ECLI:NL:RBBRE:2012:BY5511

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
9 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/2187
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor gebruik van een gebouw in strijd met bestemmingsplan en de toetsing door de bestuursrechter

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 9 november 2012 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. De vergunninghouder had een omgevingsvergunning aangevraagd voor het gebruik van een pand in strijd met het geldende bestemmingsplan. Eiser, die in de nabijheid van het pand woont, heeft bezwaar gemaakt tegen de vergunning, omdat hij ernstige overlast ondervindt van de horecagelegenheid die in het pand is gevestigd. Eiser stelt dat de burgemeester en wethouders onterecht de vergunning hebben verleend en dat de belangen van hem en zijn gezin onvoldoende zijn meegewogen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de burgemeester en wethouders een ruime beleidsvrijheid hebben bij het verlenen van omgevingsvergunningen en dat de bestuursrechter terughoudend moet toetsen. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder geluidshinder en de aanwezigheid van andere horecagelegenheden in de straat, overwogen, maar kwam tot de conclusie dat de vergunning niet kan worden aangemerkt als een ingrijpende afwijking van het bestemmingsplan. De rechtbank heeft de visie van de voorzieningenrechter overgenomen, die eerder had geoordeeld dat het gebruik van het pand niet leidt tot onaanvaardbare parkeeroverlast en dat klachten over de exploitatie van de horecagelegenheid op zichzelf geen reden zijn om de vergunning te weigeren.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de gemeente te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van eiser. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/2187
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 november 2012 in de zaak tussen
[eiser], te Tilburg, eiser,
gemachtigde: [gemachtigde eiser],
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde-partij], te Tilburg, vergunninghouder,
gemachtigde: mr. K.M. Peters
Procesverloop
Bij besluit van 16 september 2011 (primair besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder, met het oog op het gebruik van een pand in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan, een omgevingsvergunning verleend.
Op 7 oktober 2011 heeft eiser bezwaar tegen het primaire besluit gemaakt.
Bij besluit van 10 mei 2012 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
Op 21 mei 2012 heeft eiser beroep tegen het bestreden besluit ingesteld.
Op 21 mei 2012 heeft eiser tevens verzocht het primaire besluit te schorsen.
In haar uitspraak van 15 juni 2012 met zaaknummer 12/2186 VV heeft de voorzieningenrechter eisers verzoek om schorsing afgewezen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2012. Eiser en zijn partner, alsmede de gemachtigde van eiser, waren daarbij aanwezig. Verweerder liet zich vertegenwoordigen door [woordvoerder verweerder 1] en [woordvoerder verweerder 2]. Daarnaast voerden vergunninghouder en zijn gemachtigde het woord.
Overwegingen
1. Vergunninghouder exploiteert in[straat]adres] (pand) te Tilburg – onder meer – een brasserie genaamd [naam brasserie]. Dit komt in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Binnenstad 2010” (bestemmingsplan). Daarom heeft hij verweerder gevraagd om verlening van een omgevingsvergunning die hem toestaat van het bestemmingsplan af te wijken.
Verweerder acht het gebruik van het pand als horecagelegenheid in stedenbouwkundig en planologisch opzicht aanvaardbaar. Dit heeft geleid tot het primaire besluit, dat voorziet in een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Tegen het primaire besluit zijn bezwaren gemaakt door onder meer eiser. Die bezwaren hebben verweerder echter niet op andere gedachten gebracht, zoals blijkt uit het bestreden besluit. In dat besluit heeft verweerder in hoofdzaak overwogen dat de [straat] is gelegen in het centrum van Tilburg en een multifunctioneel karakter heeft, dat het pand volgens het bestemmingsplan al voor diverse publieks- en verkeersaantrekkende activiteiten mag worden gebruikt, en dat in de directe nabijheid van het betreffende pand voldoende parkeerruimte beschikbaar is.
2. Eiser woont met zijn partner en twee kinderen in een woning die grenst aan het pand. Hij stelt ernstige overlast – met name in de vorm van geluidhinder – te ondervinden wegens de wijze waarop het pand thans wordt gebruikt. Eiser heeft zijn stelling ter zitting toegelicht met concrete voorbeelden en foto’s.
