ECLI:NL:RBBRE:2012:BZ1547
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Aftrek dubbele huisvestingskosten en de aanvang van de tweejaarstermijn volgens de Wet Inkomstenbelasting 2001
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Breda op 24 oktober 2012, staat de aftrekbaarheid van dubbele huisvestingskosten centraal. De belanghebbende, die als ondernemer is gestart, heeft in zijn aangifte voor het jaar 2007 kosten voor dubbele huisvesting opgevoerd. De inspecteur van de Belastingdienst heeft deze kosten gecorrigeerd en slechts een deel daarvan geaccepteerd, wat leidde tot een bezwaar van de belanghebbende. De rechtbank moest beoordelen wanneer de tweejaarstermijn voor de aftrek van deze kosten ingaat, zoals vastgelegd in artikel 3.17 van de Wet Inkomstenbelasting 2001.
De rechtbank oordeelt dat de tweejaarstermijn niet moet worden gekoppeld aan de aanvang van de gemaakte dubbele huisvestingskosten, maar aan de start van de onderneming van de belanghebbende. Dit betekent dat de belanghebbende recht heeft op aftrek van dubbele huisvestingskosten voor de volledige duur van het jaar 2007, aangezien hij vanaf 1 januari 2006 winst uit onderneming genoot. De rechtbank wijst erop dat de inspecteur eerder had aangegeven dat de kosten als zakelijke kosten zouden worden erkend, en dat het terugkomen op deze toezegging in strijd is met de goede procesorde.
Daarnaast wordt in de uitspraak ook de MKB-winstvrijstelling besproken. De rechtbank stelt vast dat over de gecorrigeerde winst uit onderneming een MKB-winstvrijstelling van 10% moet worden toegepast, wat leidt tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 101.683. De rechtbank verklaart het beroep van de belanghebbende gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar van de inspecteur, en vermindert de aanslag. Tevens wordt de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, die zijn vastgesteld op € 874. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.