ECLI:NL:RBBRE:2012:BZ4646

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
21 december 2012
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
11/6165
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing op voordeel uit verkoop perceel grond en de kwalificatie als resultaat uit overige werkzaamheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 21 december 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de belastingheffing op een voordeel dat de belanghebbende heeft behaald bij de verkoop van een perceel grond in 2009. De belanghebbende had een voordeel van € 74.283 gerealiseerd, maar de inspecteur rekende dit voordeel aan als resultaat uit overige werkzaamheden, wat de belanghebbende betwistte. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur niet aannemelijk had gemaakt dat de activiteiten van de belanghebbende het normaal actief vermogensbeheer te buiten gingen. De rechtbank concludeerde dat het voordeel niet belastbaar was als resultaat uit overige werkzaamheden, omdat de belanghebbende geen onmiskenbare werkzaamheden had verricht die gericht waren op het behalen van voordelen die normaal actief vermogensbeheer te boven gingen.

De rechtbank heeft de uitspraak van de inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 54.856. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende ter hoogte van € 450,44 en moest hij het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 vergoeden. De rechtbank heeft verder opgemerkt dat partijen binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak hoger beroep kunnen instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

De zaak betreft belangrijke juridische overwegingen met betrekking tot de kwalificatie van inkomsten uit de verkoop van onroerend goed en de voorwaarden waaronder deze als resultaat uit overige werkzaamheden kunnen worden aangemerkt. De rechtbank heeft daarbij relevante jurisprudentie en wetgeving in overweging genomen, waaronder de Wet inkomstenbelasting 2001 en eerdere uitspraken van de Hoge Raad.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 11/6165
Uitspraakdatum: 21 december 2012
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Venlo,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 28 oktober 2011 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem over het jaar 2009 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PH) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 129.139 (aanslagnummer [nummer].H.96)
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2012 te Roermond.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende en zijn gemachtigde [gemachtigde], alsmede namens de inspecteur, [gemachtigden].
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 54.856;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 450,44;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan deze vergoedt.
2. Gronden
Ten aanzien van de ontvankelijkheid
2.1. Belanghebbende heeft op 5 april 2011 een bezwaarschrift (formeel een verzoek om herziening) ingediend tegen de voorlopige aanslag, gedagtekend 4 maart 2011 (H.91). De inspecteur heeft vervolgens op 3 augustus 2011 de definitieve aanslag (H.96) opgelegd conform de voorlopige aanslag. In overleg met belanghebbende en na diens schriftelijke bevestiging daarvan op 6 augustus 2011, is het bezwaarschrift tegen de voorlopige aanslag aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de definitieve aanslag. Op 28 oktober 2011 heeft de inspecteur uitspraak gedaan op het bezwaar. Vervolgens heeft belanghebbende op 7 december 2011 een beroepschrift ingediend. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van belanghebbende betreffende de definitieve aanslag ontvankelijk is.
Ten aanzien van het geschil
2.2. Belanghebbende heeft zich in 2006 aangemeld voor de zogenoemde Ruimte voor Ruimteregeling in de [gemeente X]. Deze regeling biedt de mogelijkheid om, in ruil voor de sloop van agrarische bedrijfsgebouwen, aldaar de bouw van woningen mogelijk te maken. Ultimo 2007 heeft belanghebbende zijn onderneming, een varkensfokkerij gevestigd bij zijn woning, gestaakt. Eind 2006 is hij in de vorm van een besloten vennootschap, [A BV], een onderneming gestart.
Op 6 november 2007 heeft belanghebbende een bouwvergunning aangevraagd voor het vergroten van de woning en het bouwen van een werktuigenberging op zijn woonadres. De vergunning is verleend op 7 december 2007. De verbouwing heeft in totaal € 261.777,60 gekost.
