ECLI:NL:RBBRE:2012:BY0946

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
18 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
254490/FT-RK 12.1544
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
  • M. Prenger-de Kwant
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementsverzoek en schuldsaneringsregeling in het civiele recht

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 18 oktober 2012 uitspraak gedaan in een faillissementsverzoek van VDT Advocaten & Mediators, die als verzoekster optrad. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gerekestreerde op 21 december 2010 was toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, maar dat deze regeling op 20 februari 2012 tussentijds was beëindigd omdat de gerekestreerde niet voldeed aan zijn verplichtingen. Dit werd bevestigd door het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 mei 2012, dat het vonnis van de rechtbank bekrachtigde. De rechtbank overwoog dat, volgens artikel 18 van de Faillissementswet (Fw), indien na een opheffing van een faillissement bij gebrek aan baten opnieuw binnen drie jaar een aanvraag tot faillietverklaring wordt gedaan, de aanvrager moet aantonen dat er voldoende baten zijn om de kosten van het faillissement te dekken.

De rechtbank merkte op dat, hoewel er geen automatisme meer is voor het uitspreken van een faillissement na een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling, de financiële positie van de schuldenaar in wezen gelijk is aan die in artikel 16 Fw. De rechtbank concludeerde dat de verzoekster niet had aangetoond dat er voldoende baten waren om de faillissementskosten te dekken. Het enkele feit dat de gerekestreerde een Belastingadministratiekantoor had opgericht, was onvoldoende bewijs dat hij inkomen had verworven.

Daarom heeft de rechtbank het verzoek tot faillietverklaring afgewezen. De beschikking is uitgesproken door mr. M. Prenger-de Kwant, in tegenwoordigheid van griffier Hofman, op 18 oktober 2012 om 15:00 uur.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Team insolventierecht
Team handelsrecht
zaak/rolnr.: 254490/FT-RK 12.1544
beschikking d.d. 18 oktober 2012
inzake
VDT ADVOCATEN & MEDIATORS,
verzoekster,
advocaat: mr. B. Vertogen,
t e g e n
[naam gerekestreerde],
advocaat: mr. M. de Jong,
gerekestreerde.
1. Het verloop van de procedure.
Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift d.d. 26 september 2012;
- het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer van 16 oktober 2012.
2. Het geschil.
Dit betreft de vraag of gerekestreerde al dan niet in staat van faillissement moet worden verklaard.
3. De beoordeling.
Verzoekster heeft ter onderbouwing van haar faillissementsverzoek aangevoerd dat gerekestreerde declaraties uit 2008 en 2009 ter grootte van Euro 7.493,82 onbetaald heeft gelaten. Daarnaast heeft verzoekster gesteld dat gerekestreerde meerdere schuldeisers onbetaald laat, zodat hij in de toestand verkeert te hebben opgehouden te betalen.
De rechtbank stelt vast dat gerekestreerde op 21 december 2010 werd toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. Bij vonnis van de rechtbank Breda van 20 februari 2012 is deze schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd op grond van het feit dat gerekestreerde niet voldeed aan zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Daarbij is vastgesteld dat er geen baten beschikbaar waren om daaruit vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen. Bij arrest van 1 mei 2012 heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch het vonnis van de rechtbank Breda bekrachtigd.
Voorop gesteld wordt dat uit artikel 18 Fw volgt dat, indien na een opheffing van een faillissement bij gebrek aan baten (ex artikel 16 Fw) opnieuw binnen drie jaar aanvraag tot faillietverklaring wordt gedaan, de aanvrager verplicht is aan te tonen dat er voldoende baten aanwezig zijn om de kosten van het faillissement te bestrijden.
Verder bepaalt huidig artikel 350 lid 5 Fw dat in geval van een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling op grond van het niet voldoen aan de verplichtingen de schuldenaar van rechtswege in staat van faillissement verkeert indien er baten beschikbaar zijn om daaruit vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen. De rechtbank overweegt dat tot 2008 in alle gevallen van een tussentijdse beëindiging op grond van het niet voldoen aan de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling een faillissement volgde, welk faillissement vervolgens ex art 16 Fw werd opgeheven indien er onvoldoende baten beschikbaar waren om de vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen. Dit automatisme van het intreden van een faillissement is met de wetswijziging in 2008 verlaten teneinde te voorkomen dat curatoren en rechtbanken aldus werden geconfronteerd met faillissementen die direct dienden te worden opgeheven. De Memorie van Toelichting (nr. 3 29 942 p. 32) merkt hierover op:
“In de praktijk is gebleken dat een opvolgend faillissement niet altijd wenselijk is. Het zet een nieuwe procedure in werking die alleen zinvol is wanneer er baten zijn. Het faillissement zou anders weer opgeheven moeten worden.”
Hoewel thans derhalve na een tussentijdse beëindiging op grond van het niet voldoen aan de schuldsaneringsverplichtingen geen faillissement meer volgt indien er onvoldoende baten zijn om de vorderingen (gedeeltelijk) te voldoen, is de financiële positie van de schuldenaar in een dergelijk geval feitelijk gelijk aan de situatie zoals beschreven in artikel 16 Fw. Gelet op de strekking van artikel 18 Fw, gelegen in het voorkomen dat wederom blijkt dat er onvoldoende baten aanwezig zijn om de kosten van een faillissement te dekken, dient deze bepaling naar het oordeel van de rechtbank analoog te worden toegepast op de situatie dat een schuldsaneringsregeling op grond van artikel 350 derde lid, onder c tot en met g Fw tussentijds is beëindigd en waarbij door de rechtbank is vastgesteld dat er geen baten beschikbaar zijn om daaruit vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen.
Door verzoekster dient derhalve te worden aangetoond dat er voldoende baten zijn om de faillissementskosten te dekken. Met gerekestreerde acht de rechtbank dat in het onderhavige geval niet aangetoond. Het enkele feit dat gerekestreerde met ingang van 27 juni 2012 een Belastingadministratiekantoor heeft opgericht is daartoe onvoldoende, nu hieruit niet kan worden opgemaakt dat gerekestreerde uit deze werkzaamheden (reeds) enig inkomen heeft verworven. Het verzoek zal derhalve worden afgewezen.
4. De beslissing.
De Rechtbank:
wijst het verzoek tot faillietverklaring van gerekestreerde af.
Deze beschikking is gewezen door mr. Prenger- de Kwant en uitgesproken op 18 oktober 2012 om 15:00 uur, in tegenwoordigheid van Hofman als griffier.