ECLI:NL:RBBRE:2012:BY1374

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
23 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
800368-12
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag met mes in café te Breda

Op 8 april 2012 vond in een café aan de Haagweg in Breda een geweldsincident plaats waarbij de verdachte, onder invloed van alcohol, de aangever met een mes in het hoofd heeft gesneden of geslagen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde met de intentie om de aangever te doden, wat resulteerde in meerdere snijwonden. De rechtbank verwierp het verweer van noodweerexces, omdat het handelen van de verdachte disproportioneel was ten opzichte van de aanranding die hij had ondergaan. De rechtbank achtte de poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen, ondanks de eerdere aanranding door de aangever. De verdachte had een geschiedenis van geweldsdelicten en alcoholmisbruik, wat de rechtbank in haar overwegingen meenam. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 15 maanden op, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en gedragsinterventie. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij voor immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector strafrecht
parketnummer: 800368-12
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 23 oktober 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren in [datum en plaats]
wonende te [adres]
thans gedetineerd in het huis van bewaring De Boschpoort te Breda
raadsman mr. W. Voorvaart, advocaat te Breda
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 oktober 2012, waarbij de officier van justitie, mr. Gudde, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden, dan wel die [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, dan wel heeft geprobeerd die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling van [slachtoffer] (zoals subsidiair is ten laste gelegd) en baseert zich daarbij op de verklaring van slachtoffer [slachtoffer], de getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4] en van verdachte zelf.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat de rechtbank weliswaar tot een bewezenverklaring kan komen van de ten laste gelegde zware mishandeling, maar bepleit dat er sprake is geweest van noodweerexces aan de kant van verdachte, hetgeen dient te leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Op 8 april 2012 heeft zich een geweldsincident voorgedaan in een café aan de Haagweg in Breda. Aangever [slachtoffer] heeft hierover verklaard dat hij op 7 april 2012 omstreeks 24.00 uur naar genoemd café is gegaan. Op een gegeven moment is in dat café een Turkse of Marokkaanse man op hem afgerend die hem een stomp gaf en met wie hij samen op de grond viel. Toen zij beiden op de grond lagen voelde [slachtoffer] bloed over zijn gezicht lopen. Toen hij daarna opstond zag hij een mes op de bar liggen. Volgens de aangever is hij daarna naar het ziekenhuis gebracht. Daar bleek hij sneeën van respectievelijk 10 en 25 centimeter op zijn hoofd te hebben. Deze wonden zijn gehecht.
De over deze verwondingen opgemaakte medische verklaring van het Amphia Ziekenhuis vermeldt dat aangever is geholpen in verband met een scalpverwonding die werd gehecht.
De rechtbank heeft op foto’s van de verwondingen van aangever [slachtoffer] minimaal
3 snijverwondingen aan de linkerzijde van het gezicht ter hoogte van het oor waargenomen , waarbij een gehechte verwonding met een lengte van ongeveer 20 centimeter en een gehechte verwonding met een lengte van ongeveer 10 centimeter.
De eveneens in het café aanwezige [getuige 2] zag verdachte richting aangever rennen en met zijn arm een slaande beweging maken in het gezicht van aangever. Hij zag vervolgens een zilverkleurig voorwerp in de hand van verdachte. Hij gaf verdachte een stomp op die arm waarna een mes op de grond viel. Dit mes is door zijn vriendin op de bar gelegd. Even later keek hij naar aangever en zag hij dat aangever een enorme snee waar het bloed uitspoot, in zijn gezicht had.
Verdachte heeft zelf tijdens zijn verhoor bij zijn inverzekeringstelling op 9 april 2012 verklaard dat hij denkt dat hij aangever met een mes heeft gesneden, misschien in zijn gezicht. Tijdens zijn verhoor bij de politie op 10 april 2012 heeft hij verklaard dat hij denkt dat hij aangever met een mes in zijn gezicht heeft geslagen, maar dat hij wel weet dat hij aangever met zijn mes geraakt heeft.
Op grond van de verklaringen van aangever, getuige [getuige 2] en verdachte plus de waarneming van de rechtbank op een foto dat aangever meerdere snijverwondingen heeft opgelopen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever [slachtoffer] opzettelijk meermalen met een mes in het hoofd heeft gesneden of geslagen.
