ECLI:NL:RBDHA:2013:10170

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juli 2013
Publicatiedatum
12 augustus 2013
Zaaknummer
C/09/443918 FA RK 13-4122
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale kinderontvoering en verzoek tot teruggeleiding van de minderjarige naar de Verenigde Staten

In deze zaak verzoekt de vader om de teruggeleiding van zijn minderjarige kind naar de Verenigde Staten, na een ongeoorloofde achterhouding door de moeder in Nederland. De ouders oefenen gezamenlijk gezag uit over de minderjarige, die op 5 september 2012 met de moeder naar Nederland is vertrokken. De moeder verzet zich tegen de teruggeleiding en stelt dat de minderjarige in de Verenigde Staten gevaar loopt en dat zij zich verzet tegen de terugkeer. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 13 juni 2013 en 11 juli 2013, waarbij beide ouders en hun advocaten aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige ten tijde van de overbrenging haar gewone verblijfplaats in de Verenigde Staten had en dat er sprake is van ongeoorloofde vasthouding door de moeder. De rechtbank oordeelt dat de moeder niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar stellingen over de gevaren van terugkeer en dat de minderjarige onvoldoende rijpheid heeft getoond om met haar mening rekening te houden. De rechtbank wijst het verzoek van de vader tot teruggeleiding toe, met de bepaling dat de moeder de minderjarige uiterlijk op 9 augustus 2013 terug moet brengen naar de Verenigde Staten. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij ieder de eigen kosten draagt. De beschikking is gegeven door een meervoudige kamer van de rechtbank en kan binnen twee weken in hoger beroep worden aangevochten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 13-4122
Zaaknummer: C/09/443918
Datum beschikking: 25 juli 2013
Internationale kinderontvoering
Beschikkingop het op 31 mei 2013 ingekomen verzoek van:
[de vader],
de vader,
wonende te [woonplaats] (Verenigde Staten van Amerika),
advocaat: mr. J.H. Weermeijer te Delft.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de moeder],
de moeder,
wonende te[woonplaats],
advocaat: mr. A.G. Hendriks te Amsterdam.
Procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift.
Op 13 juni 2013 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vader, vergezeld door mevrouw P.J. Molenaar, tolk in de Engelse taal, en bijgestaan door zijn advocaat, alsmede de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Het betrof hier een regiezitting in het kader van crossborder mediation in internationale kinderontvoeringszaken met als behandelend rechter, tevens kinderrechter, mr. A.M. Brakel.
Na genoemde regiezitting hebben de vader en de moeder getracht door middel van crossborder mediation, gefaciliteerd door het Mediation Bureau, onderdeel van het Centrum Internationale Kinderontvoering, tot een minnelijke schikking te komen. Op 28 juni 2013 heeft het Mediation Bureau de rechtbank bericht dat partijen niet tot overeenstemming zijn gekomen.
De rechtbank heeft vervolgens de volgende stukken ontvangen:
  • de brief d.d. 5 juli 2013, met bijlagen, van de zijde van de vader;
  • het aanvullend verweerschrift van de zijde van de moeder.
De minderjarige [de minderjarige], heeft in raadkamer haar mening kenbaar gemaakt.
Op 11 juli 2013 heeft de behandeling ter terechtzitting van de meervoudige kamer plaatsgevonden. Hierbij zijn verschenen: de vader, vergezeld door de heer L. Totosashvili, tolk in de Engelse taal, en bijgestaan door zijn advocaat, alsmede de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Van de zijde van de beide partijen zijn pleitnotities overgelegd.
Verzoek en verweer
De vader verzoekt de rechtbank:
  • te bevelen dat [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], Verenigde Staten van Amerika vóór of uiterlijk op 1 juni 2013 zal dienen terug te keren naar haar gewone verblijfplaats in de Verenigde Staten van Amerika, althans dat de terugkeer zal plaatsvinden op een datum en een wijze als de rechtbank juist acht, waarbij de moeder de minderjarige terug dient te brengen naar de Verenigde Staten van Amerika, meer specifiek de staat Californië, althans de staat waar haar gewone verblijfplaats is gelegen, dan wel indien de moeder dit nalaat, te bevelen dat de moeder de minderjarige op eerste verzoek dient af te geven aan de vader met een geldig reisdocument, zodat de vader de minderjarige kan teruggeleiden naar de Verenigde Staten van Amerika;
  • te bepalen, voor zover rechtens vereist nu dit reeds voortvloeit uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Uitvoeringswet, dat de minderjarige zo nodig met behulp van de sterke arm der wet, althans met medewerking van het Openbaar Ministerie zal worden teruggeleid;
  • te bepalen dat de moeder de kosten van teruggeleiding, voor zover de vader die noodgedwongen zal moeten maken, aan hem dient te vergoeden;
  • met veroordeling van de moeder in de kosten,
uitvoerbaar bij voorraad.
De moeder voert verweer tegen het verzoek van de vader, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken en verzoekt de rechtbank in dit verband:
  • [de minderjarige] te horen zodat ze haar mening kan geven over het verzoek van de vader;
  • primair) kinderpsychiater mevrouw R. Zecher Enahoro te horen als deskundige, dan wel (subsidiair) voor [de minderjarige] een bijzondere curator te benoemen met als opdracht om met alle bij [de minderjarige] betrokken deskundigen te spreken en op basis daarvan de rechtbank te adviseren over het verzoek van de vader, dan wel (meer subsidiair) een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming te gelasten naar de psychische toestand van [de minderjarige] en haar belangen in het kader van het verzoek van de vader,
voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
De vader voert verweer tegen de verzoeken van de moeder, welk verweer – voor zover nodig – zal worden besproken.
Feiten
  • Partijen zijn met elkaar gehuwd op [datum huwelijk]2001 te [plaats huwelijk] (Verenigde Staten van Amerika).
  • Uit dit huwelijk is het volgende thans nog minderjarige kind geboren:
  • [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Verenigde Staten van Amerika).
  • Op[datum] 2009 is door het
  • Op 5 september 2012 is de moeder samen met de minderjarige naar Nederland vertrokken. De moeder heeft de vader vlak voor vertrek via e-mail op de hoogte gesteld van haar vertrek naar Nederland.
  • Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over de minderjarige uit.
  • De vader is Amerikaans burger en de moeder heeft de Nederlandse nationaliteit. De minderjarige heeft de Nederlandse nationaliteit en is daarnaast Amerikaans burger.
Beoordeling
Verzoek tot teruggeleiding
Aan de wettelijke formaliteiten is voldaan.
Het verzoek van de vader is gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale kinderontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag). Nederland en de Verenigde Staten van Amerika zijn partij bij het Verdrag.
Op grond van artikel 11 lid 1 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: Uitvoeringswet) is de rechtbank Den Haag bevoegd van het verzoek kennis te nemen.
Het Verdrag heeft – voor zover hier van belang – tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat. Het Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken.
Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde vasthouding in de zin van het Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Verdrag).

