ECLI:NL:RBBRE:2012:BY7122

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
21 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02-812712-11 & 02-666907-11
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Kooijman
  • A. van Gessel
  • J. Herbschleb
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor doodslag en poging tot doodslag in Roosendaal met 7 jaar gevangenisstraf

Op 21 december 2012 heeft de Rechtbank Breda uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 5 augustus 2011 in Roosendaal de 16-jarige [slachtoffer 1] heeft doodgeschoten en daarnaast heeft geprobeerd de vrienden van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], van het leven te beroven. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 jaar. Tijdens de zitting op 18 november 2011 zijn de zaken met parketnummers 02-812712-11 en 02-666907-11 gevoegd. De rechtbank achtte de doodslag wettig en overtuigend bewezen, maar sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag op [slachtoffer 4]. De rechtbank overwoog dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken van de doodslag, omdat hij met opzet en met een vuurwapen op korte afstand meerdere schoten had afgevuurd, wat de aanmerkelijke kans met zich meebracht dat hij iemand dodelijk zou raken. De rechtbank hield rekening met het strafblad van de verdachte, die eerder met politie en justitie in aanraking was geweest wegens geweld en het bezit van wapens en drugs. De rechtbank oordeelde dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar was en dat er geen omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op aan de benadeelde partijen, waaronder [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2]. De uitspraak is gedaan in het belang van de rechtsorde, gezien de ernst van de feiten en de impact op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector strafrecht
parketnummer: 02-812712-11 & 02-666907-11
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 december 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [datum en plaats]
thans gedetineerd in het huis van bewaring De Boschpoort te Breda,
raadsman mr. Woodrow, advocaat te Tilburg.
1 Onderzoek van de zaak
Overeenkomstig artikel 369 van het Wetboek van Strafvordering heeft de politierechter de zaak met parketnummer 02-666907-11 naar deze kamer verwezen. De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 7 december 2012, waarbij de officier van justitie, mr. Van der Linden, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting van 18 november 2011 zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken met parketnummers 02-812712-11 en 02-666907-11 gevoegd.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte :
Onder parketnummer 02-812712-11:
Op 5 augustus 2011
Feit 1: - al dan niet met voorbedachten rade - [slachtoffer 1] heeft gedood;
Feit 2: heeft geprobeerd - al dan niet met voorbedachten rade - [slachtoffer 2], en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] te doden;
Op 6 augustus 2011
Feit 3: samen met een ander of anderen een wapen en munitie voorhanden heeft gehad;
Feit 4: samen met een ander of anderen in het bezit was van 18,43 gram MDMA;
Op 22 mei 2011
Feit 5: samen met een ander of anderen één of meer wapens voorhanden heeft gehad;
Onder parketnummer 02-666907-11:
Op 30 juni 2010 [slachtoffer 5] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
Onder parketnummer 02-812712-11:
Feit 1: De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag van [slachtoffer 1] en voert daartoe aan dat, wanneer je met een vuurwapen op korte afstand meerdere schoten afvuurt in de richting van een aantal personen, je willens en wetens de aanmerkelijke kans neemt dat je iemand (dodelijk) raakt. De officier van justitie acht niet bewezen dat verdachte een vooropgezet plan had om [slachtoffer 1] te doden en voert daartoe aan dat er geen sprake is geweest van een moment van kalm beraad en rustig overleg.
Feit 2: De officier van justitie acht de poging doodslag op [slachtoffer 3] wettig en overtuigend bewezen en voert daartoe aan dat verdachte, door in het wilde weg in de richting van een aantal personen te schieten, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij iemand dodelijk zou raken. De officier voegt daar nog aan toe dat het puur toeval is geweest dat door dit schieten bij [slachtoffer 3] uitsluitend diens jas is geraakt.
De poging doodslag op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] wordt door de officier van justitie niet wettig en overtuigend bewezen geacht, nu zij niet zijn geraakt en hun kleding evenmin. Onduidelijk is of verdachte in hun richting heeft geschoten.
Feit 3:
De officier van justitie acht feit 3 wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op het proces-verbaal doorzoeking ter inbeslagneming, het proces-verbaal betreffende aangetroffen alarmpistool, munitie en opvouwbaar mes, alsmede de bekennende verklaring van verdachte.
