocol). In de kern is afgesproken dat de tanks op het A- en B-deel van de terminal (de oudste tanks) helemaal uit bedrijf zullen worden genomen. De overige tanks, op het C- en D-deel van de terminal, worden weer in gebruik genomen onder specifiek in het Opstartprotocol vastgelegde voorwaarden. Onderdeel daarvan is dat de integriteit van een weer in gebruik te nemen tank is aangetoond. Het Opstartprotocol heeft betrekking op tanks waarin K-1 en K-2 vloeistoffen worden opgeslagen.
2.3.3.
Een aantal K1 en K2 tanks is na 27 juli 2012 weer in gebruik genomen, nadat is aangetoond dat deze integer zijn.
2.4.1.
Odfjell heeft op 30 juli 2012 verweerder verzocht de omgevingsvergunning voor de terminal te wijzigen in die zin dat de verwijzing naar het RBI-handboek 2002, wordt gewijzigd in RBI-handboek 2012, waarvan Odfjell inmiddels gebruik is gaan maken.
2.4.2.
Op 7 juni 2013 is een ontwerpbesluit gepubliceerd, waarin op deze aanvraag positief wordt beslist. Tevens voorziet dit ontwerpbesluit in het ambtshalve aanvullen van de geldende vergunning met een nieuw voorschriftenhoofdstuk 25 over inspecties en onderhoud aan tanks.
2.5.1.
Thans heeft Odfjell ook 27 K3-tanks weer in gebruik genomen.
2.5.2.
Odfjell heeft op 5 juli 2013 de in het besluit van 18 juni 2012 bedoelde gegevens bij verweerder ingediend van 27 K3-tanks.
2.5.3.
Op 16 juli 2013 heeft R. Hummell, toezichthouder van de DCMR, gerapporteerd dat de 27 dossiers niet aantoonbaar zijn beoordeeld door een aanvaarde keuringsinstantie (AKI) en geen conclusie bevatten tot wanneer een tank geschikt voor gebruik is. Ter zitting heeft hij hieraan toegevoegd dat van de 27 dossiers er twee betrekking hebben op niet in gebruik genomen tanks, zodat van twee wel in gebruik genomen tanks geen gegevens zijn ingediend.
2.6.
Odfjell heeft voor de terminal een omgevingsvergunning, verleend bij besluit van 21 december 2004 als vergunning krachtens de Wet milieubeheer en gewijzigd bij besluit van 19 september 2006 (verder: de omgevingsvergunning).
2.6.1.
Voorschrift 19.11 van omgevingsvergunning zoals gewijzigd bij besluit van 19 september 2006 luidt als volgt:

Binnen drie maanden na het van kracht worden van deze vergunning dient vergunninghouder een inspectieplan aan het bevoegd gezag te overleggen, waarin vermeld de inspectietermijnen en de wijze waarop inspecties plaats vinden met betrekking tot alle tanks in het gedeelte van de inrichting, waarvoor vergunning is aangevraagd. De inspectietermijn van een tank mag niet meer bedragen dan vijf jaar. Voor roestvrijstalen tanks en tanks in de A-status geldt conform de Richtlijn Bodembescherming atmosferische bovengrondse opslagtanks (Infomil, 2000) een inspectietermijn van tien jaar. Inspecties van tanks dienen volgens het goedgekeurde inspectieplan plaats te vinden.”
2.6.2.
Voorschrift 19.13 van de omgevingsvergunning luidt:

Indien vergunninghouder invulling wil geven aan voorschrift 19.11 door middel van inspectie op basis van risico (risk based inspection (RBI)), dan dient vergunninghouder te handelen volgens het handboek RBI dat op 10 januari 2002 door het bevoegd gezag is goedgekeurd. De inspectietermijn van een tank mag, indien RBI wordt toegepast meer bedragen dan 5 jaar, doch niet meer dan 20 jaar.”
2.6.3.
Ingevolge voorschrift 14.2 van de omgevingsvergunning dient, voor zover relevant, in de inrichting een registratiesysteem aanwezig te zijn waarin alle opslagtanks, de planning in de tijd waarop controle en/of onderhoud moet plaatsvinden en de data waarop controle en/of onderhoud is uitgevoerd, moeten zijn opgenomen en dient in de inrichting een archiefsysteem aanwezig te zijn waarin de meetresultaten, reparaties, beproevingen en de beoordelingen moeten zijn opgenomen.
