zaaknummer: AWB 12/1423 WIA
uitspraak van 6 december 2012 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], te Tilburg, eiser,
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 13 februari 2012 (bestreden besluit) van verweerder inzake het vaststellen van zijn dagloon voor de IVA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2012. Eiser was daarbij aanwezig en namens verweerder was [woordvoerder verweerder] aanwezig.
1. Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is werkzaam geweest als projectleider/calculator in de interieurbouw.
Bij besluit van 14 oktober 2008 is aan eiser met ingang van 1 oktober 2008 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend, gebaseerd op het maximum dagloon.
Van 6 april 2009 tot 4 januari 2010 heeft eiser tegen een lager loon gewerkt bij [bedrijf] B.V.
Bij besluit van 21 januari 2010 is aan eiser met ingang van 6 januari 2010 opnieuw een WW-uitkering toegekend, gebaseerd op het maximum dagloon.
Op 25 januari 2010 heeft eiser zich ziek gemeld. Per 26 april 2010 ontvangt eiser een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) gebaseerd op zijn WW-dagloon.
Op 4 oktober 2011 heeft eiser een uitkering op grond van de WIA aangevraagd.
Bij primair besluit van 4 november 2011 heeft verweerder aan eiser met ingang van
23 januari 2012 een zogenaamde IVA-uitkering toegekend. De uitkering is gebaseerd op een dagloon van € 169,31, na indexatie € 173,75. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaar tegen het dagloon ongegrond verklaard.
2. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij zich niet met het bestreden besluit kan verenigen, omdat bij het vaststellen van zijn dagloon ten onrechte geen rekening is gehouden met de dagloongarantie. Deze garantie was aan eiser mondeling bevestigd door de toenmalige werkcoach van het CWI/UWV. In het bestreden besluit stelt verweerder dat de werkcoach niet te achterhalen zou zijn om zijn woorden te verifiëren.
In het aanvullend beroepschrift van 15 oktober 2012 heeft eiser zijn beroep nader gemotiveerd. Eiser heeft aangegeven dat hij zelf contact heeft opgenomen met zijn voormalige werkcoach, de heer [werkcoach]. Eiser heeft het e-mailverkeer met de werkcoach bijgevoegd.
3. Op grond van artikel 13, eerste lid, van de WIA wordt voor de berekening van een uitkering waarop op grond van deze wet recht bestaat, als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer verdiende in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte, het gebrek, de zwangerschap of de bevalling, die tot volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid of gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid heeft geleid, is ingetreden doch ten hoogste het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
4. De rechtbank overweegt dat de WIA geen wettelijke grondslag biedt voor de door eiser bedoelde dagloongarantie. Voor de WW is een dagloongarantie geregeld in artikel 17 van het Dagloonbesluit, maar deze bepaling is niet van toepassing op het WIA-dagloon. Een garantiebepaling voor het WIA-dagloon is door de wetgever bewust achterwege gelaten. Dit kan in specifieke situaties tot gevolg hebben dat, wanneer tegen een lager loon is gewerkt tijdens het refertejaar, het WIA-dagloon lager is dan wanneer over datzelfde jaar WW-uitkering was genoten. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 18 februari 2011 (LJN: BP5138). Het is aan de wetgever en niet aan de rechter om eventuele onredelijke gevolgen van de in het Dagloonbesluit neergelegde systematiek teniet te doen.
5. Eiser heeft een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. In dat kader heeft hij gesteld dat zijn voormalige werkcoach, de heer [werkcoach], hem verkeerd heeft voorgelicht. Volgens eiser heeft de werkcoach hem desgevraagd verteld dat de dagloongarantie gold voor alle sociale zekerheidswetten. Eiser heeft er dus op vertrouwd dat de dagloongarantie niet alleen voor de WW en de ZW gold, maar ook voor de WIA.
Op grond van vaste rechtspraak kan een beroep op het vertrouwensbeginsel alleen slagen als van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. Zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 9 augustus 2011 (LJN: BR4926).
De rechtbank overweegt dat van zulke expliciete toezeggingen in onderhavige situatie niet is gebleken. De rechtbank acht het op zichzelf geloofwaardig en begrijpelijk dat eiser zijn werkcoach destijds gericht gevraagd heeft of de dagloongarantie gold voor alle sociale zekerheidswetten. Eiser had immers al eerder kanker gehad en hield rekening met een mogelijke toekomstige aanspraak op die wetten, ook voor zover die betrekking hebben op ziekte en arbeidsongeschiktheid. Echter, de werkcoach kan zich niet herinneren wat hij exact heeft geantwoord en gaat er vanuit dat hij de voor de WW geldende regeling heeft toegelicht. Door eiser is ter zitting erkend dat de werkcoach weliswaar bevestigend heeft geantwoord, maar dat deze niet met zoveel woorden heeft gezegd dat de dagloongarantie ook voor de WIA gold. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen.
De rechtbank is zich bewust van de nadelige gevolgen die eisers werkhervatting heeft gehad voor de hoogte van zijn uitkering, maar ziet geen ruimte om te bepalen dat verweerder - in strijd met wet en regelgeving - een uitkering naar een hoger dagloon zou moeten verstrekken.
6. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.M. van Lanen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 december 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op: 11 december 2012
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.