Onder verwijzing naar die voorbeelden en foto’s betoogt eiser dat verweerder redelijkerwijs geen omgevingsvergunning voor het gewraakte gebruik van het pand had mogen verlenen, en met name dat het resultaat van de door verweerder gemaakte belangenafweging hem en zijn gezinsleden onevenredig veel nadeel berokkent.
Eiser meent verder dat verweerder onvoldoende feitenonderzoek heeft verricht en dat het bestreden besluit niet kan worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegd motivering. In dit kader voert eiser aan dat in de [straat] reeds drie horecagelegenheden zijn gevestigd en dat het gebruik van een pand voor horeca veel belastender is dan een gebruik voor – bijvoorbeeld – detailhandel, mede gezien de tijden waarop horecagelegenheden plegen te zijn geopend.
Eiser streeft naar vernietiging van het bestreden besluit en uiteindelijk de weigering van de door vergunninghouder gevraagde omgevingsvergunning.
3. De voorzieningenrechter heeft in haar uitspraak van 15 juni 2012 uitgebreid – en onder verwijzing naar de wettelijke voorschriften die voor de toetsing van het bestreden besluit relevant zijn – gemotiveerd dat het gewraakte gebruik van het pand niet kan worden aangemerkt als een ingrijpende afwijking van het bestemmingsplan. De rechtbank deelt de visie van de voorzieningenrechter zoals verwoord in de uitspraak van 15 juni 2012. Aan de overwegingen van de voorzieningenrechter voegt de rechtbank nog het volgende toe.
In haar uitspraak van 8 augustus 2012 (LJN: BX3934) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) geoordeeld over – de beroepen die waren gericht tegen de vaststelling van – het bestemmingsplan. Uit rechtsoverweging 2.5.3 van die uitspraak leidt de rechtbank af dat de ABRvS het gemeentelijk beleid inzake de mogelijkheid tot vestiging van horeca in het zogeheten “dwaalgebied” – waarvan de [straat] een onderdeel vormt – op zichzelf niet onaanvaardbaar acht. De rechtbank ziet geen grond voor een ander oordeel.
Bij dit alles moet worden bedacht dat verweerder bij het beslissen op een aanvraag om verlening van een omgevingsvergunning als thans in geding beschikt over een ruime mate van beleidsvrijheid, en dat de rechtbank het gebruik van deze vrijheid slechts terughoudend mag toetsen. Dat verweerder aan de belangen van eiser en zijn gezinsleden geen doorslaggevende betekenis heeft willen toekennen is niet onredelijk.
Verder geldt nog dat klachten over de exploitatie van een horecagelegenheid op zichzelf geen reden voor het weigeren van een omgevingsvergunning vormen, ook niet als het uiten van die klachten geen verandering brengt in de wijze waarop zo’n inrichting wordt geëxploiteerd. Doet zo’n omstandigheid zich voor, dan bestaat – slechts – aanleiding tot overleg tussen de exploitant(en) van de horecagelegenheid en de omwonende(n) en eventueel tot juridische acties om handhaving van de geschonden wettelijke voorschriften af te dwingen.
4. Met betrekking tot artikel 2.5.30, eerste lid, van de door de gemeenteraad van Tilburg vastgestelde Bouwverordening hebben de gemachtigden van verweerder ter zitting onbetwist verklaard dat ontheffing van dit voorschrift is verleend. De rechtbank ziet geen reden voor twijfel aan de juistheid van evenbedoelde verklaringen. De rechtbank is met de voorzieningenrechter van oordeel dat het gebruik van het pand niet leidt tot onaanvaardbare parkeeroverlast. Gelet hierop heeft verweerder in redelijkheid de ontheffing kunnen verlenen.
5. De rechtbank komt tot de slotsom dat de tegen het bestreden besluit gerichte gronden niet kunnen slagen. Daarom zal zij het beroep ongegrond verklaren. Gelet hierop ziet de rechtbank geen grond om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door eiser gemaakte proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Th. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Koenraad, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 november 2012.
mr. L.M. Koenraad, griffier mr. Th. Peters, rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 15 november 2012
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.