Feit 4:
De officier van justitie acht feit 4 wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de bekennende verklaring van verdachte, het NFI rapport en het proces-verbaal doorzoeking ter inbeslagneming.
Feit 5:
De officier van justitie acht feit 5 wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op het proces-verbaal van bevindingen van 7 september 2011, het proces-verbaal met betrekking tot het wapen, alsmede de bekennende verklaring van verdachte.
Onder parketnummer 02-666907-11:
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 5] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door haar door een glazen ruit van een deur te duwen, tengevolge waarvan [slachtoffer 5] blijvend letsel bekwam.
4.2 Het standpunt van de verdediging
Onder parketnummer 02-812712-11:
Feit 1: De verdediging is van mening dat niet kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk – al dan niet in voorwaardelijke zin – [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd omdat niet kan worden vastgesteld in welke situatie het slachtoffer door de kogel is geraakt. In ieder geval kan geen sprake zijn van voorbedachten rade aangezien door verdachte in een reflex is geschoten en er derhalve geen sprake kan zijn van rustig overleg en kalm beraad.
Feit 2: De verdediging pleit voor vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde feit, nu bij gebrek aan nadere vaststellingen omtrent de precieze toedracht, niet kan worden bewezen dat verdachte de opzet had op het overlijden van [slachtoffer 3], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4].
Feit 1 en 2: Subsidiair beroept verdachte zich ten aanzien van feit 1 en feit 2 op noodweer dan wel noodweerexces en meer subsidiair op putatief noodweer(exces).
Feit 3, 4 en 5: De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
Onder parketnummer 02-666907-11:
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Onder parketnummer 02-812712-11:
Feit 1:
In de vroege ochtend van vrijdag 5 augustus 2011 vond er een schietpartij plaats waarbij [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]) om het leven kwam. Hoewel de lezingen van verdachte enerzijds en de vrienden van [slachtoffer 1], [slachtoffer 3], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] anderzijds over de gebeurtenissen die ochtend in grote lijnen overeenkomen, zijn er tevens belangrijke verschillen tussen die respectievelijke lezingen.
De rechtbank acht de verklaringen van [slachtoffer 3], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] het meest aannemelijk en zal die daarom tot uitgangspunt nemen. Hun verklaringen komen op diverse wezenlijke punten overeen en worden op onderdelen gesteund door verklaringen van getuigen. Dat laatste geldt bijvoorbeeld voor hun verklaring dat zij fietsen wilden stelen, maar ook ten
aanzien van de vraag hoeveel personen er op het laatst achter verdachte aanliepen. Ook past hun verklaring omtrent de gang van zaken bij de schietpartij waarbij [slachtoffer 1] werd getroffen, beter bij de plaats waar stenen zijn aangetroffen dan dat de verklaring van verdachte dat hij werd omsingeld daarbij past.
Op vrijdag 5 augustus 2011 fietsten [slachtoffer 1] en zijn vrienden [slachtoffer 3], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] na een bezoek aan een tweetal vriendinnen omstreeks 04:00 uur naar huis . Op een gegeven moment kwamen ze uit bij een flat in de [adres] . Bij de portiekdeur die toegang geeft tot – onder meer – de woning van verdachte, hebben [slachtoffer 1] en zijn vrienden geprobeerd een fiets te stelen . Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat ze ‘het geluid van fietsen hoorde, dat ze eraan stonden te rommelen’ . Vast staat dat [slachtoffer 1] en zijn vrienden halt hielden bij de flat en de portiekdeur waar verdachte woonde. Dit wordt ook bevestigd door verdachte, die heeft verklaard ‘gestrompel’ te horen bij de portiekdeur aan de voorzijde van zijn huis. Verdachte heeft verder verklaard dat hij een viertal jongens zag met capuchons en petten op.
Verdachte klopte toen op het raam, pakte zijn wapen en liep naar beneden . Toen verdachte op het raam klopte, zijn [slachtoffer 1] en zijn vrienden weggerend . Dit wordt ook bevestigd door verdachte die heeft verklaard dat hij niets zag toen hij buiten kwam .