2.6.4.
Ingevolge voorschrift 19.12 van de omgevingsvergunning moeten periodieke inspecties aan verticale bovengrondse opslagtanks door een door de vergunninghouder (Odfjell) aangewezen en door het bevoegd gezag aanvaarde keuringsinstantie (“AKI”) worden uitgevoerd. Ingevolge de laatste volzin van dit voorschrift mogen de opslagtanks vervolgens niet eerder in bedrijf worden gesteld dan nadat zij, eventueel na uitvoering van de door de keuringsinstantie noodzakelijk geachte reparaties, zijn goedgekeurd.
2.6.5.
De voorschriften 19.1 tot en met 19.9, respectievelijk 19.15 tot en met 19.17 en 19.18 van de omgevingsvergunning bevatten de eisen waaraan de opslagtanks dienen te voldoen en verwijzen onder meer naar de eisen die zijn gesteld in de richtlijnen CPR-9.3 en 9-6 en PGS-29.
3.1.
In het bestreden besluit is overwogen dat op basis van een op 3 juli 2013 gehouden administratieve controle wederom is geconstateerd dat 11 andere tanks op enig moment in gebruik zijn geweest [dan] waarvoor recent invordering (van verbeurde dwangsommen op grond van het besluit van 18 juni 2012) heeft plaatsgevonden. Odfjell voldoet daarmee volgens verweerder nog steeds niet aan voorschrift 19.13 in samenhang gelezen met voorschrift 19.11, omdat zij nog steeds de (bij besluit van 18 juni 2012) gevraagde gegevens niet heeft overgelegd en de tankintegriteit van deze tanks dus niet heeft aangetoond.
3.2. De opgelegde last houdt in dat Odfjell alle tanks (behoudens de tanks die genoemd zijn in bijlage 1 van dit besluit) waarvan zij niet kan aantonen of heeft aangetoond dat zij voldoen aan het RBI-systeem buiten gebruik dient te stellen en te houden.
De tanks mogen weer in gebruik genomen worden indien aan het volgende wordt voldaan: Met betrekking tot het RBI-systeem dient Odfjell per tank op een overzichtelijke wijze de meetresultaten te overleggen van de toetsingen dan wel keuringen op de geïdentificeerde degradatiecircuits genoemd in bijlage 2 van het RBI-handboek (goedgekeurd op 10 februari 2002) en deze resultaten te toetsen aan de beginwaarden en de afkeurcriteria en daaruit te concluderen - bij voorkeur op basis van EEMUA 159 - of de integriteit van deze tanks nog voldoende is. Ter onderbouwing van bovengenoemde gegevens, dient Odfjell per tank (de relevante delen van) de meetrapporten, de beoordelingsrapporten, de rapportages van eventueel uitgevoerd onderhoud, de herbeoordelingsrapporten en bewijzen van goedkeuring door een door het bevoegd gezag aanvaarde keuringsinstantie (AKI) toe te zenden. Tevens dient Odfjell voor bedoelde tanks een overzicht van de vorige inspectiedata en de nieuwe inspectiedata toe te zenden.
3.3.
Odfjell heeft gesteld dat de voorschriften 19.11 en 19.13 geen verplichting bevatten om inspectieresultaten en dergelijke te overleggen. Het niet indienen van tankdossiers is geen overtreding van de voorschriften 19.11 en 19.13. Verder heeft Odfjell aangevoerd dat uit de voorschriften 19.11 en 19.13 geen verplichting voortvloeit tot het inschakelen van een AKI.
3.4.
De opgelegde last strekt volgens Odfjell bovendien verder dan het ongedaan maken van de overtreding, als daar al sprake van is. De koppeling tussen het buiten gebruik, leeg en gereinigd moeten zijn van opslagtanks enerzijds en het handelen conform het RBI-handboek anderzijds is in de voorschriften niet gemaakt, zodat die koppeling in de last geen stand kan houden, aldus Odfjell.
3.5.
