In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juni 2013 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres, die een asielaanvraag had ingediend. Eiseres, van Somalische nationaliteit, had eerder een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, welke was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de geboorte van de dochter van eiseres, die na het eerdere besluit was geboren en inmiddels de Nederlandse nationaliteit had verkregen, geen nieuw gebleken feit vormde dat de eerdere afwijzing kon ondermijnen. De rechtbank concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die een hernieuwde toetsing rechtvaardigden, en verklaarde het beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag ongegrond.
Daarnaast werd het terugkeerbesluit van verweerder beoordeeld. Eiseres had aangevoerd dat het terugkeerbesluit onterecht was, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende had gemotiveerd dat eiseres zich eerder niet aan de verplichting om Nederland te verlaten had gehouden. Het beroep tegen het terugkeerbesluit werd eveneens ongegrond verklaard. Echter, de rechtbank oordeelde dat er wel sprake was van inmenging in het familie- en gezinsleven van eiseres, haar echtgenoot en dochter, nu de dochter niet Nederland hoefde te verlaten. Dit leidde tot de gegrondverklaring van het beroep tegen het inreisverbod, en de rechtbank vernietigde het bestreden besluit voor zover het inreisverbod aan eiseres was opgelegd. De rechtbank veroordeelde verweerder tot betaling van de proceskosten aan eiseres.