Ongeoorloofde overbrenging

Allereerst dient de rechtbank te beoordelen of de minderjarige ten tijde van de door de vader gestelde overbrenging haar gewone verblijfplaats in de Verenigde Staten van Amerika had. De rechtbank merkt hierbij op dat het begrip “gewone verblijfplaats” als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag een feitelijk begrip is waaraan inhoud wordt gegeven door de feiten en omstandigheden van het concrete geval.
Naast het feit dat de minderjarige vanaf haar geboorte tot aan haar overbrenging naar Nederland op 5 september 2012 in de Verenigde Staten van Amerika heeft gewoond, volgt uit de uitspraak van het
Superior Court of California, County of Nevadavan[datum] 2010 dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige in de Verenigde Staten van Amerika is gelegen. Gelet hierop staat genoegzaam vast dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige onmiddellijk vóór haar overbrenging in de Verenigde Staten van Amerika was.
Nu de minderjarige ten tijde van hun overbrenging naar Nederland haar gewone verblijfplaats in de Verenigde Staten van Amerika had, was ten tijde van die overbrenging het Amerikaanse recht van toepassing op het gezag. De rechtbank ziet zich derhalve voor de vraag gesteld of de overbrenging al dan niet heeft plaatsgevonden in strijd met het Amerikaanse gezagsrecht.
Niet in geschil is dat de ouders ten tijde van de overbrenging gezamenlijk het gezag over de minderjarige hadden (en nog steeds hebben) en dat de moeder op grond van de uitspraak van het
Superior Court of California, County of Nevadad.d. 21 juni 2010 zonder toestemming van de vader naar Nederland mocht reizen, mits de moeder de vader via hun beider advocaten op de hoogte zou stellen van haar reisplannen. Alhoewel de moeder de vader rechtstreeks over haar reis heeft geïnformeerd en dus niet via hun beider advocaten, is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van ongeoorloofde overbrenging van de minderjarige naar Nederland in de zin van artikel 3 van het Verdrag. De strekking van de gestelde voorwaarde is immers dat de vader geïnformeerd wordt. De wijze waarop is duidelijk van ondergeschikt belang.