In het verweerschrift heeft verweerder aangevoerd dat het doel van voorschrift 19.13 (en 19.11) is dat alle tanks op het terrein van Odfjell tijdig geïnspecteerd worden en indien noodzakelijk gerepareerd, om te borgen dat er alleen tanks in gebruik zijn waarvan de integriteit aangetoond is en dus veilig gebruikt kunnen worden. In het huidige dictum van het bestreden besluit staat ten onrechte dat voor alle onder de last vallende tanks een AKI moet worden ingeschakeld, terwijl dit slechts voor de K3-tanks geldt. Verweerder zal deze omissie herstellen in het besluit op bezwaar en voor dit onderdeel geen invorderingsbesluiten verzenden.
4.
De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Om te kunnen toetsen of de door verweerder gestelde feiten tot overtreding van de voorschriften 19.11 en 19.13 van de omgevingsvergunning leiden, moet worden vastgesteld welke verplichtingen voor Odfjell uit de omgevingsvergunning voortvloeien en op grond van welke vergunningvoorschriften.
4.1.1.
De voorschriften 19.11 en 19.13, in onderlinge samenhang gelezen, bevatten de verplichting een inspectieplan zoals bedoeld in de eerste volzin van voorschrift 19.11 te overleggen. De daarop volgende volzinnen van dit voorschrift en voorschrift 19.13 bevatten de eisen waaraan dit inspectieplan moet voldoen, waaronder toepassing van het RBI-handboek 2002. De laatste volzin van voorschrift 19.11 moet zo worden opgevat dat Odfjell, wanneer zij inspecties uitvoert, verplicht is die volgens dit goedgekeurde inspectieplan uit te voeren. Deze volzin vat de voorzieningenrechter niet op als inhoudende een verplichting tot het daadwerkelijk uitvoeren van periodieke inspecties, zoals verweerder doet. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat een dergelijke verplichting wel in voorschrift 19.12, dat niet aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd, kan worden gelezen, al is ook deze bepaling niet ondubbelzinnig op dit punt.
4.1.2.
Evenmin bevatten de voorschriften 19.11 en 19.13 een verplichting inspecties door een AKI te laten uitvoeren dan wel goedkeuren. De verwijzing naar het gestelde in de derde alinea op pagina 11 van het RBI-handboek 2012, die verweerder ter zitting heeft gemaakt, maakt dat niet anders, omdat daar niet uitdrukkelijk naar een AKI wordt verwezen en een handboek geen verplichtingen kan scheppen zonder grondslag in de wetgeving of de vergunningvoorschriften Bovendien is ook de verplichting tot inschakeling van een AKI wel uitdrukkelijk in voorschrift 19.12 vermeld.
4.1.3.
Deze twee voorschriften bevatten evenmin een verplichting de gegevens van uitgevoerde inspecties bij verweerder in te dienen.
4.1.4.
Ter zitting is duidelijk geworden dat verweerder evenals Odfjell thans uitgaat van de versie 2012 van het RBI-handboek. Zoals reeds ter zitting aan partijen aangegeven gaat ook de voorzieningenrechter er van uit dat voorschrift 19.13 zo moet worden gelezen dat daarmee op de meest recente versie van het RBI-handboek wordt gedoeld, dus versie 2012. Het gebruik van deze versie is dus geen overtreding, ondanks de letterlijke tekst van voorschrift 19.13.
4.1.5.
Voorschrift 14.2 van de vergunningvoorschriften verplicht Odfjell alle relevante inspectiegegevens van de opslagtanks te registreren en archiveren. Een verplichting die gegevens aan het bevoegd gezag te verstrekken ontbreekt in de vergunningvoorschriften.
4.1.6.
Verweerder kan desgewenst wel met toepassing van artikel 5.20 van de Awb inzage in, dan wel overlegging van, deze gegevens van Odfjell verlangen. Odfjell behoort die gegevens immers in haar registratie- en archiefsysteem, bedoeld in vergunningvoorschrift 14.2, paraat te hebben.
4.1.7.
Odfjell heeft terecht aangevoerd dat uit de voorschriften 19.11 en 19.13 niet volgt dat tanks niet mogen worden gebruikt als geen inspecties hebben plaatsgevonden, of als daarvan geen gegevens zijn overgelegd. Dat volgt ook niet uit andere vergunningvoorschriften. In voorschrift 19.12 is nu alleen iets bepaald over het
na inspectie(“vervolgens weer”) weer in gebruik nemen van een geïnspecteerde tank, maar verbiedt het gebruiken van een niet-geïnspecteerde tank niet. De ontwerpvergunning die nu in procedure is introduceert wel een uitdrukkelijke koppeling tussen het periodiek inspecteren en het mogen gebruiken van een tank (voorschrift 25.7). Verweerder heeft nog niet over deze vergunning beslist, zodat deze voorschriften nog niet gelden.
