ECLI:NL:RBDHA:2013:10334

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2013
Publicatiedatum
14 augustus 2013
Zaaknummer
13/1318
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling procesbelang bij Wob-beroep na verstrekking op basis van Wpg

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 juli 2013 uitspraak gedaan in een Wob-beroep van eiser tegen de korpschef van de nationale politie. Eiser had op 6 september 2012 op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) verzocht om openbaarmaking van documenten met betrekking tot een hem opgelegde beschikking na een verkeersovertreding. De korpschef heeft op 23 oktober 2012 een aantal documenten verstrekt op basis van de Wet politiegegevens (Wpg), maar heeft het verzoek voor de overige documenten afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft eiser beroep ingesteld.

De rechtbank heeft zich in deze procedure geconcentreerd op de vraag of eiser procesbelang heeft bij een inhoudelijke behandeling van zijn beroep. De rechtbank oordeelde dat eiser geen procesbelang heeft, omdat alle gevraagde documenten reeds op grond van de Wpg aan hem zijn verstrekt. Eiser betwistte niet dat hij alle stukken had ontvangen, maar stelde dat de rechtsgrond voor de verstrekking onjuist was. De rechtbank concludeerde dat het verschil in rechtsgevolg tussen de Wob en de Wpg voor eiser geen procesbelang oplevert, aangezien hij niet in een betere positie kan geraken door een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser niet-ontvankelijk en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/1318
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juli 2013 in de zaak tussen
[eiser], te [plaats], eiser
(gemachtigde: mr. H.P. Olthof),
en
de korpschef van de nationale politie, verweerder
(gemachtigde: mr. drs. A.E.L. Weistra).

Procesverloop

Bij brief van 6 september 2012 heeft eiser op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) de openbaarmaking verzocht van stukken die zien op de hem opgelegde beschikking na een geconstateerde verkeersovertreding.
Bij besluit van 23 oktober 2012 heeft verweerder de gemachtigde van eiser een aantal van de gevraagde documenten toegezonden en voor het overige verwezen naar het Boete Volgservice Systeem (BVS).
Het bezwaar hiertegen is door verweerder bij besluit van 7 januari 2013 ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 15 februari 2013 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
De zaak is op 13 mei 2013 ter zitting behandeld.
Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door bovengenoemde gemachtigde.