[slachtoffer 3] zag verdachte vanuit het portiek ‘agressief en doorgedraaid’ uit de flat komen lopen, maar zag toen nog geen wapen bij verdachte . [slachtoffer 3], [slachtoffer 2], [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] zijn richting [straat] gerend . Verdachte rende achter de jongens aan. [slachtoffer 3] hoorde dat verdachte riep ‘kom dan, kom dan’. Verdachte schoot toen een aantal keer in de lucht. De jongens zijn toen een stukje verder weg gerend tot ze zich veilig voelden. Verdachte was blijven staan. [slachtoffer 3] hoorde verdachte nog schreeuwen en hij hoorde nog een aantal knallen. Vervolgens liep verdachte terug in de richting waaruit hij was gekomen.
[slachtoffer 1], [slachtoffer 3], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] hebben vervolgens stenen gepakt bij [straat]. De jongens verklaarden deze gepakt te hebben om zich te verdedigen voor het geval verdachte zou terugkomen. [slachtoffer 1], [slachtoffer 3], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] liepen vervolgens terug naar de [adres], om hun fietsen op te halen. Terwijl zij onderweg waren naar hun fietsen, kwam verdachte plotseling de hoek om. Op de tekeningen die [slachtoffer 3], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] hebben gemaakt van hun positie op dat moment, wordt weergegeven dat verdachte op dat moment vlak voor [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] stond, waarbij [slachtoffer 2] achter [slachtoffer 3] stond. [slachtoffer 4] stond wat meer afzijdig op de weg en [slachtoffer 1] stond achter [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2]. Verdachte richtte zijn wapen op het gezicht van [slachtoffer 3] . Verdachte schoot langs het hoofd van [slachtoffer 3]. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij een harde knal en een piepgeluid hoorde, waarop [slachtoffer 3] een stap naar achteren deed en zijn oren bedekte. Verdachte heeft dit ter zitting bevestigd, in die zin dat hij heeft verklaard dat ‘hij op kleine afstand, in de lucht naast iemand heeft geschoten, aan de zijkant van het hoofd’ . Verdachte heeft twee keer langs het hoofd van [slachtoffer 3] geschoten , hetgeen ter zitting is bevestigd door verdachte door zijn verklaring dat hij twee keer langs het hoofd van [slachtoffer 3] heeft geschoten en daarna in het wilde weg. Ook [slachtoffer 3], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] hebben verklaard dat verdachte meerdere keren heeft geschoten. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] hebben de stenen die ze eerder hadden opgeraapt op dat moment naar verdachte gegooid. Toen zijn pistool leeg was, is verdachte weggerend. [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] zijn achter verdachte aangerend. [slachtoffer 4] probeerde verdachte af te snijden via een andere weg. Op het moment dat ze verdachte uit het oog verloren zijn [slachtoffer 3], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] terug gelopen naar de plek waar door verdachte was geschoten. [slachtoffer 3], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] zagen [slachtoffer 1] op zijn buik op de weg liggen. De jongens hebben [slachtoffer 1] omgedraaid en verplaatst, zodat hij niet op de weg zou liggen.
Het ambulancepersoneel, dat intussen ter plaatse was gekomen, heeft om 05:13 uur de reanimatie gestaakt en toen bleek dat [slachtoffer 1] was overleden. Uit onderzoek van het NFI is gebleken dat [slachtoffer 1] overleed ten gevolge van doorschotletsel, waardoor functieverlies van het hart en massaal bloedverlies ontstond. De rechtbank acht op grond van het voorgaande voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig dat [slachtoffer 1] als gevolg van een schot uit het wapen van verdachte om het leven is gekomen.
De vraag die de rechtbank allereerst dient te beantwoorden is of dit gebeuren moord dan wel doodslag oplevert.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat geen sprake is geweest van moord. Immers zowel de verdachte als [slachtoffer 3], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] hebben verklaard dat verdachte in eerste instantie in de lucht schoot en dat verdachte vervolgens op geen enkel moment direct gericht heeft geschoten op [slachtoffer 1], [slachtoffer 3], [slachtoffer 2] of [slachtoffer 4]. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de ten laste gelegde voorbedachten rade niet kan worden bewezen.
De rechtbank is echter van oordeel dat wel sprake is van opzet op de dood van [slachtoffer 1].