4.1.8.
Wel geldt de algemene regel op grond van (thans) artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en artikel 2.3, aanhef en onder a, Wabo, dat het verboden is een inrichting (zoals de terminal van Odfjell) in werking te hebben zonder of in strijd met een geldige omgevingsvergunning en de daaraan verbonden voorschriften, die ook is neergelegd in voorschrift 2.1 van de omgevingsvergunning. Daaruit volgt dat Odfjell geen tanks in gebruik mag hebben die niet voldoen aan de in overweging 2.6.5. genoemde integriteitseisen. Deze regel kan niet zo worden uitgelegd dat het niet op orde hebben van het registratie- en administratiesysteem, respectievelijk niet uitvoeren van deugdelijke inspecties aan tanks, betekent dat het gebruik van tanks verboden mag worden.
4.2.
De bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom mag alleen worden gebruikt als sprake is van een overtreding van de voor een inrichting geldende regels.
4.2.1.
In dit geval bestaat de overtreding volgens verweerder uit het overtreden van de vergunningvoorschriften 19.11 en 19.13 door het gebruiken van 11 tanks (inmiddels opgelopen tot 27 tanks) voor K-3 vloeistoffen, waarvan Odfjell geen gegevens heeft overgelegd waaruit blijkt dat deze tanks zijn geïnspecteerd en integer geoordeeld door een AKI.
4.2.2.
Zoals blijkt uit de overwegingen onder 4.1. van deze uitspraak leveren deze feiten geen overtreding op van de voorschriften 19.11 en 19.13.
4.2.3.
In zoverre ontbeert het bestreden besluit dus een deugdelijke grondslag en kan het bij beslissing op bezwaar niet, in ieder geval niet ongewijzigd, in stand blijven.
4.3.
Voor zover Odfjell geen inspecties heeft uitgevoerd die aan de vergunningvoorschriften voldoen, wat volgens Odfjell zelf in de periode 2009 tot en met 2011 het geval is geweest, kan dat een overtreding van voorschrift 19.12 opleveren. Voor zover Odfjell het registratie- en archiefsysteem niet op orde heeft, kan dat een overtreding van voorschrift 14.2 opleveren. Voor dat laatste is Odfjell al bij het besluit van 18 juni 2012 een last onder dwangsom opgelegd, die nog steeds van kracht is.
4.4.
Dan nog kunnen die feiten niet als grondslag dienen voor het opleggen van een last tot het niet gebruiken of weer buiten gebruik stellen van tanks, omdat de vergunningvoorschriften die koppeling niet maken. Dat betekent dat de bij het bestreden besluit opgelegde last in bezwaar ook in zoverre niet, in ieder geval niet ongewijzigd, in stand kan blijven.
4.5.
Het is verweerder er om te doen dat Odfjell geen opslagtanks gebruikt waarvan niet kan worden vastgesteld of deze aan de integriteitseisen voldoen.
4.5.1.
Op grond van de geldende vergunningvoorschriften kan dat echter niet op de manier die verweerder nu toepast, namelijk Odfjell verbieden al haar tanks te gebruiken, tenzij Odfjell aantoont dat deze integer zijn.
4.5.2.
Volgens de geldende bewijsregels in het bestuursrecht is het precies andersom. Verweerder mag Odfjell alleen verplichten, onder oplegging van een last onder dwangsom dan wel een last onder bestuursdwang, om een opslagtank niet te gebruiken, als verweerder aantoont dat die tank niet integer is, in de zin van de voorschriften genoemd in overweging 2.6.5 over de integriteitseisen van de tanks. De bewijslast van een overtreding ligt immers bij het bevoegde bestuursorgaan. Op dit moment heeft verweerder dat van geen enkele tank aangetoond.
4.5.3.