Ongeoorloofde vasthouding

Niet in geschil is dat er sprake is van ongeoorloofde vasthouding van de minderjarige door de moeder in Nederland in de zin van artikel 3 van het Verdrag. Nu er op het tijdstip van indiening van het verzoek minder dan één jaar was verstreken sinds het niet doen terugkeren van de minderjarige naar de Verenigde Staten van Amerika, dient ingevolge artikel 12 van het Verdrag in beginsel de onmiddellijke terugkeer van de minderjarige te volgen.
De rechtbank is niet gehouden de terugkeer te gelasten indien er sprake is van één of meer weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag.
De moeder heeft betoogd dat er sprake is van de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 13, lid 1, sub b, en lid 2, van het Verdrag.
De vader heeft de stellingen van de moeder gemotiveerd betwist.
Alvorens over te gaan tot een beoordeling van de stellingen van de moeder, merkt de rechtbank op dat de onderhavige procedure tot doel heeft een ordemaatregel te treffen in het kader van een rechtshulpverzoek. Daarbij ligt (slechts) ter beoordeling voor de vraag of de minderjarige dient te worden teruggeleid. In het kader van deze procedure wordt niet geoordeeld over de vraag of er contact dient plaats te vinden tussen de vader en de minderjarige. Wanneer de teruggeleiding van de minderjarige wordt gelast, behoort het beslissen over deze vraag tot de bevoegdheid van de Amerikaanse rechter.
Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 1 van het Verdrag
Op grond van artikel 13, lid 1, sub b van het Verdrag is de rechter van de aangezochte Staat niet gehouden de terugkeer van een kind te gelasten, wanneer de persoon die zich tegen de terugkeer verzet aantoont dat er een ernstig risico bestaat dat het kind door zijn terugkeer wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand wordt gebracht. Het doel en de strekking van het Verdrag brengen met zich dat deze weigeringsgrond restrictief moet worden uitgelegd. De aangezochte rechter mag de door deze bepaling gestelde voorwaarden niet reeds vervuld achten, louter op grond van zijn oordeel dat het belang van het kind in het land van herkomst van het kind minder goed is gediend dan in het land van de aangezochte rechter.
Zoals reeds overwogen heeft de moeder betoogd dat er sprake is van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag. Zij heeft hiertoe drie gronden aangevoerd, die alle door vader gemotiveerd zijn betwist.
Contact is schadelijk voor de minderjarige
De moeder heeft gesteld dat het op dit moment schadelijk is voor de minderjarige om contact met de vader te laten plaatsvinden, dan wel af te dwingen. In dit verband heeft de moeder er onder andere op gewezen dat de kinderpsychiater van de minderjarige, mevrouw R. Zecher Enahoro, alsook de kinderpsychiater die partijen hebben aangezocht ten tijde van de crossborder mediation hebben geadviseerd om geen contact tussen de vader en de minderjarige te laten plaatsvinden.
De rechtbank stelt voorop dat een eventuele teruggeleiding ziet op de terugkeer van de minderjarige naar de Verenigde Staten van Amerika. De minderjarige wordt dan ook niet teruggeleid naar de vader. Uit de uitspraak van [datum] 2010 van het
Superior Court of California, County of Nevadavolgt dat de minderjarige in de Verenigde Staten haar hoofdverblijfplaats bij de moeder zal hebben.
De moeder heeft verder gesteld dat het voor haar wegens gebrek aan financiële middelen niet mogelijk is om in de Verenigde Staten van Amerika met behulp van een advocaat een wijziging van de huidige zorgregeling te bewerkstelligen, waardoor de huidige zorgregeling tussen de vader en de minderjarige bij teruggeleiding naar de Verenigde Staten van Amerika – in strijd met de belangen van de minderjarige – zal moeten worden voortgezet. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat het voor de moeder in de Verenigde Staten van Amerika op financiële gronden onmogelijk is om een procedure inzake de zorgregeling tussen de vader en de minderjarige te voeren. Hierbij is van belang dat de moeder ter terechtzitting desgevraagd heeft erkend dat zij ook zonder vertegenwoordiging van een advocaat een procedure over de zorgregeling kan voeren. Verder is gebleken dat er voor mensen met een laag inkomen in de Verenigde Staten van Amerika mogelijkheden bestaan om gebruik te maken van rechtsbijstand. Aan de stelling van de moeder dat zij zonder advocaat bij voorbaat al kansloos is tegen de vader, die zich wel kan laten vertegenwoordigen, gaat de rechtbank voorbij omdat deze stelling in het geheel niet onderbouwd is. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat, mocht de omstandigheid al bestaan dat contact tussen de minderjarige en de vader schadelijk zou zijn, de moeder genoegzaam in de gelegenheid is om aan de Amerikaanse rechter te verzoeken om de huidige zorgregeling te wijzigen.
Terugverhuizing moeder
De moeder heeft gesteld dat zij bij een eventuele toewijzing van het verzoek van de vader wegens een gebrek aan financiële middelen en het ontbreken van huisvesting niet samen met de minderjarige naar de Verenigde Staten van Amerika kan terugkeren, welke omstandigheid aan toewijzing van het verzoek van de vader in de weg staat.
