ECLI:NL:RBDHA:2013:10443

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 augustus 2013
Publicatiedatum
15 augustus 2013
Zaaknummer
1201019/12-23969
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van een moskee tegen een ontslagen imam wegens immateriële schadevergoeding na het sluiten van islamitische huwelijken zonder toestemming

In deze zaak vorderde de stichting As-Soennah/Centrum Sjeikh Al Islam Ibn Taymia, gevestigd te Den Haag, immateriële schadevergoeding van de ontslagen imam, [eiser]. De vordering was gebaseerd op het sluiten van islamitische huwelijken door [eiser] zonder voorafgaand burgerlijk huwelijk, in strijd met gemaakte afspraken. De kantonrechter had eerder in een tussenvonnis van 20 maart 2013 de stichting de gelegenheid gegeven om haar stellingen te onderbouwen. De stichting stelde dat er in 2008 duidelijke afspraken waren gemaakt met het gemeentebestuur van Den Haag over het verbod op het sluiten van dergelijke huwelijken, waar [eiser] zich niet aan had gehouden. De stichting voerde aan dat [eiser] de reputatie van de organisatie had geschaad door zijn gedrag en uitspraken in de media.

De kantonrechter oordeelde dat [eiser] in strijd had gehandeld met de afspraken en dat hij immateriële schade had veroorzaakt aan de stichting. De rechter wees erop dat [eiser] had erkend islamitische huwelijken te hebben gesloten, ondanks het verbod. De stichting had voldoende bewijs geleverd dat het bestuur niet op de hoogte was van de handelingen van [eiser]. De kantonrechter concludeerde dat [eiser] aansprakelijk was voor de schade die de stichting had geleden en bepaalde de schadevergoeding op € 1.000,-. Daarnaast werd [eiser] veroordeeld in de proceskosten van de stichting.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van werknemers om zich aan gemaakte afspraken te houden en de gevolgen van het schenden van die afspraken, vooral in een religieuze en maatschappelijke context. De rechter verklaarde de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de stichting direct recht had op de schadevergoeding, ongeacht een mogelijke hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team kanton Den Haag
FJ
Rolnr.: 1201019 RL EXPL 12-23969
7 augustus 2013
[jw.sys.1.rolnummer]
Vonnis in de zaak van:
[eiser],wonende te [woonplaats],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: eerst: mr. J.A. Meijer, thans: mr. M.F.A. Enait,
tegen
de stichting As-Soennah/Centrum Sjeikh Al Islam Ibn Taymia,
gevestigd te Den Haag,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. dr. J.G.F.M. Hoffmans.
Partijen worden aangeduid als “[eiser]” en “de stichting”.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 20 maart 2013 en de daarin genoemde processtukken;
  • de akte van 15 mei 2013 van de zijde van de stichting;
  • de akte van 9 juli 2013 van de zijde van [eiser].
1.2.
Daarna is de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