Als Odfjell een tank in gebruik heeft, maar desgevraagd geen gegevens uit het systeem van voorschrift 14.2 kan laten zien aan verweerder, waaruit blijkt dat de tank overeenkomstig de voorschriften 19.11 tot en met 19.13 is geïnspecteerd, mag verweerder daaraan wel een bewijsvermoeden ontlenen dat de bewuste tank niet aan de integriteitseisen voldoet. Dan nog kan verweerder Odfjell niet gelasten de tank buiten gebruik te stellen alvorens Odfjell in de gelegenheid te hebben gesteld alsnog de integriteit van de tank genoegzaam aannemelijk te maken, conform de vergunningvoorschriften dan wel anderszins. Dat vergt een ander besluitvormingstraject dan thans is gevolgd.
4.5.4.
Met betrekking tot de 27 tanks die Odfjell nu buiten de in het Opstartprotocol afgesproken procedure om in gebruik heeft genomen, geldt feitelijk dat Odfjell inspectiegegevens van in ieder geval 25 tanks op 5 juli 2013 ter beschikking heeft gesteld aan verweerder. Volgens verweerder heeft Odfjell ook van twee tanks die niet in gebruik zijn de gegevens ingediend en van twee wel in gebruik genomen tanks niet. Ter zitting is gebleken dat dit (kennelijke) misverstand voor 1 september 2013 kan zijn opgehelderd. Ook is ter zitting gebleken dat naar verwachting Odfjell ook de keuring door een AKI op
1 september 2013 van de inspecties van deze tanks uitgevoerd kan hebben. Het is dan ook zeer twijfelachtig of ten tijde van de door verweerder te nemen beslissing op bezwaar zal blijken dat Odfjell tanks gebruikt waarvan moet worden aangenomen dat zij niet integer zijn.
4.5.5.
Voor zover verweerder Odfjell wil verbieden tanks die niet in gebruik zijn, in gebruik te nemen, staat verweerder op grond van de thans geldende vergunningvoorschriften alleen de oplegging van een preventieve last ter beschikking, die aan de daarvoor in de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geformuleerde criteria dient te voldoen. Dat wil zeggen dat verweerder dan moet aantonen dat Odfjell een tank in gebruik gaat nemen waarvan moet worden aangenomen dat die niet integer is. Ook in dat geval kan dat alleen tot een lastgeving leiden om die bewuste tank(-s) buiten gebruik te stellen.
5.1. Dit alles maakt het zeer twijfelachtig of het bestreden besluit bij de te nemen beslissing op bezwaar gehandhaafd kan worden, zelfs in gewijzigde vorm. Voor de afweging van belangen als bedoeld in artikel 8:81 Awb is van betekenis dat naar alle waarschijnlijkheid Odfjell van de 27 tanks die zij nu in gebruik heeft genomen voor 1 september aanstaande zal kunnen aantonen dat die integer zijn. Voor de overige tanks die Odfjell in gebruik zou willen nemen gelden de afspraken van het Opstartprotocol als het om tanks voor K1 en K2 vloeistoffen (de hoogste risicocategorie) gaat. Een spoedeisend belang bij de last tot het buiten werking stellen of buiten werking houden van deze tanks is daarom niet aanwezig. Voor de tanks die niet onder het Opstartprotocol vallen kan verweerder het traject volgen zoals in deze uitspraak beschreven. Daarom dient het bestreden besluit te worden geschorst.
5.2.
De intrekking bij het bestreden besluit van onderdeel 6 van het besluit van 18 juni 2012 wordt niet getroffen door deze schorsing. Dit onderdeel van het bestreden besluit is immers in het verzoekschrift van Odfjell noch in het onderliggende bezwaarschrift aangevochten, zodat het op grond van artikel 8:69, eerste lid, Awb, in samenhang met 7:11 Awb en 8:84, vierde lid, Awb, buiten het geding valt.
6.1. Omdat de rechtbank een voorlopige voorziening treft, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan Odfjell het door haar betaalde griffierecht vergoedt
6.2.
Verweerder wordt in de door Odfjell gemaakte proceskosten veroordeeld, waarbij met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht het gewicht van de zaak is bepaald op 1 (gemiddeld) en voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (het indienen van een verzoekschrift en het verschijnen ter zitting) 2 punten worden toegekend.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de rechtbank:
- treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit wordt geschorst voor zover daarbij aan Odfjell een last onder dwangsom is opgelegd;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 318,-- aan Odfjell te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 944,--, te betalen aan Odfjell.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Verbeek, rechter, in aanwezigheid van
drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.