Gebleken is dat de moeder werkzaam is als online docent bij een Amerikaanse universiteit. Deze baan had de moeder reeds toen zij nog in de Verenigde Staten van Amerika verbleef. De werkzaamheden van de moeder kunnen dan ook wederom in de Verenigde Staten van Amerika worden uitgevoerd. Op grond hiervan acht de rechtbank een verblijf van de moeder in de Verenigde Staten van Amerika mogelijk. Dat de moeder heeft gesteld dat zij wegens de gevolgen van de economische crisis haar dienstbetrekking zal verliezen, doet aan het voorgaande niet af, nu dit gestelde verlies niet afhankelijk is van een verblijf in Nederland of in de Verenigde Staten van Amerika. Gebleken is verder dat de moeder thans met haar gestelde (beperkte) inkomen een woning in de particuliere sector in Nederland huurt. Niet is komen vast te staan dat de moeder in de Verenigde Staten van Amerika niet eveneens een huis zou kunnen huren, waarbij de rechtbank nog overweegt dat – indien oma moederszijde de moeder financieel bijstaat – oma moederszijde deze steun ook kan voortzetten indien de moeder in de Verenigde Staten van Amerika verblijft. Anders dan de moeder is de rechtbank dan ook van oordeel dat de moeder in staat is om naar de Verenigde Staten van Amerika terug te keren.
Psychische hulp minderjarige
De moeder heeft gesteld dat de minderjarige de voor haar noodzakelijke psychische hulp niet kan ontvangen in de Verenigde Staten van Amerika, nu de moeder geen financiële middelen tot haar beschikking heeft waarmee ze voornoemde hulp kan betalen, terwijl zij in Nederland de kosten van de benodigde hulp vergoed krijgt.
Gebleken is dat de minderjarige tijdens haar verblijf in de Verenigde Staten van Amerika reeds lange tijd onder behandeling van een therapeut stond. Thans ontvangt de minderjarige hulp van eerdergenoemde kinderpsychiater mevrouw Zecher Enahoro. Niet betwist is dat de minderjarige behoefte heeft aan voortduring van de aan haar geboden hulp.
De vader heeft ter terechtzitting te kennen gegeven dat hij graag een bijdrage wil betalen voor de psychische hulp van de minderjarige in de Verenigde Staten van Amerika. De moeder heeft in dit verband geen standpunt ingenomen.
De rechtbank gaat ervan uit dat de vader zijn belofte gestand zal doen en dat de minderjarige om die reden ook in de Verenigde Staten van Amerika de benodigde hulp zal ontvangen, zodat deze stelling van de moeder toewijzing van het verzoek van de vader niet in de weg staat.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank voorbij gaat aan de stelling van de moeder dat de minderjarige bij teruggeleiding zal worden blootgesteld aan enig gevaar, dan wel anderszins in een ondraaglijke toestand zal worden gebracht.
Het is de rechtbank evenmin gebleken dat door een toewijzing van het verzoek afbreuk wordt gedaan aan het belang van de minderjarige ex artikel 8 van het Europese Verdrag van de Mens, welk artikel ook in zaken van internationale kinderontvoering voorop staat.
In lijn met het bovenstaande zal de rechtbank de verzoeken van de moeder om de kinderpsychiater van de minderjarige te horen, een bijzondere curator te benoemen, dan wel een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming te gelasten, afwijzen. Deze verzoeken zien immers op het verkrijgen van informatie over de mogelijke gevolgen voor de minderjarige van contact tussen de vader en de minderjarige. De beoordeling van de geldende zorgregeling tussen de vader en de minderjarige is echter aan de Amerikaanse rechter.
Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 2 van het Verdrag
Op grond van artikel 13 lid 2 van het Verdrag kan de rechter van de aangezochte staat eveneens weigeren de terugkeer van een kind te gelasten, indien zij vaststelt dat het kind zich verzet tegen zijn terugkeer en dat hij een leeftijd en mate van rijpheid heeft bereikt, die rechtvaardigt dat met zijn mening rekening wordt gehouden.
De rechtbank heeft de minderjarige in raadkamer gehoord. De rechtbank heeft ter terechtzitting kort verslag van dit verhoor gedaan.
Naar het oordeel van de rechtbank gaf de minderjarige tijdens het verhoor in raadkamer onvoldoende blijk van rijpheid om met haar mening rekening te houden. Het beroep van de moeder op deze weigeringsgrond gaat dan ook niet op.
Conclusie
Nu er geen sprake is van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 lid 1 sub b, en lid 2, van het Verdrag, terwijl er minder dan een jaar is verstreken tussen de ongeoorloofde achterhouding van de minderjarige en de indiening van het verzoekschrift, dient ingevolge artikel 12, lid 1, van het Verdrag de onmiddellijke terugkeer van de minderjarige te volgen.
Op grond van artikel 13 lid 6 van de Uitvoeringswet is artikel 813, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing, op grond waarvan de rechtbank het verzoek van de vader om te bepalen dat het Openbaar Ministerie/de politie zijn medewerking verleent aan de teruggeleiding van de minderjarige zal afwijzen bij gebrek aan belang
De rechtbank acht het wenselijk dat de minderjarige een eventuele uitspraak in hoger beroep in Nederland kan afwachten. De rechtbank zal daarom de terugkeer gelasten op uiterlijk
9 augustus 2013, zijnde de eerste dag na afloop van de termijn waarbinnen hoger beroep tegen onderhavige beslissing kan worden ingediend. Ingevolge artikel 13, vijfde lid, van de Uitvoeringswet schorst een eventueel hoger beroep de tenuitvoerlegging van de beschikking, tenzij de rechter in het belang van het kind op verzoek of ambtshalve anders bepaalt. Een verzoek om anders te bepalen, is niet gedaan en de rechtbank ziet in onderhavige situatie geen aanleiding hieromtrent ambtshalve anders te bepalen.