Overwegingen

1
Eiser heeft bij brief van 6 september 2012 aan het CVOM verzocht op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) de volgende informatie aan hem te verstrekken:
1.
Het brondocument,
2.
Het certificaat waaruit ondubbelzinnig blijkt dat de opsporingsambtenaar die de radarapparatuur bediende hiervoor was gekwalificeerd ten tijde van de meting;
3.
Een document waaruit ondubbelzinnig blijkt dat de gebruikte meetapparatuur in overeenstemming met de voorschriften geplaatst en bediend werd op het moment van de meting;
4.
Het complete ijkrapport van de apparatuur waarmee de vermeende overtreding is geconstateerd, en dat op dat moment geldig was;
5.
de foto of video (op originele grootte) van de genoemde overtreding, voorzien van datum en tijdstip;
6.
de logfile behorende bij de gemaakte foto uit de radarapparatuur;
7.
de radarverzamelstaat;
8.
Het volledige CJIB zaakoverzicht.
2
Bij brief van 11 oktober 2012 heeft het CVOM het CJIB zaakoverzicht aan de gemachtigde van eiser verzonden en het verzoek voor het overige doorgestuurd naar de politieregio Drenthe.
3
Bij besluit van 23 oktober 2012 (het primaire besluit) heeft de politieregio Drenthe eisers verzoek op grond van de Wob afgewezen, maar op grond van de Wet politiegegevens (Wpg) zes afschriften van documenten aan eiser verstrekt, te weten de nummers 1, 2, 3, 4, 5 en 7. Met betrekking tot nummer 6 is aangegeven dat de politie Drenthe niet over een dergelijk document beschikt. Voorts is eiser voor de overige informatie verwezen naar het Boete Volgservice Systeem.
4
Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn standpunt dat de gevraagde stukken op basis van de Wpg en niet op basis van de Wob worden verstrekt, gehandhaafd.
5
Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft in beroep
-samengevat- het volgende aangevoerd.
Eiser heeft aan verweerder verzocht een aantal stukken op grond van de Wob aan hem te verstrekken. Door deze stukken op grond van de Wpg aan eiser te verstrekken, heeft verweerder geweigerd de stukken op grond van de Wob te verstrekken. Verweerder heeft het verzoek van eiser ten onrechte aangemerkt als een verzoek op grond van de Wpg en heeft miskend dat de Wpg zeer eng geïnterpreteerd moet worden en het begrip ‘politiegegeven’ zeer restrictief dient te worden uitgelegd. Eiser heeft hiertoe verwezen naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 juni 2005 (LJN: AT7485) en een aantal rechterlijke uitspraken. Er bestaat volgens eiser geen grond voor het oordeel dat hij heeft verzocht om alleen politiegegevens te verstrekken.
4
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Van de aanwezigheid van procesbelang dient te worden uitgegaan als het resultaat dat de indiener van het beroepschrift met het indienen van het beroep nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en aan het realiseren van dat resultaat voor de indiener feitelijke betekenis niet kan worden ontzegd. Daarvan is in dit geval geen sprake. Uit het primaire besluit van 23 oktober 2012 blijkt dat verweerder de beschikbare gevraagde gegevens reeds op grond van de Wpg aan eiser heeft verstrekt. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser aangegeven niet zeker te weten of hij alle gevraagde stukken heeft ontvangen, maar dat de stukken leidend dienen te zijn. De rechtbank begrijpt hieruit dat de gemachtigde niet betwist dat alle stukken aan hem verstrekt zijn, zoals in het primaire besluit genoemd. De gemachtigde heeft voorts aangegeven dat de beroepsgronden zich niet zozeer richten tegen het al dan niet ontvangen hebben van de stukken, maar tegen de rechtsgrond op basis waarvan die stukken aan eiser zijn verstrekt. Nu het geschil zich slechts toespitst op de vraag of de reeds op grond van de Wpg aan eiser verstrekte stukken daarnaast ook nog op grond van de Wob aan eiser dienen te worden verstrekt, oordeelt de rechtbank als volgt.
De Wob voorziet niet in een artikel dat de technische wijze van openbaarmaking van de gevraagde informatie, bijvoorbeeld door een plaatsing op internet, regelt. De gevraagde plaatsing op internet, voor zover dat niet reeds is geschied, kan eiser derhalve niet met een beroep op de Wob verkrijgen. Daarnaast overweegt de rechtbank dat niet in geschil is dat eiser, indien verweerder zijn verzoek om informatie op grond van de Wob had beoordeeld, minder informatie zou hebben gekregen dan nu het geval is. Ten aanzien van de door eiser aangehaalde jurisprudentie, overweegt de rechtbank dat deze jurisprudentie ziet op situaties waarin het bestuursorgaan de gevraagde stukken (deels) heeft geweigerd te verstrekken. Nu verweerder juist alle stukken aan eiser heeft verstrekt, gaat een vergelijking met deze jurisprudentie niet op. De rechtbank is niet gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad door de gevraagde informatie op grond van de Wpg in plaats van op grond van de Wob aan hem te verstrekken. Weliswaar is het rechtsgevolg van openbaarmaking op grond van de Wob een ander dan het geven van inzage op grond van de Wpg, maar gegeven het feit dat de stukken die eiser wenst, ongeclausuleerd zijn verstrekt en dat ter zitting door verweerder is aangegeven dat eiser de stukken naar eigen inzicht kan gebruiken – desgewenst openbaren – zonder dat daaruit voor hem nadelige gevolgen voortvloeien, kan uit dit verschil in rechtsgevolg voor eiser geen procesbelang afgeleid worden. De omstandigheid dat dit voor derden anders kan liggen, doet hier niet aan af.
5
De rechtbank oordeelt, gelet op het voorgaande, dat eiser geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke behandeling van zijn beroep nu hij daardoor rechtens niet in een betere positie kan geraken, zodat het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
6
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Gijzen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.