Gelet op de locatie van die verwondingen, te weten vlak vóór het oor, de lengte van die verwondingen, te weten lengtes van ongeveer 10 en 20 centimeter, en de diepte van die verwondingen, te weten zodanig diep dat ze over de totale lengte gehecht moesten worden, is de rechtbank, anders dan de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat de hiervoor omschreven handelingen van verdachte de dood van aangever tot gevolg hadden kunnen hebben, met name wanneer een slagaderlijke bloeding had opgetreden, en dat zij daarmee uitvoeringshandelingen van doodslag zijn. De handelingen van verdachte moeten qua verschijningsvorm ook geacht worden daarop gericht te zijn geweest. De verdachte verklaarde ter zitting dat hij bij het slaan met net mes niet wist wat hij deed zodat het een kwestie van geluk is geweest dat het slachtoffer niet dodelijk is geraakt. Door aldus te handelen heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zou overlijden en heeft hij die kans blijkens de wijze van handelen ook welbewust aanvaard en op de koop toe genomen.
Voor wat betreft het gevoerde noodweerexces-verweer overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de verklaringen die door verdachte en een aantal in het dossier genoemde getuigen is afgelegd, valt af te leiden dat voorafgaande aan het mesincident aangever en verdachte een schermutseling hebben gehad. De rechtbank acht het aannemelijk dat verdachte daarbij door aangever is geslagen. Naast de verklaring van verdachte wijst de verklaring van getuige [getuige 5] en de omstandigheid dat meerdere getuigen hebben gezien dat de bril van het hoofd van verdachte is gevallen, daarop. Derhalve kan gesteld worden dat op dat moment sprake was van een noodweersituatie.
Uit het dossier valt voorts op te maken dat aangever vervolgens terug is gegaan naar zijn eerdere plek aan de bar. Getuige [getuige 2] heeft de bril van verdachte opgeraapt en aan verdachte teruggegeven. Verdachte heeft deze bril schoongemaakt en opgezet. Even later - de verklaringen van de getuigen variëren van enkele seconden later tot 2 a 3 minuten later - is verdachte op aangever afgerend en heeft hij, zoals hierboven al bewezen is verklaard, met het mes in het hoofd van aangever gesneden of geslagen.
Naar het oordeel van de rechtbank was op het moment dat verdachte naar aangever toe rende geen sprake meer van een noodweersituatie, maar dat sluit een geslaagd beroep op noodweerexces op zich niet uit.
Van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging kan, indien de noodweersituatie is beëindigd en derhalve de noodzaak tot verdediging niet meer bestaat, volgens de Hoge Raad slechts sprake zijn indien niettemin de gedraging het onmiddellijk gevolg is van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding. De Hoge Raad heeft bij arrest van 8 april 2008 (LJN: BC4459) bepaald dat bij beantwoording van de vraag of bij noodweerexces de overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging het onmiddellijk gevolg is geweest van een door de aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging, betekenis toekomt aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden alsmede aan de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging.
Naar het oordeel van de rechtbank is het tot drie keer toe snijden of slaan met het mes in het hoofd van aangever zodanig disproportioneel ten opzichte van het feit waarop de handeling van verdachte een reactie vormde, dat de door de verdachte gepleegde handelingen reeds om die reden niet kunnen worden aangemerkt als een onmiddellijk gevolg van een door de aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging, zodat het verweer om die reden al niet slaagt.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat zij aannemelijk acht dat de emoties op basis waarvan verdachte heeft gehandeld in belangrijke mate zijn te verklaren door andere factoren dan de eerdere aanranding, met name door het alcoholgebruik van verdachte op de bewuste avond voorafgaande aan het mesincident. Zo verklaart getuige [getuige 4] dat verdachte behoorlijk dronken was op het moment dat het mesincident plaatsvond. Volgens deze getuige had verdachte 15 à 20 flesjes bier op. Verdachte heeft, geconfronteerd met deze verklaring, gezegd dat het best zou kunnen dat hij 15 à 20 flesjes bier op had. Ook deze omstandigheid sluit naar het oordeel van de rechtbank een succesvol beroep op noodweerexces uit.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 8 april 2012 te Breda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, met een mes in het hoofd
van die [slachtoffer] heeft gesneden of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Zoals onder 4.3 is gemotiveerd, volgt de rechtbank het beroep van verdachte op noodweerexces niet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 9 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarde toezicht van de reclassering.