Kosten van teruggeleiding

De moeder kan ingevolge artikel 26 lid 4 van het Verdrag en artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet worden veroordeeld tot betaling van de door de vader in verband met de ontvoering en de teruggeleiding van de minderjarigen gemaakte kosten. De vader heeft zijn verzoek echter in het geheel niet onderbouwd, op grond waarvan de rechtbank dit verzoek – voor zover het niet ziet op proceskosten, welke kosten in het navolgende zullen worden besproken – zal afwijzen.

Proceskosten

Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, ziet de rechtbank geen aanleiding om de moeder te veroordelen in de proceskosten, maar zal de rechtbank de proceskosten compenseren.
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
Beslissing
De rechtbank:
gelast de teruggeleiding van de minderjarige:
- [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Verenigde Staten van Amerika), naar de Verenigde Staten van Amerika uiterlijk op 9 augustus 2013, waartoe de moeder de minderjarige dient terug te brengen naar de Verenigde Staten van Amerika en beveelt, indien de moeder nalaat de minderjarige terug te brengen naar de Verenigde Staten van Amerika, dat de moeder de minderjarige met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven uiterlijk op 9 augustus 2013, opdat de vader de minderjarige kan doen terugkeren naar de Verenigde Staten van Amerika;
compenseert de proceskosten in die zin dat ieder de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.D. Bellaart, J.A. van Steen en H. Dragtsma, tevens kinderrechters, bijgestaan door mr. B.M.J.W. Robeerst als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 juli 2013.
Van deze beschikking kan, voor wat betreft het verzoek tot teruggeleiding, hoger beroep worden ingesteld binnen twee weken (artikel 13 lid 7 Uitvoeringswet internationale kinderontvoering) na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof te Den Haag. In geval van hoger beroep zal de terechtzitting bij het hof - in beginsel - plaatsvinden in de derde of vierde week na deze beslissing.