ECLI:NL:RBBRE:2012:BY2898
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkverklaring van beschermingsbewindvoerster in verzoek tot ondercuratelestelling
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Breda op 7 november 2012 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondercuratelestelling van een rechthebbende, ingediend door de huidige beschermingsbewindvoerster. De rechthebbende stelde dat de verzoekster niet ontvankelijk verklaard diende te worden, omdat zij niet bevoegd was om de ondercuratelestelling aan te vragen. De kantonrechter oordeelde dat artikel 1:379 van het Burgerlijk Wetboek een limitatieve opsomming geeft van de personen die curatele kunnen aanvragen, en dat de verzoekster daar niet onder valt. De kantonrechter verklaarde verzoekster dan ook niet-ontvankelijk in haar verzoek.
De kantonrechter heeft uitvoerig stilgestaan bij de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid bij de keuze voor een beschermende maatregel. De rechter benadrukte dat de maatregel van ondercuratelestelling, die de rechthebbende volledig handelingsonbekwaam zou maken, in dit geval te zwaar zou zijn. De rechthebbende had in het verleden psychische problemen, maar was van mening dat het huidige beschermingsbewind voldoende was om zijn belangen te waarborgen. De kantonrechter deelde deze mening en concludeerde dat een zwaardere maatregel niet geïndiceerd was.
Daarnaast werd er opgemerkt dat rechthebbende op dat moment gemotiveerd was om een psychiatrische behandeling te ondergaan en een verzoek had ingediend voor een rechterlijke machtiging op eigen verzoek op basis van artikel 32 van de Wet BOPZ. Dit verzoek zou een gedwongen behandeling mogelijk maken, wat de noodzaak voor ondercuratelestelling verder ondermijnde. De kantonrechter concludeerde dat de wetgever in deze situatie aan zet is, gezien de complexiteit van de rol van curatoren en mentoren in de zorg voor rechthebbenden met psychische problemen.