6.2 Het standpunt van de verdediging
Voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring en strafbaarheid van verdachte mocht komen, pleit de raadsman voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan het ondergane voorarrest, aangevuld met een voorwaardelijke straf.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door een persoon met wie hij in een café ruzie had gekregen meermalen met een mes in het hoofd te snijden of te slaan. Het slachtoffer heeft daardoor flinke snijwonden aan de zijkant van het hoofd, vlak voor het oor, opgelopen en heeft daardoor veel bloed verloren. Deze snijwonden moesten gehecht worden en het is niet uit te sluiten dat het slachtoffer blijvende, deels zichtbare, littekens op het hoofd zal houden. Uit het voegingsformulier dat namens het slachtoffer is overgelegd valt op te maken dat het slachtoffer aan de linkerzijde van het gelaat functieverlies van spieren en gevoelloosheid heeft en dat hij een maand niet heeft kunnen werken. Naar de ervaring leert kunnen slachtoffers van dergelijke geweldsmisdrijven hiervan ook nog ernstige en langdurig psychische gevolgen ondervinden. Naast de gevolgen die de slachtoffers van deze feiten ondervinden, worden door dergelijke misdrijven ook in de samenleving levende gevoelens van angst en onveiligheid bevestigd en versterkt door de schijnbare vanzelfsprekendheid waarmee steekwapens voorhanden zijn en de lichtzinnig-heid waarmee daarvan gebruik wordt gemaakt.
Het door verdachte gepleegde feit is dan ook ernstig te noemen. Zo ernstig dat daarvoor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van substantiële duur in beginsel op zijn plaats is.
Aan de andere kant is aannemelijk geworden dat het slachtoffer aanleiding heeft gegeven tot een reactie van de kant van verdachte. Hij heeft verdachte klaarblijkelijk eerst geslagen waardoor de bril van het hoofd van verdachte is gevallen. Verdachte heeft vervolgens, mede onder invloed van alcohol, met het mes uitgehaald. De rechtbank houdt met deze omstandigheid in strafverminderende zin rekening. Als strafvermeerderend beschouwt de rechtbank het feit dat verdachte zowel in 2005 als in 2007 in verband met mishandeling is veroordeeld.
Over verdachte is op 26 juni 2012 een voorlichtingsrapport uitgebracht door de reclassering.
Het rapport vermeldt dat verdachte, kijkend naar de geweldsdelicten in het verleden, onder invloed van alcohol impulsief gedrag vertoont. Voorts heeft hij een gebrek aan zelfbeheersing. Het middelengebruik, bestaande uit alcohol in combinatie met cocaïne, wordt als zorgelijk beschouwd, met name omdat dit mede een rol heeft gespeeld bij het huidige delict, verdachte hierover zeer bagatelliserend is en geen inzicht heeft in de destructieve gevolgen. Het recidiverisico wordt door de reclassering ingeschat als hoog. Zij adviseert de rechtbank een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden: een meldingsgebod, deelname aan de CoVa-training en de Leefstijltraining en een ambulante behandelverplichting bij het GGz Breburg.
De rechtbank kan zich vinden in hetgeen de reclassering over de persoon van verdachte, zoals hierboven weergegeven, heeft opgemerkt en houdt voorts bij de strafoplegging rekening met het advies dat door de reclassering is gegeven.
Nu de rechtbank de primair ten laste gelegde poging tot doodslag bewezen acht, terwijl de officier van justitie haar eis heeft gebaseerd op de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling, is de rechtbank van oordeel dat een hogere straf dient te worden opgelegd dan de straf die door de officier van justitie wordt gevorderd.
De rechtbank acht, rekening houdende met hetgeen hierboven is overwogen, een gevangenisstraf van 15 maanden passend en noodzakelijk. De rechtbank zal een gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, enerzijds om aan te geven dat aangever aanleiding heeft gegeven tot een reactie van de kant van verdachte, anderzijds om verdachte ervan te weerhouden zich wederom schuldig te maken aan soortge¬lijke strafbare feiten. Deze voorwaardelijke straf maakt bovendien een verplichte reclasserings¬bege¬leiding en de door de reclassering geadviseerde gedragsinterventie moge¬lijk, welke begeleiding en gedragsinterventie de rechtbank ter ondersteuning van verdachte noodza¬kelijk acht.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 2.500,- terzake van immateriële schade voor het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen-verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde bedrag aan vergoeding van de ontstane immateriële schade is gelet op de aard en ernst van de verwonding, de blijvende ontsiering van het aangezicht van het slachtoffer, de duur en noodzaak van de medische behandeling, de geleden pijn en de aannemelijke blijvende psychische ballast door het gebeurde redelijk, zodat de vordering zal worden toegewezen.
