ECLI:NL:RBDHA:2013:10264

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juni 2013
Publicatiedatum
13 augustus 2013
Zaaknummer
AWB 13/15296
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van asielzoeker met Marokkaanse nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juni 2013 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een asielzoeker van Marokkaanse nationaliteit. De eiser was al meer dan elf maanden in bewaring gesteld, zonder dat er een laissez passer was afgegeven. De verweerder, de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, stelde dat de eiser passief en actief de voortgang van zijn uitzetting had gefrustreerd. De rechtbank oordeelde echter dat de verweerder niet voldoende had aangetoond dat er een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid bestond dat de eiser op korte termijn zou worden uitgezet. De rechtbank weegt daarbij de lange duur van de bewaring mee en concludeert dat het belang van de eiser bij invrijheidsstelling zwaarder weegt dan het belang van de verweerder bij voortduring van de maatregel. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Tevens wordt de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 944,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/15296

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juni 2013in de zaak tussen

[eiser] geboren op[1987], van gestelde Marokkaanse nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. drs. A. Boumanjal),
en
de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, thans
de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
(gemachtigde: mr. A. Peeters).

Procesverloop

Verweerder heeft op 11 juli 2012 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de bewaring beroep ingesteld bij deze rechtbank. Daarbij is verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2013. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. A.C. Vingerling, als waarnemer van gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Op deze zaak is gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht nog het recht van toepassing zoals dat gold tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekendgemaakt voor 1 januari 2013.
2.
Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3.
Vooropgesteld moet worden dat de rechtbank de maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 1 mei 2013 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4.
Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is en dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt bij de voorbereiding van eisers verwijdering.
5.
Uit de beschikbare stukken en het verhandelde ter zitting blijkt het volgende. De Marokkaanse autoriteiten hebben eisers nationaliteit op 19 maart 2013 bevestigd, waarbij deze autoriteiten te kennen hebben gegeven dat eisers identiteit ook dient te worden bevestigd, alvorens er een laissez passer kan worden afgegeven. Dit onderzoek vindt plaats in Rabat. Verweerder heeft op 18 april 2013, 2 mei 2013, 23 mei 2013 en 30 mei 2013 telefonisch contact gehad met de vice-consul van Marokko, waarbij de vice-consul heeft gezegd dat hij de zaak zal bespreken met de consul-generaal. Op 13 juni 2013 is gebleken dat het identiteitsonderzoek bij de Marokkaanse autoriteiten in Rabat nog steeds loopt. Ook op 20 juni 2013 is er op individueel niveau contact geweest over de lopende laissez-passerprocedrure. Daarnaast heeft verweerder op 16 mei 2013 en 3 juni 2013 een vertrekgesprek gevoerd met eiser. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een redelijk vooruitzicht op verwijdering bestaat en verweerder voortvarend handelt bij de voorbereiding van de verwijdering van eiser.
6.
Verder heeft eiser aangevoerd dat, gelet op de duur van de bewaring, een belangenafweging in zijn voordeel dient uit te vallen.
7.
Nu een redelijk vooruitzicht op verwijdering bestaat, is de duur van de bewaring een element dat bij de belangenafweging moet worden betrokken. De Vw stelt een maximum van 18 maanden aan de duur van de bewaring. Dit betekent echter niet dat de bewaring in alle gevallen ook 18 maanden mag voortduren. Naarmate de bewaring voortduurt, wordt het belang van betrokkene om in vrijheid te worden gesteld groter. Zeker na een periode van zes maanden bewaring kan het belang van betrokkene zwaarder zijn. Indien de maatregel langer duurt dan zes maanden, kan deze toch voortduren indien sprake is van bijkomende omstandigheden, zoals frustratie van het onderzoek, passief of actief. Uit de stukken blijkt, zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht, dat eiser het onderzoek naar de vaststelling van zijn identiteit of nationaliteit passief frustreert. Eiser heeft tot op heden niets ondernomen om originele documenten die zijn gestelde identiteit en nationaliteit zouden kunnen aantonen, te verkrijgen. Ook heeft eiser diverse malen verklaard niet te willen meerwerken aan zijn terugkeer zonder dat hij een schadevergoeding heeft gekregen van een eerdere bewaring. Daarnaast heeft verweerder eiser tegengeworpen dat hij na zijn inbewaringstelling een of meer procedures heeft gevoerd met het kennelijke doel om de uitzetting dan wel de verkrijging van een reisdocument te vertragen. Verweerder heeft ter zitting uitgelegd dat eiser in april 2013 een asielprocedure heeft gestart en dat eiser heeft verklaard dat hij dit nog wel een keer zal doen indien er een laissez passer wordt afgegeven. De rechtbank overweegt dat verweerder geen andere vormen van actieve frustratie heeft gesteld. Dit gaat alles bij elkaar om enige mate van actieve frustratie. Daarbij is van belang dat feitelijk eisers asielaanvraag in april 2013 niet tot vertraging heeft geleid, omdat verweerder wel meende dat er na de vaststelling van eisers nationaliteit snel een Marokkaanse laissez passer zou volgen, maar dat in werkelijkheid bleek te worden gevolgd door een onderzoek naar eisers identiteit in Rabat. Ook zonder eisers asielaanvraag zou de bewaring niet korter hebben geduurd. Wat dus vooral overblijft is eisers uitspraak over de toekomst dat hij dan weer om asiel zou kunnen vragen als er een laissez passer komt. Tot slot stelt verweerder zich op het standpunt dat in de situatie van eiser een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid bestaat dat hij op korte termijn zal worden uitgezet. Verweerder spant zich extra in om de vice-consul en de consul-generaal aandacht te vragen over het identiteitsonderzoek in Rabat. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet kunnen hardmaken dat eiser op korte termijn zal worden verwijderd. De vice-consul heeft alleen te kennen gegeven dat hij op korte termijn meer duidelijkheid hoopt te kunnen geven over eisers identiteitsonderzoek. De rechtbank overweegt dat gewicht toekomst aan de omstandigheid dat eiser het onderzoek naar zijn nationaliteit en identiteit heeft gefrustreerd, maar gelet op alle omstandigheden van het geval, waaronder de duur van de bewaring van ruim elf maanden - moet worden geoordeeld dat deze omstandigheden niet meer zo veel wegen dat aan het belang van verweerder bij voortduring van de maatregel meer gewicht toekomt dan aan het belang van eiser bij zijn invrijheidsstelling. Deze beroepsgrond slaagt daarom.
8.
Gelet op het voorgaande en artikel 96, derde lid, van de Vw is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring vanaf heden, 25 juni 2013, onrechtmatig is.
9.
Het beroep moet daarom gegrond worden verklaard. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van heden, 25 juni 2013.
10.
Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank, indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt, dan wel de bewaring reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
11.
Nu de bewaring onrechtmatig is geworden op de dag dat ook de opheffing van de maatregel is bevolen, ziet de rechtbank geen aanleiding om eiser schadevergoeding ten laste van de Staat toe te kennen. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
12.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 944,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 472,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 25 juni 2013;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 944,-, te betalen eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A. Verburg, rechter, in aanwezigheid van N. Dayerizadeh, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2013.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.