RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 12/1140
Uitspraakdatum: 31 oktober 2012
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
de inspecteur van de Belastingdienst/Zuidwest, kantoor Terneuzen,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 5 maart 2012 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem over het jaar 2008 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2012 te Middelburg.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Rotterdam vergezeld door [A], en namens de inspecteur, [gemachtigden].
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag voor zover het de inkomstenbelasting betreft tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 75.774 en verleent een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting naar een tellerinkomen van € 51.911;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.092,50;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 42 aan deze vergoedt.
2.1. Belanghebbende was in 2008 werkzaam bij [A BV] (hierna: [A BV]). Voor de toepassing van de Wet IB 2001 was hij binnenlands belastingplichtig.
2.2. Belanghebbende was in 2008 praktisch het gehele jaar werkzaam in het buitenland. In verband met zijn werkzaamheden heeft hij verlofdagen opgebouwd die gerelateerd zijn aan de gewerkte dagen.
2.3. Belanghebbendes salaris, werk- en verlofdagen in 2008 zijn als volgt in de loonadministratie van [A BV] verwerkt:
Tabel overzicht salaris, werk- en verlofdagen 2008
2.4. [A BV] hanteert - mede om willekeur en tegenstrijdige belangen te voorkomen - een strikte regel voor het toerekenen van verlof voor al haar werknemers. De regeling houdt in dat wanneer een werknemer verlof geniet, dat verlof primair wordt gerelateerd aan zijn laatste (dus meest recente) uitzending. Op het moment dat het aan deze laatste uitzending gerelateerde verlof is “opgesoupeerd”, worden verlofdagen die zijn opgebouwd met uitzendingen die tot zes maanden terug zijn geëindigd, aangewend. Op het moment dat ook die dagen zijn opgenomen of indien geen verlof resteert van die uitzendingen, wordt het oudste verlof/de langst uitstaande verlofdagen aangewend.
2.5. Nederland had in 2008 met Australië, India, Singapore en Taiwan een belastingverdrag gesloten.
2.6. Belanghebbende heeft over het jaar 2008 een bruto loon van in totaal € 75.774 genoten, waarvan € 154 ziet op een belaste kostenvergoeding van drie cursusdagen in 2008.
2.7. De inspecteur heeft voor een bedrag groot € 51.757 aan belanghebbende een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend, welke betrekking heeft op werkzaamheden, perioden en salaris in:
Verenigde Arabische Emiraten € 42.956 (26 april tot en met 31 december)
Australië € 1.254 (nabetaling uitbetaald verlof)
Singapore € 152 (nabetaling uitbetaald verlof)
Taiwan € 168 (nabetaling uitbetaald verlof)
2.8. In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
a) Staan de “verlofdagen India” van 2 april tot en met 18 april de fictieve onderworpenheid ingevolge artikel 38, tweede lid, van de AWR in de weg?
b) Heeft belanghebbende over de belaste onkostenvergoeding ook recht op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting?
2.9. De artikelen 8 en 9 van het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001, in verbinding met artikel 38 van de AWR, bepalen dat vrijstelling van belasting wordt verleend voor zover belanghebbendes belastbare loon uit tegenwoordige arbeid betrekking heeft op arbeid die gedurende ten minste drie aaneengesloten maanden wordt verricht binnen het gebied van een land waarmee Nederland geen verdrag ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten (hierna: niet-verdragsland).
2.10. Belanghebbende heeft gesteld dat de wetgever, gezien het doel en de strekking van artikel 38, tweede lid, van de AWR, geen eisen stelt inzake de wijze van administratie van verlofdagen en/of de verrekening daarvan. Voorts stelt hij dat de salarisadministratie van [A BV] afwijkt van de onder 2.4 vermelde systematiek, omdat in de periode van 24 maart tot en met 25 april 2008 helemaal geen verlof uit India verrekend had kunnen worden.
2.11. Niet in geschil is dat belanghebbende voorafgaand aan de “verlofdagen India” in India heeft gewerkt. De administratie van de werkgever gaat uit van een systeem, dat kennelijk ontleend is aan het zogenoemde lifostelsel, dat ook aan de orde was in het arrest van de Hoge Raad van 13 mei 2011, nr. 10/01031 (LJN: BP2281), waarbij de Hoge Raad heeft overwogen dat het aan het lifostelsel ten grondslag liggende uitgangspunt, dat de werkzaamheden aan het bijbehorende verlof voorafgaan, niet onlogisch of jegens een werknemer onredelijk is te achten. Daarbij heeft de inspecteur onweersproken gesteld dat de onder 2.4 vermelde, door [A BV] gehanteerde, methode om praktische en bedrijfseconomische redenen in overleg met de Belastingdienst tot stand is gekomen. Een logische consequentie van het systeem is dat ook de loonkosten die betrekking hebben op de door de werknemer opgenomen verlofdagen door [A BV] worden doorberekend aan de vaste inrichting in het desbetreffende werkland.
2.12. Ter zitting is niet weersproken dat [A BV] de onder 2.4 vermelde methode consequent op al haar werknemers toepast. De rechtbank acht deze methode dan ook praktisch uitvoerbaar en tot een redelijk resultaat leidend. Nu [A BV] de verlofdagen, door belanghebbende opgenomen in de periode van 2 april tot en met 18 april, zo heeft geadministreerd dat deze aan de werkzaamheden in India zijn gerelateerd, staan die verlofdagen aan de fictieve onderworpenheid ingevolge artikel 38, tweede lid, van de AWR in de weg.
2.13. Belanghebbende heeft in 2008 op 22 januari, 29 september en 7 oktober cursussen gevolgd. Naar het oordeel van de rechtbank zijn voornoemde cursusdagen aan te merken als een ‘gewone arbeidsonderbreking’ die moet worden toegerekend aan de daaraan voorafgaande werkzame periode. Derhalve heeft belanghebbende over de ter zake van deze cursussen toegekende belaste kostenvergoeding van € 154 alsnog recht op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. Het feit dat de werkgever die kosten niet heeft doorbelast, staat de aftrek niet in de weg.
2.14. Gelet op hetgeen in 2.13 is overwogen is het beroep gegrond.
2.15. De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.092,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 1/2 punt voor het indienen van een repliek met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1). Voor vergoeding van kosten van de bezwaarfase acht de rechtbank geen termen aanwezig, nu gesteld noch gebleken is dat belanghebbende om vergoeding van deze kosten heeft verzocht voordat, zoals is vereist op grond van artikel 7:15, derde lid, van de Awb, uitspraak op bezwaar is gedaan.
Deze uitspraak is gedaan op 31 oktober 2012 door mr. D. Hund, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. B.W. van Eeken-Liu, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 9 november 2012
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.