2.3. Belanghebbende heeft op 6 oktober 2006 samen met zijn vader voor een bedrag van € 9.000 een stuk grond van 2.000m², kadastraal bekend als [gemeente X] sectie Z nummer 88 gedeeltelijk en nummer 89 gedeeltelijk, aan [de CV] (hierna: de C.V.) verkocht. In de akte van levering is vastgelegd dat belanghebbende en zijn vader tegen een verkoopprijs van € 9.000 2.000m² grond, kadastraal deel uitmakend van de percelen bekend als [gemeente X] sectie Z nummers 144 en 146 hebben verkocht. Deze perceelnummers komen respectievelijk voort uit de percelen kadastraal bekend [gemeente X], sectie Z nummers 89 en 88. Van deze 2000m2 behoorde 170m2 (perceel Z 88) toe aan belanghebbende en 1.830m2 (perceel Z 89) toe aan belanghebbendes vader. Volgens artikel 19 van deze overeenkomst is koper bekend met de wens van verkoper om woningbouw te realiseren op deze grond. Voorts is volgens deze bepaling verkoper verantwoordelijk voor het verkrijgen van de benodigde vergunningen daarvoor. Koper zal zorg dragen voor het opstellen van de Ruimtelijke Onderbouwing daarvoor. Bij notariële akte van 17 juli 2008 is de grond geleverd.
2.4. In het kader van die regeling Ruimte voor Ruimte heeft belanghebbende op 6 oktober 2006 voor een bedrag van € 155.000 een perceel van 1.000m², kadastraal bekend als [gemeente X] sectie Z nummer 88 gedeeltelijk en nummer 89 gedeeltelijk, gekocht van de C.V. Ter zake van deze aankoop heeft de C.V. een inspanningsverplichting om een vrijstelling ex artikel 19 Wet RO te verkrijgen voor het bouw- en woonrijp maken van de grond. In de overeenkomst is gedefinieerd wat onder bouw- en woonrijp moet worden verstaan. Koper draagt zorg voor de nodige vergunningen. In deze overeenkomst is onder artikel 22 een ontbindende voorwaarde opgenomen waarbij de koper de overeenkomst kan ontbinden als blijkt dat de beoogde woningbouw niet gerealiseerd kan worden.
Bij overeenkomst van 6 oktober 2006 zijn belanghebbendes vader en de C.V. overeen gekomen dat vader van de C.V. koopt een perceel grond van 1.000m2 deeluitmakend van het perceel kadastraal bekend [gemeente X] sectie Z nummer 89.
Bij notariële akte van 13 augustus 2008 heeft de C.V. voor een bedrag van € 155.000 een als bouwterrein te gebruiken perceel van 1.000m², kadastraal bekend als [gemeente X], sectie Z nummer 144 gedeeltelijk en nummer 146 gedeeltelijk, geleverd aan belanghebbende. Op dezelfde datum heeft de C.V. aan de vader van belanghebbende voor eveneens € 155.000 een als bouwterrein te gebruiken perceel van 1.000m², kadastraal bekend als [gemeente X] sectie Z nummer 144 gedeeltelijk, geleverd. In beide akten is opgenomen dat het verkochte bouwrijp is en dat het verkochte op een nader te bepalen tijdtip woonrijp zal worden opgeleverd.
2.5. Belanghebbendes vader heeft de bouwgrond van 1000 m2 samen met 3.355 m2 grond op 19 oktober 2007 verkocht voor € 300.000. Deze grond is geleverd bij notariële akte van 13 augustus 2008. Blijkens die akte is voor het deel bestemd voor woningbouw € 275.000 betaald en voor de rest die bestemd is als tuin € 25.000.
2.6. Belanghebbende heeft het aan hem op 13 augustus 2008 geleverde terrein van 1.000m² via een makelaar te koop aangeboden. Het terrein van 1.000m2 is uiteindelijk tezamen met een gedeelte van het perceel kadastraal bekend [gemeente X], sectie Z nummer 146 ter grootte van 253m² op 19 januari 2009 aan zijn broer en diens echtgenote verkocht voor een bedrag van € 247.590. De levering heeft plaatsgevonden op 12 februari 2009. De verkoop van het perceel was ingegeven door de eis van de bank dat belanghebbende naast zijn ondernemersactiviteiten geen andere risicodragende activiteiten ontplooide. Met de verkoop van dit terrein heeft belanghebbende een voordeel behaald van € 74.283. De inspecteur heeft dit bedrag als belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden tot het te belasten inkomen van belanghebbende gerekend.
2.7. In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur het door belanghebbende behaalde voordeel van € 74.283 terecht tot het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden heeft gerekend. Het bedrag van € 74.283 is als zodanig niet in geschil.