Er is geen aanleiding tot matiging. Het mag zo zijn dat het gedrag van de benadeelde partij aanleiding heeft gegeven tot een reactie van verdachte, zoals door de raadsman is gesteld, dat wil niet zeggen dat de benadeelde partij een dergelijke reactie met deze ernstige gevolgen had kunnen en moeten verwachten en dat daarom het gevorderde bedrag gematigd moet worden.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Voorts zijn door de benadeelde partij kosten voor rechtsbijstand ingediend, bestaande uit twee declaraties van de door de benadeelde partij ingeschakelde raadsman. Door de raadsman is op zitting een toelichting gegeven op deze declaraties.
De declaratie ad € 404,84 (inclusief BTW) betreft kosten die door de raadsman zijn gemaakt tot aan de zitting en betreft de vaststelling van de schade en de wijze waarop het beste vergoeding van die schade kan worden gevraagd. Deze rechtsbijstandkosten zijn naar het oordeel van de rechtbank voor volledige toewijzing vatbaar.
De declaratie van € 762,30 betreft kosten die gemaakt zijn in het kader van de onderhavige procedure tot voeging als benadeelde partij in het strafproces. De rechtbank is van oordeel dat voor wat betreft deze kosten aansluiting gezocht dient te worden bij het puntensysteem voor geliquideerde proceskosten bij de kantongerechten. Nu de raadsman ter zitting aanwezig was, dienen twee punten te worden toegekend, hetgeen tot een tegemoetkoming in de kosten leidt van € 300,=. Voor het meerdere wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 27, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
poging tot doodslag;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht niet ter inzage aanbiedt;
* omdat verdachte geen medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de Reclassering Nederland, ook wanneer dit een behandeling bij het GGz Breburg of een soortgelijke ambulante forensische zorginstelling inhoudt;
* dat verdachte zich uiterlijk vijf dagen volgend op zijn vrijlatingsdatum meldt bij Novadic-Kentron, Korte Raamstraat 3 te Breda;
* dat verdachte gedurende de proeftijd zal deelnemen aan een gedragsinterventie, bestaande uit een Cognitieve Vaardigheidstraining (CoVa) en een Leefstijltraining, aangeboden door de Reclassering Nederland, of een soortgelijke instelling, waarbij verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens voornoemde instelling zullen worden gegeven;
- geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarde(n) en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], [adres] van € 2500,= ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil; (BP.06)
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij ter zake van rechtsbijstand heeft gemaakt, te weten tot een bedrag van € 704,84;
- verklaart de benadeelde partij, voor zover deze ziet op de kosten van rechtsbijstand, voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], € 2500,= te betalen, bij niet betaling te vervangen door 35 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd (BP.04).
Dit vonnis is gewezen door mr. Kooijman, voorzitter, mr. Hertsig en mr. Van Riet, rechters, in tegenwoordigheid van De Roos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op
23 oktober 2012.
Mr. Hertsig en mr. Van Riet zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
hij op of omstreeks 8 april 2012 te Breda ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te
beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een mes,
althans een scherp en/of puntig voorwerp, in en/of tegen en/of op het hoofd
en/of gezicht van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden en/of
geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 08 april 2012 te Breda aan een persoon genaamd
[slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten: meerdere
(flinke) snijwonden in diens gezicht en/of in/op diens hoofd) heeft
toegebracht, door deze opzettelijk meermalen, althans eenmaal, (met kracht)
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in en/of tegen en/of op
diens gezicht en/of hoofd te steken en/of te snijden en/of te slaan;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
tweede subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 08 april 2012 te Breda ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of
puntig voorwerp, in en/of tegen en/of op het hoofd en/of gezicht van die
[slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden en/of geslagen, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht