ECLI:NL:RBBRE:2012:BZ1501

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
24 oktober 2012
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
12/755
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag leges voor omgevingsvergunning casco bouw kantoorpand

In deze zaak gaat het om de hoogte van de bouwkosten waarover leges voor de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de casco bouw van een kantoorpand worden berekend. De rechtbank Breda heeft op 24 oktober 2012 uitspraak gedaan in deze kwestie, waarbij de belanghebbende, een B.V. gevestigd te [plaats X], in beroep ging tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg. De heffingsambtenaar had op 16 januari 2012 een uitspraak op bezwaar gedaan tegen de leges die aan de belanghebbende waren opgelegd, met een dagtekening van 29 september 2011. De belanghebbende betwistte de hoogte van de bouwkosten die door de heffingsambtenaar waren vastgesteld op € 781.000, en stelde dat de werkelijke bouwkosten € 536.015 bedroegen, zoals blijkt uit een overgelegde offerte.

Tijdens de zitting op 10 oktober 2012 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De rechtbank oordeelde dat de bouwkosten, zoals gedefinieerd in artikel 8.1.1.2 van de Tarieventabel behorende bij de Verordening op de heffing en invordering van leges 2011, alleen de kosten van het casco kantoorgebouw omvatten en niet de toekomstige inrichtingskosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende geloofwaardig heeft verklaard dat de aanvraag voor de omgevingsvergunning enkel betrekking had op de casco bouw van het pand, en dat de inrichtingskosten niet voor haar rekening zouden komen.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, en de aanslag leges verminderd tot het bedrag van € 536.015. Tevens is de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, vastgesteld op € 874, en is gelast dat het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 310 aan haar wordt vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. M.H. van Heel, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 12/755
Uitspraakdatum: 24 oktober 2012
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats X],
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg,
heffingsambtenaar.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de heffingsambtenaar van 16 januari 2012 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar in rekening gebrachte leges met dagtekening 29 september 2011.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2012 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende [de heer A.] en zijn gemachtigde [gemachtigde]. en namens de heffingsambtenaar [gemachtigden].
1. Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag leges tot berekend naar een bedrag aan bouwkosten van € 536.015;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 874;
- gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van
€ 310 aan deze vergoedt.
2. Gronden
2.1. Met dagtekening 29 september 2011 is een definitieve aanslag leges ad € 19.550,20 opgelegd ter zake van de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een kantoorpand met bijgebouw aan de [adres] te [plaats Y] op basis van de vastgestelde bouwkosten van € 781.000.
2.2. In geschil is de hoogte van de verschuldigde leges. Meer in het bijzonder is in geschil de hoogte van de vastgestelde bouwkosten. De heffingsambtenaar bepleit een bedrag van € 781.000 en belanghebbende een bedrag van € 536.015, conform de overgelegde offerte. Het bedrag van de offerte is tussen partijen niet in geschil.
2.3. Volgens artikel 8.1.1.2. van de Tarieventabel behorende bij de “Verordening op de heffing en invordering van leges 2011” (hierna: de Verordening) wordt het volgende onder bouwkosten verstaan:
“de aannemingssom exclusief omzetbelasting, bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, van de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken 1989 (UAV 1989),, voor het uit te voeren werk, of voor zover deze ontbreekt een raming van de bouwkosten, exclusief omzetbelasting, bedoeld in het normblad NEN 2631, uitgave 1979 (..). Indien het bouwen geheel of gedeeltelijk door zelfwerkzaamheid geschiedt wordt in deze titel onder bouwkosten verstaan: de prijs die aan een derde in het economisch verkeer zou moeten worden betaald voor het tot stand brengen van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft. De hoogte van de opgegeven bouwkosten zullen worden gecontroleerd aan de hand van de meest recente uitgave “Taxatieboekjes Bouwkosten”, zoals die worden uitgeven door Reed Business.”
2.4. Artikel 3.2 van het normblad NEN 2631, uitgave 1979, luidt als volgt:
“Bouwkosten zijn de kosten die voortvloeien uit aangegane verplichtingen ten behoeve van de realisering van een bouwproject tot en met de oplevering van het gebouw of de gebouwen, dan wel ten behoeve van verbouwingen.”
2.5. De rechtbank stelt voorop dat belanghebbende geloofwaardig heeft verklaard en de heffingsambtenaar onvoldoende heeft weersproken dat de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor het onderhavige kantoorpand ziet op de casco bouw van het pand en dat het pand casco door belanghebbende zal worden verhuurd of verkocht. De rechtbank is van oordeel dat, op grond van voormeld artikel 8.1.1.2 van de bij de Verordening behorende Tarieventabel en artikel 3.2 van het normblad Nen 2631, onder de bouwkosten slechts worden verstaan de bouwkosten van het casco kantoorgebouw. Slechts indien belanghebbende de inrichtingskosten als vermeld in artikel 3.2 van het normblad Nen 2631 voor haar rekening zou nemen, hetgeen niet het geval is, zouden deze kosten tevens tot de grondslag van artikel 8.1.1.2. van de Verordening gaan behoren. Gesteld noch gebleken is voorts dat de genoemde bouwkosten afwijken van de omschrijving als bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, van de UAV 1989. Nu belanghebbende geloofwaardig en onbestreden heeft verklaard dat de aannemingssom gelijk zal zijn aan de kosten, zoals geraamd in de overgelegde offerte van belanghebbende, kan voor de aannemingssom worden uitgegaan van een bedrag van € 536.015. De aanslag dient dan conform de Verordening te worden verminderd tot berekend naar een bedrag aan bouwkosten van € 536.015.
2.6. Nu het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 874 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan op 24 oktober 2012 door mr. M.M. de Werd, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.H. van Heel, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 6 november 2012
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.