De rechtbank overweegt dat sprake is van voorwaardelijk opzet. Verdachte heeft blijkens de bewijsmiddelen naast het hoofd van [slachtoffer 3] geschoten. Op grond van het onderzoek van de NFI moet geoordeeld worden dat sprake was van een rechtlijnig schot . Uit de verklaringen van [slachtoffer 3], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] volgt dat [slachtoffer 1] zich op dat moment schuin achter [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] heeft bevonden. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat dit schot langs het hoofd van [slachtoffer 3] [slachtoffer 1] dodelijk moet hebben geraakt. Door aldus recht naast het hoofd van [slachtoffer 3] te schieten, terwijl [slachtoffer 1] achter [slachtoffer 3] stond, heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard en op de koop toe genomen dat hij [slachtoffer 1] zou raken en dat [slachtoffer 1] als gevolg van dat schot zou komen te overlijden. Uit de bewijsmiddelen blijkt immers niet dat verdachte zich ervan heeft vergewist dat hij kon schieten zonder iemand te raken. Dat hier sprake zou zijn – aldus de raadsman – van één of meer waarschuwingsschoten leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
Op grond van al het voorgaande acht de rechtbank de ten laste gelegde doodslag dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2:
Met betrekking tot de onder 2 ten laste gelegde poging moord dan wel poging doodslag op de vrienden van [slachtoffer 1], te weten [slachtoffer 3], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4], verwijst de rechtbank naar hetgeen zij reeds onder het kopje ‘Feit 1’ heeft overwogen. Gelet op hetgeen hier is overwogen acht de rechtbank evenmin voldoende bewijs aanwezig om een poging moord op [slachtoffer 3], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] te kunnen bewijzen.
Ten aanzien van de ten laste gelegde poging tot doodslag op deze drie jongens overweegt de rechtbank het volgende. Zoals uit het voorgaande is gebleken, stond [slachtoffer 4] op de weg, een stukje verwijderd van zijn vrienden [slachtoffer 3], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1], en geheel buiten het schootsveld van verdachte. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de poging doodslag op [slachtoffer 4].
Dit ligt evenwel anders voor [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2].
Verdachte heeft verklaard dat hij niet slechts langs het hoofd van [slachtoffer 3] heeft geschoten maar ook voor [slachtoffer 3] op de grond. [slachtoffer 3] constateerde kort na de schietpartij een tweetal gaatjes in zijn jas, welke afkomstig bleken te zijn van een kogel. De kogel uit het wapen van verdachte die de jas van [slachtoffer 3] heeft geraakt had evengoed diens lichaam kunnen raken. Dat dit niet is gebeurd berust naar het oordeel van de rechtbank louter op toeval. Dat – zoals de raadsman heeft aangevoerd – niet duidelijk is welk schot de gaatjes in de jas heeft veroorzaakt, maakt dat niet anders.
[slachtoffer 2] stond, zoals hiervoor overwogen, schuin achter [slachtoffer 3] op het moment dat verdachte langs [slachtoffer 3] schoot. Verdachte had dan ook [slachtoffer 2] kunnen raken toen hij schoot in plaats van, zoals is gebeurd, dat hij [slachtoffer 1] raakte.
Verdachte heeft daarmee willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard en op de koop toe genomen dat [slachtoffer 3] én [slachtoffer 2] door een schot geraakt zouden kunnen worden en als gevolg van dat schot zouden komen te overlijden.
