In deze zaak heeft eiser, een vreemdeling van Somalische nationaliteit, beroep ingesteld tegen het voortduren van zijn bewaring. Eiser stelt dat zijn uitzetting naar Somalië niet binnen een redelijke termijn haalbaar is. De verweerder, de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, heeft ter zitting uiteengezet dat er sinds de herbevestiging van het Memorandum of Understanding (MoU) op 29 januari 2013 pogingen worden gedaan om gedwongen uitzettingen naar Somalië te effectueren, waarbij maximaal twee vreemdelingen per maand kunnen worden uitgezet. Eiser is op 3 mei 2013 aangemeld voor uitzetting, maar er is onduidelijkheid over het aantal vreemdelingen op de lijst van de afdeling Bijzonder Vertrek en de plaats die eiser op deze lijst inneemt. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende inzicht heeft gegeven in de mogelijkheden voor uitzetting van eiser binnen een redelijke termijn. Eiser verblijft inmiddels meer dan drie maanden in vreemdelingenbewaring zonder dat er een datum voor zijn uitzetting is vastgesteld. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, omdat er geen redelijk vooruitzicht is op verwijdering van eiser. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring en kent eiser een schadevergoeding toe van € 80,- voor de onrechtmatige bewaring. Daarnaast worden de proceskosten van eiser vergoed tot een bedrag van € 944,-.