ECLI:NL:RBBRE:2012:BY8403

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
24 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/6100
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking ANBI-status van een muziekvereniging

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 24 augustus 2012 uitspraak gedaan over de intrekking van de ANBI-status van een muziekvereniging. De belanghebbende, een muziekvereniging opgericht in 1852, had op 1 januari 2009 de ANBI-status verkregen. De inspecteur van de Belastingdienst heeft deze status echter per 1 juli 2011 ingetrokken, omdat de vereniging niet aannemelijk had gemaakt dat zij voor 90% of meer primair en rechtstreeks het algemeen belang dient. De inspecteur stelde dat de particuliere belangen van de leden meer dan marginaal zijn, wat in strijd is met de voorwaarden voor ANBI-status volgens artikel 6.33 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de muziekvereniging niet voldoende bewijs heeft geleverd dat zij aan het 90%-criterium voldoet. De activiteiten van de vereniging, zoals het organiseren van sociale evenementen en het opleiden van jeugdleden, zijn niet voldoende om aan te tonen dat de vereniging primair het algemeen belang dient. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur terecht de ANBI-status heeft ingetrokken, aangezien de feitelijke werkzaamheden van de vereniging niet in overeenstemming zijn met de vereisten voor ANBI's.

De rechtbank verklaarde het beroep van de muziekvereniging ongegrond en wees erop dat de intrekking van de ANBI-status ook betrekking heeft op reeds gedane toezeggingen. De uitspraak benadrukt het belang van het voldoen aan de wettelijke criteria voor ANBI-status en de noodzaak voor instellingen om hun activiteiten en doelstellingen duidelijk te verantwoorden. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 11/6100
Uitspraakdatum: 24 augustus 2012
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], gevestigd te [plaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor ‘s-Hertogenbosch,
verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 21 oktober 2011 op het bezwaar van belanghebbende tegen het besluit van de inspecteur de status als algemeen nut beogende instelling (hierna: ANBI) van belanghebbende in te trekken.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 augustus 2012 te Eindhoven. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [gemachtigden].
Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 5 juni 2012 aan [gemachtigde] op het adres [adres] te [plaats], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 6 juni 2012 aan belanghebbende op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1. Belanghebbende is een muziekvereniging, opgericht in 1852. Belanghebbende heeft op haar verzoek per 1 januari 2009 de ANBI-status verkregen.
2.2. Met dagtekening 19 november 2009 heeft belanghebbende de verklaring “Nieuwe voorwaarden ANBI” ingezonden waarin zij heeft verklaard aan de per 1 januari 2010 voor ANBI’s geldende nieuwe voorwaarden te voldoen.
2.3. De inspecteur heeft, na vooraankondiging, bij beschikking van 7 juli 2011 de ANBI-status van belanghebbende per 1 juli 2011 ingetrokken. Het daartegen ingestelde bezwaar is door de inspecteur ongegrond verklaard.
2.4. In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende een ANBI is in de zin van artikel 6.33 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet). Belanghebbende beantwoordt de vraag bevestigend, de inspecteur ontkennend.
2.5.1. Artikel 6.33, eerste lid, onder b, van de Wet verstaat onder instellingen: door de inspecteur als zodanig aangemerkt uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen nut beogende instellingen. Het derde lid van dit artikel bepaalt dat de inspecteur een beschikking met terugwerkende kan intrekken vanaf het moment dat niet meer voldaan wordt aan de voorwaarden.
2.5.2. In artikel 41a, eerste lid, aanhef, onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (tekst 2009, hierna: Uitvoeringsregeling) is bepaald:
“Een uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen nut beogende instelling wordt door de inspecteur aangemerkt als een instelling als bedoeld in artikel 6.33, eerste lid, onderdeel b, van de wet, indien en zolang:
(...)
b. uit de regelgeving van de instelling en de feitelijke werkzaamheid blijkt dat de instelling uisluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen belang dient;
(…)”.
2.5.3. Uit de parlementaire geschiedenis valt op te maken dat de doelstelling van een ANBI niet gericht mag zijn op wat in wezen het eigen belang is van de leden of bestuurders. De activiteiten van een ANBI moeten primair en rechtstreeks het algemeen belang dienen.
2.6. Belanghebbende stelt dat zij voldoet aan het criterium dat zij voor meer dan 90% het algemeen belang dient en verwijst daarvoor onder meer naar het aantal optredens dat de vereniging buiten de eigen leefgemeenschap geeft en het belang dat de vereniging heeft voor de gemeenschap.
2.7. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij voor 90% of meer primair en rechtstreeks het algemeen belang dient. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de inspecteur onbestreden heeft gesteld dat belanghebbende, blijkens haar statuten en ook blijkens de feitelijke activiteiten tot doel heeft mede te werken aan de cultureel-muzikale vorming van haar leden en de bevordering van het vriendschappelijke verkeer tussen de leden. Dit doet zij onder meer door jeugdleden muzikaal op te leiden en door bijvoorbeeld het organiseren van een barbecue, een zomerkamp, een bowling- en feestavond. Niet aannemelijk is dat deze doelstellingen en activiteiten slechts een marginaal karakter hebben. Belanghebbendes verwijzing naar het aantal optredens dat zij buiten de eigen leefgemeenschap geeft en haar stelling dat ook de optredens daarbinnen een regionaal karakter hebben en dat zij veelvuldig andere activiteiten organiseert maken dat niet anders.
2.8. Belanghebbendes voorstel om eventueel de statuten aan te passen kan haar niet baten, gelet op de tekst van het in 2.5.2 aangehaalde artikel uit de Uitvoeringsregeling, waaruit blijkt dat ook uit de feitelijke werkzaamheid moet blijken dat belanghebbende voldoet aan het 90% criterium. Gelet op het overwogene in 2.7 is dat niet aannemelijk.
2.9. Belanghebbende stelling dat de intrekking geen betrekking kan hebben op reeds gedane toezeggingen maar slechts op nieuwe giften kan haar evenmin baten. De tekst van artikel 6.33, derde lid, van de Wet is duidelijk en gesteld noch gebleken is dat de inspecteur op andere wijze vertrouwen heeft gewekt.
2.10. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond.
2.11. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 24 augustus 2012 door mr.drs. M.M. de Werd, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mies, griffier.
De griffier, de rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.