2.8. Op grond van artikel 3.90 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (tekst 2009, hierna: Wet IB 2001) is het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden het gezamenlijke bedrag van het resultaat uit een of meer werkzaamheden die geen belastbare winst of loon genereren. Van een resultaat uit overige werkzaamheden kan slechts sprake zijn indien daar een bron van inkomen aan ten grondslag ligt. Volgens vaste jurisprudentie (vgl. Hoge Raad 3 maart 1954, nr. 11 683, LJN: AY2826, BNB 1954/125 en Hoge Raad 1 februari 2002, nr. 36 238, LJN: AD8763, BNB 2002/128) worden aan een bron van inkomen de volgende drie algemene voorwaarden gesteld: (1) deelname aan het economische verkeer, (2) het (subjectieve) oogmerk om voordeel te behalen, en (3) de (objectieve) verwachting dat het voordeel redelijkerwijs kan worden behaald.
Ingevolge artikel 3.91, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet IB 2001 wordt onder werkzaamheid mede verstaan het rendabel maken van vermogen op een wijze die normaal, actief vermogensbeheer te buiten gaat, zoals bij het uitponden van onroerende zaken, het in belangrijke mate door de belastingplichtige zelf verrichten van groot onderhoud of andere aanpassingen aan een zaak, of het aanwenden door de belastingplichtige van voorkennis of daarmee vergelijkbare bijzondere vormen van kennis.
2.9. De inspecteur op wie de bewijslast rust, heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de activiteiten van belanghebbende het normaal actief vermogensbeheer te buiten gingen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Ten eerste heeft belanghebbende geen werkzaamheden verricht, die onmiskenbaar waren gericht op het behalen van –redelijkerwijs te verwachten- voordelen, en die normaal actief vermogensbeheer te verwachten rendement te buiten gaan. Anders dan de inspecteur stelt, blijkt uit de overgelegde leveringsakte, de koopovereenkomst tussen belanghebbende en de C.V. en het prijsverschil dat voor de percelen van 1000m2 is gerealiseerd (van € 4.500 naar € 155.000), dat de C.V. de vrijstellingsprocedure van artikel 19 van de Wet RO voor haar rekening heeft genomen. Voorts is niet gebleken dat belanghebbende na de grond geleverd te hebben gekregen nog andere werkzaamheden aangaande de grond heeft verricht dan het te koop zetten van de grond via een makelaar.
Ook is er geen sprake van bijzondere kennis die er in belangrijke mate toe heeft bijgedragen dat belanghebbende met de doorverkoop van de grond voordeel heeft kunnen behalen. Belanghebbende heeft de grond onder de Ruimte voor Ruimte regeling verkocht aan de C.V. en kon bouwgrond van de C.V. terugkopen onder de ontbindende voorwaarde dat de bestemming van de grond niet zou zijn gewijzigd. Iedereen komt voor aankoop van de bouwgrond van de C.V., via RABO Vastgoed, in aanmerking. De stelling van de inspecteur dat alleen degene die grond aan de C.V. in het kader van Ruimte voor Ruimte regeling heeft verkocht voor dergelijke grond in aanmerking komt baat hem niet nu die stelling in strijd is met het vorenstaande en daarom onjuist is. Bovendien waren de uitgifteprijzen van de grond van de C.V. van algemene bekendheid. Belanghebbendes kennis met betrekking tot de aan- en verkoop van de grond zijn dan naar het oordeel van de rechtbank niet als een bijzondere vorm van kennis aan te merken (vgl. HR 22 oktober 2009, nr. 43.035, LJN: BI0481 en HR, 25 februari 2011, 10/00622, LJN: BN9739). Dit wordt niet anders indien in aanmerking wordt genomen dat zijn vader de bouwgrond van 1000 m2 samen met 3.355 m2 grond op 19 oktober 2007 heeft verkocht voor € 300.000. Deze verkoop is gezien de oppervlakte van het totale perceel onvoldoende vergelijkbaar met de verkoop van belanghebbende om op grond van de wetenschap van die verkoop die bijzondere kennis bij hem aanwezig te achten.
2.10. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard. Niet in geschil is dat dan het belastbaar inkomen uit werk en woning moet worden verminderd met € 74.283.
2.11. Nu het beroep gegrond is, vindt de rechtbank aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 437 (1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1). Voorts wordt de inspecteur op basis van het besluit veroordeeld tot vergoeding van de reiskosten van belanghebbende tot een bedrag van afgerond € 13,44 (24km. maal 2 maal € 0,28).
Deze uitspraak is gedaan op 21 december 2012 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.H. van Heel, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 21 december 2012
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.