In reconventie

2.1.
In het tussenvonnis van 20 maart 2013 heeft de kantonrechter de stichting in de gelegenheid gesteld om nader toe te lichten en te onderbouwen dat sprake is geweest van het sluiten door [eiser] van islamitische huwelijken zonder voorafgaand burgerlijk huwelijk, nadat tussen partijen uitdrukkelijk was afgesproken dat dit niet meer zou gebeuren, en zonder medeweten van het bestuur. De stichting heeft eveneens de gelegenheid gekregen om zich uit te laten over de schade die zij heeft geleden als gevolg van het gedrag van [eiser].
2.2.
Samengevat heeft de stichting nader toegelicht dat in 2008 tussen het toenmalig bestuur van de stichting en het gemeentebestuur van Den Haag uitdrukkelijk afspraken zijn gemaakt over het verbod op het sluiten van islamitische huwelijken zonder voorafgaand burgerlijk huwelijk als bedoeld in artikel 449 van het Wetboek van Strafrecht (Sr.) waarvan [eiser] uitdrukkelijk op de hoogte was. De stichting heeft erop gewezen dat [eiser] in het interview in Trouw van 19 augustus 2012 en in het proces-verbaal van 31 oktober 2012 heeft erkend dat hij desondanks nadien illegale islamitische huwelijken heeft gesloten. De stichting heeft enkele door [eiser] opgemaakte (in het Nederlands vertaalde) akten overgelegd. De stichting heeft tevens verklaringen overgelegd van bestuursleden [x] en [y], die verklaren dat het bestuur hiervan tot 2012 niet op de hoogte is geweest.
2.3.
Voor wat betreft de schade heeft de stichting aangevoerd dat de achtereenvolgende besturen van de stichting er de laatste jaren hard aan hebben gewerkt om de naam en de reputatie van de stichting en de moskee te verbeteren. Zij willen dat moskeebezoekers in alle rust hun religie kunnen belijden. Daarnaast streven zij ernaar om goede betrekkingen te onderhouden met diverse organisaties en instanties in de regio Den Haag. [eiser] heeft dit beleid gedwarsboomd door telkens weer naar buiten te treden met controversiële uitspraken, door zijn geheimhoudingsplicht te schenden en in de publiciteit beledigende uitspraken te doen over de bestuursleden en de stichting en door illegale islamitische huwelijken te sluiten. Aldus heeft [eiser] de eer en goede naam van de bestuursleden en de stichting aangetast. Indien [eiser] strafrechtelijk veroordeeld wordt voor het sluiten van illegale islamitische huwelijken zal de stichting waarschijnlijk opnieuw en in heviger mate met illegale praktijken geassocieerd worden. De eventuele gevolgen daarvan voor de hoogte van de schade zijn op dit moment nog niet te overzien.
2.4.
[eiser] heeft de in 2008 tussen het toenmalig bestuur van de stichting en het gemeentebestuur van Den Haag gemaakte afspraken niet betwist maar stelt dat afgesproken was dat een islamitisch huwelijk wel zou mogen plaatsvinden als er een ondertrouwakte van de gemeente werd overgelegd. Overigens stelt [eiser] dat de door hem opgemaakte akten geen huwelijken zijn in de zin van het Burgerlijk Wetboek. [eiser] stelt bovendien dat het opmaken van een dergelijke akte niet strafbaar is omdat een islamitisch huwelijk een overeenkomst is tussen de aanstaande echtgenoten waar geen geestelijke aan te pas komt. Volgens [eiser] waren verschillende bestuursleden op de hoogte van het opmaken van de akten door [eiser] na 2008 en zijn zij daarbij zelfs actief betrokken geweest.
2.5.
De kantonrechter stelt vast dat het toenmalig bestuur van de stichting en het gemeentebestuur van Den Haag in 2008 hebben afgesproken dat geen islamitische huwelijken meer zouden worden gesloten zonder voorafgaand burgerlijk huwelijk. De kantonrechter gaat aan de niet nader onderbouwde stelling van [eiser], dat een islamitisch huwelijk wel mocht plaatsvinden als er een ondertrouwakte van de gemeente werd overgelegd, voorbij aangezien zij deze ongeloofwaardig acht gelet op de tekst van artikel 449 Sr. Ingevolge dit artikel is immers de bedienaar van de godsdienst die, voordat partijen hem hebben doen blijken dat hun huwelijk ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand is
voltrokken, enige godsdienstige plechtigheid daartoe betrekkelijk verricht, strafbaar. Uit de stukken blijkt verder dat de stichting in 2008 [eiser] uitdrukkelijk heeft verboden om nog illegale islamitische huwelijken te sluiten en dat [eiser] daarmee heeft ingestemd.
2.6.
De kantonrechter stelt verder vast dat [eiser] in het aangehaalde interview in Trouw en in het verhoor door de politie Haaglanden op 31 oktober 2012 heeft erkend dat hij enkele keren islamitische huwelijken zonder voorafgaand burgerlijk huwelijk heeft gesloten. Thans stelt [eiser] dat het geen huwelijken zijn geweest in de zin van het Burgerlijk Wetboek. Dat is op zichzelf natuurlijk juist. De kantonrechter is echter van oordeel dat [eiser] wel islamitische huwelijken heeft gesloten, zulks op grond van het volgende. De kantonrechter overweegt dat er vele, soms sterk uiteenlopende versies van het begrip islamitisch recht of
shariabestaan. Doorgaans wordt verwezen naar de interpretaties van de verschillende rechtsscholen. Volgens alle rechtsscholen, waaronder de zogeheten malekitische leer, waarop het familierecht in Noord-Afrika en in een aantal Afrikaanse moslimlanden is gebaseerd, worden huwelijken door een huwelijksovereenkomst tussen (een wettelijke vertegenwoordiger, in beginsel de vader, van) de bruid en de bruidegom in het bijzijn van ten minste twee getuigen gesloten. De malekitische leer is nog steeds een belangrijk referentiepunt voor bijvoorbeeld de huidige Marokkaanse Familiewet, de Mudawwana 2004, vergelijk artikel 400:
“Voor al hetgeen waar deze Mudawwana niet in voorziet wordt verwezen naar de rechtsleer van Malik en de juridische interpretatie die rekening houdt met de verwezenlijking van de waarden van de islam inzake rechtvaardigheid, gelijkheid en (huwelijkse) samenleving, zulks naar billijkheid.”(vertaling uit het Arabisch door mr. drs. M.S. Berger, Ars Aequi 2004). Blijkens artikel 10 van de Mudawwana 2004 wordt het huwelijk gesloten door aanbod van de zijde van een der contractspartijen en aanvaarding door de andere. Blijkens artikel 13 van de Mudawwana 2004 dient - voor zover van belang - het uitspreken van aanbod en aanvaarding te worden aangehoord door twee getuigen (“adoul”) en dient een akte daarvan te worden opgemaakt. Blijkens artikel 16 van de Mudawwana 2004 dient de akte van het huwelijk als bewijsmiddel.
2.7.
Het valt gezien het vorenstaande niet uit te sluiten dat de door [eiser] opgemaakte akten niet als rechtsgeldige huwelijksakten zouden worden aangemerkt in een land als Marokko. Dit neemt niet weg dat, zoals blijkt uit de letterlijke tekst van de door de stichting als producties 26 en 27 overgelegde akten, in die akten sprake is geweest van het sluiten van een islamitisch religieusrechtelijk huwelijk door [eiser], die zichzelf nadrukkelijk als imam en predikant van de As-Soennah Moskee in de akten heeft aangeduid. Aldus heeft [eiser] gehandeld in strijd met de in 2008 gemaakte afspraken. Of sprake is geweest van strafbare feiten waarvoor [eiser] ook strafbaar is, kan thans in het midden blijven.
2.8.
De stichting heeft door het overleggen van de verklaringen van bestuursleden
[x] en [y] haar stelling, dat het bestuur er niet van op de hoogte was dat [eiser] na 2008 huwelijksakten opmaakte, nader onderbouwd. [eiser] heeft dit ontkend maar geen bewijs aangedragen van zijn stelling dat bestuursleden van de stichting actief betrokken waren bij het opmaken van huwelijksakten en ook niet weerlegd dat bestuursleden niet op de hoogte waren. De kantonrechter gaat hier verder aan voorbij.
2.9.
Thans wordt geoordeeld dat [eiser] islamitische huwelijken zonder voorafgaand burgerlijk huwelijk heeft gesloten, nadat uitdrukkelijk door partijen was afgesproken dat hij dit niet meer zou doen en zonder medeweten van het bestuur.
2.10.
[eiser] heeft niet meer gereageerd op hetgeen de stichting heeft gesteld ten aanzien van de door haar geleden en/of nog te lijden schade.
2.11.
In het tussenvonnis van 20 maart 2013 is reeds overwogen dat [eiser] heeft gehandeld in strijd met de geheimhoudingsplicht die is opgenomen in zijn arbeidsovereenkomst door zich jegens derden uit te laten over zijn conflict met het bestuur. Bovendien is overwogen dat [eiser], door daarbij de bestuursleden met dictators te vergelijken, hun eer en goede naam en die van de stichting heeft aangetast. Geconcludeerd wordt dat [eiser] aldus, en door het sluiten van illegale islamitische huwelijken, gehandeld heeft in strijd met zijn verplichting om zich als een goed werknemer te gedragen als bedoeld in artikel 7:611 BW. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] daarmee welbewust het risico heeft genomen dat schade wordt toegebracht aan de eer en goede naam van de bestuursleden en de stichting en het voortbestaan van de stichting op het spel heeft gezet. De stichting heeft onweersproken gesteld dat haar eer en goede naam daadwerkelijk zijn geschaad. Om die reden is [eiser] gelet op het bepaalde in artikel 7:661, eerste lid, BW aansprakelijk voor de door hem aan de stichting toegebrachte schade.
2.12.
Aangezien voldoende vast staat dat de stichting door toedoen van [eiser] in haar eer en goede naam is geschaad, komt naar het oordeel van de kantonrechter de stichting een immateriële schadevergoeding toe. Voor het bepalen van de hoogte van de schadevergoeding acht de kantonrechter onder meer van belang dat [eiser] zowel als bestuurslid, als vrijwilliger en als werknemer in loondienst jarenlang verbonden is geweest met de stichting en dat de verhouding tussen partijen inmiddels grondig verstoord is geraakt, hetgeen heeft geleid tot het ontslag van [eiser] als bestuurder en werknemer van de stichting. De gewraakte uitlatingen van [eiser] moeten tegen deze achtergrond worden beschouwd, hetgeen naar het oordeel van de kantonrechter een matigende invloed heeft op de hoogte van de schadevergoeding. Daarnaast acht de kantonrechter relevant dat [eiser] in weerwil van de reeds in 2008 gemaakte afspraken jaren lang is doorgegaan met het opmaken van islamitische huwelijksakten terwijl hij geacht moet worden geweten te hebben dat dit algemeen beschouwd werd als een belangrijke kwestie die zelfs in de landelijke politiek aan de orde is geweest. Deze laatste omstandigheid maakt de immateriële schade van de stichting groter. De kantonrechter zal de schadevergoeding, gelet op alle relevante feiten en omstandigheden van deze zaak, naar redelijkheid en billijkheid bepalen op een bedrag van € 1.000,-. [eiser] zal tot betaling van dit bedrag worden veroordeeld.
2.13.
Tenslotte zal [eiser] als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in reconventie.

3.Beslissing

De kantonrechter:
In conventie:
- veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure tot aan deze uitspraak aan de zijde van de stichting bepaald op € 1.600,-- aan salaris voor de gemachtigde;
In reconventie:
- veroordeelt [eiser] tot betaling aan de stichting van een bedrag van € 1.000,-;
- veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure tot aan deze uitspraak aan de zijde van de stichting bepaald op € 600,-- aan salaris voor de gemachtigde;
- wijst af het meer of anders gevorderde;
In conventie en reconventie:
- verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. F.J. Verbeek en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 augustus 2013.