Op grond van het vorenoverwogene acht de rechtbank de tenlastegelegde poging doodslag op zowel [slachtoffer 3] als op [slachtoffer 2] wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het beroep op noodweer, noodweerexces dan wel het putatieve noodweer(exces), overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte is, toen hij gerommel aan de portiekdeur hoorde, zelf naar buiten gegaan. Uit het enkele gerommel aan de portiekdeur kon verdachte geenszins opmaken dat sprake zou zijn van een beroving of dat [slachtoffer 1] en zijn vrienden het op hem gemunt zouden hebben. De rechtbank is dan ook van oordeel dat geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding waartegen hij zich moest verdedigen. Sterker nog, zodra verdachte op het raam bonsde, renden [slachtoffer 1] en zijn vrienden weg. Uit de verklaringen van [slachtoffer 5] en [slachtoffer 3], volgt dat verdachte ‘in ieder geval wel boos’ was en dat verdachte ‘agressief en doorgedraaid’ uit de flat kwam lopen . Van angst bij verdachte blijkt daaruit niet. Verdachte is vervolgens na het eerste contact met [slachtoffer 1] en zijn vrienden waarbij hij schoten heeft gelost niet terug de woning binnengegaan, maar heeft er bewust voor gekozen om buiten te blijven. Van een situatie waarin hij zijn woning, alsmede zijn gezinsleden in die woning, moest verdedigen is gelet op het wegvluchten van [slachtoffer 1] en zijn vrienden en het ontbreken van enige aanwijzing dat zij het plan hadden om de woning van verdachte binnen te gaan, geen sprake. [slachtoffer 1], [slachtoffer 3], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] wilden de fietsen ophalen die zij hadden geparkeerd naast de flat van verdachte en hadden zich voorzien van stenen ter verdediging. Van een dreiging in de richting van verdachte die het lossen van schoten door verdachte rechtvaardigt kan onder die omstandigheden niet worden gesproken.
Er is mitsdien geen sprake van een noodweersituatie, wat meebrengt dat er evenmin sprake kan zijn van noodweerexces. Het beroep op putatief noodweer faalt onder voornoemde omstandigheden evenzeer. Mede gelet op het wegvluchten van [slachtoffer 1] en zijn vrienden is niet aannemelijk geworden dat verdachte abusievelijk in de veronderstelling leefde zich te moeten verdedigen dan wel zich te mogen verdedigen. Zeker niet nu verdachte hen na het eerste treffen heeft opgewacht en daarmee zelf de ontstane situatie in het leven heeft geroepen.
Feit 3:
De rechtbank acht feit 3 wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 7 december 2012 en zijn verklaring afgelegd bij de politie ;
- het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van 7 augustus 2011
- het proces-verbaal van 14 september 2011 .
Feit 4:
De rechtbank acht feit 4 wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 7 december 2012 en zijn verklaring afgelegd bij de politie ;
- het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming van 7 augustus 2011
- het proces-verbaal van 15 augustus 2011 .
Feit 5:
De rechtbank acht feit 5 wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 7 december 2012 ;
- het proces-verbaal van bevindingen van 7 september 2011 ;
- het proces-verbaal van 26 juli 2011 .
Onder parketnummer 02-666907-11:
Ten aanzien van de ten laste gelegde zware mishandeling van [slachtoffer 5], overweegt de rechtbank dat uit het dossier niet blijkt dat de opzet van verdachte was gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 5]. Daar komt nog bij dat sprake was van een ruzie tussen verdachte en het slachtoffer waarbij over en weer werd geslagen en/of geduwd. Een situatie die blijkens zich in het dossier bevindende stukken zich wel vaker voordeed tussen hen beiden. De rechtbank acht dit feit derhalve niet wettig en overtuigend bewezen. Zij zal hem dan ook van dit feit vrijspreken.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Onder parketnummer 02-812712-11:
1.
op 05 augustus 2011 te Roosendaal, opzettelijk, [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet een kogel afgevuurd op het lichaam van die [slachtoffer 1], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2.
op 05 augustus 2011 te Roosendaal ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] van het leven te beroven, met dat opzet kogels in de richting van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
op 06 augustus 2011 te Roosendaal, tezamen en in vereniging met een ander, een wapen van categorie III, te weten een start-alarmpistool (merk Kimar, model 75 auto, kaliber 8mm K), en munitie van categorie III, te weten een patroon (kaliber .380 Browning), voorhanden heeft gehad;
4.
op 06 augustus 2011 te Roosendaal tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 18,43 gram, van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
5.
op 22 mei 2011 te Roosendaal tezamen en in vereniging met een ander, wapens van categorie III, te weten een alarmpistool (merk Kimar, model 92 auto, kaliber 8 mm knal) en een alarmrevolver (merk S.G.S., type Domino 350), voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren. De officier van justitie voert daarbij aan dat het leed dat de ouders, broertjes, familie en vrienden van [slachtoffer 1] is aangedaan, onbeschrijfelijk is en nooit meer zal weggaan. De officier van justitie houdt daarbij rekening met het flinke strafblad van verdachte en de bevindingen van het PBC rapport. De officier van justitie houdt verder rekening met de maatschappelijke onrust die is ontstaan na de dood van [slachtoffer 1].
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging beroept zich op noodweer, noodweerexces dan wel putatief noodweer(exces). Indien de rechtbank deze verweren zou verwerpen, verzoekt de raadsman de hiertoe door hem aangevoerde argumenten mee te wegen bij de strafmaatbepaling.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft op 5 augustus 2011 de 16-jarige [slachtoffer 1] van het leven beroofd. Verdachte heeft niet alleen [slachtoffer 1] op nog heel jonge leeftijd het leven ontnomen, maar ook aan de ouders en broers van [slachtoffer 1] onherstelbaar leed en groot verdriet toegebracht. Voor de nabestaanden moet het bijzonder moeilijk zijn een dergelijk zwaar verlies te dragen. Namens de moeder van [slachtoffer 1] is ter zitting een slachtofferverklaring voorgelezen, waaruit blijkt hoe groot het verdriet binnen het gezin [slachtoffer 1] is en hoe zijn moeders wereld is ingestort. Verdachte heeft door zijn handelen ook aan overige familieleden en aan vrienden van het slachtoffer groot en onherstelbaar leed toegebracht.
Ook voor de samenleving als geheel is het een schokkend en zeer ernstig feit. Een dergelijke doodslag schokt de rechtsorde zeer en brengt ook buiten de directe omgeving van het slachtoffer angst en gevoelens van onveiligheid teweeg. Doodslag wordt in ons strafrechtstelsel dan ook beschouwd als een van de ernstigste misdrijven.
Het nemen van een leven van een ander is een zo ernstig strafbaar feit dat in beginsel alleen een langdurige gevangenisstraf in aanmerking komt. Daar komt nog bij dat naast deze doodslag, verdachte zich tevens heeft schuldig gemaakt aan de poging tot doodslag op de vrienden van [slachtoffer 1]: [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2]. Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van wapens en munitie en het aanwezig hebben van MDMA.
De rechtbank houdt bij de strafmaatbepaling verder nog rekening met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte reeds meerdere malen met politie en justitie in aanraking is geweest wegens geweld en het bezit van wapens en harddrugs en nog in een proeftijd liep vanwege een voorwaardelijke veroordeling voor bedreiging.
De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de verschillende rapportages die over verdachte zijn opgemaakt, in het bijzonder met het rapport van het Pieter Baan Centrum van 25 september 2012. Uit dit rapport blijkt dat bij verdachte geen sprake is van persoonlijkheidsproblematiek en dat geen aanwijzingen gevonden zijn dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens en dat verdachte daarom volledig toerekeningsvatbaar wordt geacht.
De rechtbank houdt tot slot rekening met de houding van verdachte ter zitting waarbij hij blijkt heeft gegeven van oprecht berouw en met het feit dat verdachte een brief heeft geschreven naar de ouders van [slachtoffer 1], waarin hij zijn spijt heeft betuigd.
De eis van de officier van justitie is in het licht van hetgeen voor soortgelijke feiten wordt opgelegd alleszins te begrijpen.
De rechtbank weegt echter in het voordeel van verdachte ook mee dat de doodslag op [slachtoffer 1] en de pogingen doodslag op [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2], zich feitelijk tijdens een kort incident hebben voltrokken en bij verdachte geen sprake is geweest van boos opzet, maar dat verdachte feitelijk de intentie had om met zijn schoten [slachtoffer 1] en zijn vrienden weg te jagen. Dat verdachte zich daarbij heeft laten leiden door negatieve ervaringen uit het verleden (verdachte zou ontvoerd zijn) acht de rechtbank wel aannemelijk en dat weegt de rechtbank in de strafmaat mee, maar die ervaring maakt alleen het grijpen naar het wapen invoelbaar om [slachtoffer 1] en zijn vrienden weg te jagen. Dat rechtvaardigt echter niet de acties die verdachte daarna heeft verricht. Er is dan ook geen reden om in verdergaande mate met dit aspect rekening te houden dan de rechtbank door oplegging van na te melden straf heeft gedaan.
De rechtbank is gelet op al het voorgaande van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren passend en geboden is.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert een schadevergoeding van € 1.656,- voor feit 2.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 330,- een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 80,- ter zake van materiële schade en
€ 250,- ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank het gevorderde bedrag aan immateriële schade onvoldoende aannemelijk gemaakt en zal zij de vordering voor dat deel afwijzen.
De rechtbank zal tevens een bedrag van € 76,- toewijzen wegens de kosten van rechtsbijstand.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De benadeelde partij [slach[initialen]fer 2] vordert een schadevergoeding van € 1576,- voor feit 2.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 250,- ter zake van immateriële schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. Voor het overige acht de rechtbank het gevorderde bedrag aan immateriële schade onvoldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering voor dat deel afwijzen.
De rechtbank zal tevens een bedrag van € 76,- toewijzen wegens de kosten van rechtsbijstand.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8 Het beslag
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, omdat deze als rechthebbende kan worden aangemerkt.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 45, 47, 57, 91 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26, 55, 56, 60 van de Wet Wapens en Munitie en de artikelen 2, 10, 13 en 14 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder parketnummer 02-666907-11 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Onder parketnummer 02-812712-11:
Feit 1: Doodslag;
Feit 2: Poging tot doodslag, meermalen gepleegd;
Feit 3: Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens
en munitie;
Feit 4: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van
de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 5: Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens
en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 7 jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
- een fototoestel, merk Samsung, met nummer 577379;
- een telefoontoestel, merk LG, met nummer 577390;
- een harddisk, merk Maxtor, met nummer 577397;
- een telefoontoestel, merk Samsung, met nummer 577431;
- een telefoontoestel, merk T-mobile, met nummer 577435;
- een telefoontoestel, merk LG, met nummer 577437;
- een harddisk, merk Western Digital, met nummer 577438;
- een usb-stick, met nummer 577439; (opm. onder verdachte?, mail naar OvJ)
- een pc-kast, merk Packard Bell, met nummer 577445;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] van een bedrag ter grootte van € 330,-, waarvan € 80,- ter zake van materiële schade en € 250,- ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij ter zake van rechtsbijstand heeft gemaakt, te weten € 76,-;
- wijst de vordering voor het overige deel af;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] (feit 2), € 330,- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 6 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd; (BP.04)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtofffer 2] van een bedrag ter grootte van € 250,- ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij ter zake van rechtsbijstand heeft gemaakt, te weten € 76,-;
- wijst de vordering voor het overige deel af;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] (feit 2), € 250,- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 5 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd; (BP.04)
Dit vonnis is gewezen door mr. Kooijman, voorzitter, mr. Van Gessel en mr. Herbschleb, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van den Muijsenberg, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 december 2012.
Mr. Herbschleb en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Onder parketnummer 02-812712-11:
1.
hij op of omstreeks 05 augustus 2011 te Roosendaal, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, een of meer kogel(s) afgevuurd op het lichaam van die [slachtoffer 1], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 05 augustus 2011 te Roosendaal ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, een of meer kogels in de richting van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 06 augustus 2011 te Roosendaal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, een wapen van categorie III, te weten een start-alarmpistool (merk Kimar, model 75 auto, kaliber 8mm K), en/of munitie van categorie III, te weten een patroon (kaliber .380 Browning), voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
4.
hij op of omstreeks 06 augustus 2011 te Roosendaal tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 18,43 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 3 Opiumwet
5.
hij op of omstreeks 22 mei 2011 te Roosendaal tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapens van categorie III, te weten een alarmpistool
(merk Kimar, model 92 auto, kaliber 8 mm knal) en/of een alarmrevolver (merk S.G.S., type Domino 350), voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
Onder parketnummer 02-666907-11:
hij op of omstreeks 30 juni 2010 te Roosendaal aan een persoon genaamd [slachtoffer 5], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (grote snijwond rechterarm/blijvend litteken), heeft toegebracht, door deze opzettelijk (met kracht) tegen en/of door een (glazen) ruit(van een deur) te duwen en/of te stoten tengevolge waarvan die [slachtoffer 5] door die ruit heen viel en blijvend letsel (litteken op rechterarm) bekwam;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht.