ECLI:NL:RBBRE:2012:BY0313

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
5 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/3730
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van bestreden besluit wegens motiveringsgebrek en onvoldoende deskundigheid van adviseurs

In deze zaak heeft eiser, een subsidieaanvrager, verzocht om verlening van subsidie op basis van de Subsidieregeling ESF 2007-2013. Het bestuursorgaan, vertegenwoordigd door de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, heeft de aanvraag afgewezen. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar het bestuursorgaan heeft het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten. Eiser heeft hierop beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het onderzoek heropend en verzocht om inzending van aanvullende stukken. Het bestuursorgaan heeft echter een verzoek tot geheimhouding ingediend voor een van de stukken, wat door de rechtbank is afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestuursorgaan niet voldoende heeft aangetoond dat de adviseurs, die betrokken waren bij de beoordeling van de subsidieaanvraag, deskundig en onafhankelijk waren. Dit heeft geleid tot twijfels over de rechtmatigheid van het bestreden besluit.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit niet voldoet aan de motiveringsvereisten zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, met de opdracht aan het bestuursorgaan om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens is het griffierecht aan eiser vergoed.

De uitspraak benadrukt het belang van deskundigheid en transparantie in de advisering door bestuursorganen, en dat geheimhouding van relevante informatie niet kan leiden tot een rechtmatig besluit. De rechtbank heeft geen ruimte gezien voor een definitieve beslechting van het geschil, omdat niet alle relevante informatie beschikbaar was.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/3730
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 september 2012 in de zaak tussen
[eiser], te Breda, eiser,
gemachtigde: [woordvoerder eiser],
en
de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), verweerder.
Procesverloop
Op 29 oktober 2010 heeft eiser aan verweerder gevraagd om verlening van subsidie krachtens de Subsidieregeling ESF 2007-2013 (Regeling), tot een bedrag van € 118.800.
Bij besluit van 27 januari 2011 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
Op 3 maart 2011 heeft eiser bezwaar tegen het primaire besluit gemaakt.
Bij besluit van 25 mei 2011 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
Op 4 juli 2011 heeft eiser beroep tegen het bestreden besluit ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2011. De gemachtigde van eiser was daarbij aanwezig. Verweerder liet zich vertegenwoordigen door [woordvoerder verweerder].
Op 3 januari 2012 heeft de rechtbank het onderzoek heropend met toepassing van artikel 8:68, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In dit kader heeft zij – krachtens artikel 8:45, eerste lid, van de Awb – aan verweerder gevraagd om inzending van diverse, nader aangeduide, stukken.
Op 27 januari 2012 heeft verweerder een aantal van de gevraagde stukken ingezonden. Ten aanzien van één stuk heeft hij verzocht om geheimhouding als bedoeld in artikel 8:29, eerste lid, van de Awb.
Bij beslissing van 4 april 2012 heeft een enkelvoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit mr. M. Breeman, het verzoek van 27 januari 2012 afgewezen.
Op 9 mei 2012 heeft de rechtbank het stuk waarop het verzoek van 27 januari 2012 ziet, aan verweerder retour gezonden. Verweerder heeft het desbetreffende stuk niet nogmaals ingezonden.
Vervolgens hebben beide partijen de rechtbank toestemming verleend om zonder nadere zitting uitspraak te doen.
Op 26 juni 2012 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Awb.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.
Overwegingen
1. Uit de brief die de rechtbank op 3 januari 2012 aan verweerder heeft gezonden, met het verzoek om inzending van diverse stukken, kan worden afgeleid dat bij de rechtbank twijfels bestaan over de rechtmatigheid van het bestreden besluit. In dit kader overweegt de rechtbank dat voor haar op 3 januari 2012 niet vaststond dat verweerder de, als gedingstuk 5 ingezonden, rapporten van [deskundige 1] en [deskundige 2] zonder nadere toelichting aan het bestreden besluit ten grondslag had mogen leggen.
Na bestudering van zich nu in het procesdossier bevindende stukken betwijfelt de rechtbank nog steeds of het bestreden besluit kan worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de door [deskundige 1] en [deskundige 2] ingevulde standaardformulieren niet adequaat kunnen worden getoetst zonder kennisneming van een concrete toelichting op het toetsingskader dat door [deskundige 1] en [deskundige 2] is gehanteerd. Verweerder heeft de rechtbank echter geen gelegenheid tot inzage in die toelichting gegeven, ondanks voornoemd verzoek van 3 januari 2012 en de procesbeslissing van 4 april 2012.
2. Artikel 8:31 van de Awb – voor zover hier relevant – luidt als volgt: indien een partij niet voldoet aan de verplichting stukken over te leggen, kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekkingen maken die haar geraden voorkomen
3. Het vorenstaande vormt voor de rechtbank voldoende reden om het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen, wegens strijd met het in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb opgenomen motiveringsvereiste. In dit kader overweegt de rechtbank nog het volgende.
Na raadpleging van de op 27 januari 2012 door verweerder ingezonden stukken acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat [deskundige 2] beschikt over voldoende kennis, kunde en ervaring om te worden aangemerkt als een onafhankelijke en onpartijdige deskundige. Ten aanzien van [deskundige 1] bestaan bij de rechtbank echter twijfels. Voor de rechtbank staat niet vast dat [deskundige 1] beschikt over voldoende relevante praktijkervaring om een eigen – deskundig, onafhankelijk en onpartijdig – standpunt over de innovatieve meerwaarde van het subsidieverzoek van 29 oktober 2010 te kunnen vormen.
Verder oordeelt de rechtbank dat de door [deskundige 1] en [deskundige 2] gevolgde – en door verweerder geaccepteerde – handelwijze op gespannen voet staat met het bepaalde in artikel 5 van de Regeling en de artikelen 3 en 4 van het Instellingsbesluit Comité van Experts subsidie-regeling ESF 2007-2013/Actie E. De zojuist genoemde bepalingen, en de daarbij behorende toelichtingen, wekken nadrukkelijk de indruk dat de advisering over een project moet plaatsvinden door een comité, dat plenair beraadslaagt. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder verklaard dat het comité van experts gezamenlijk overleg heeft gevoerd over de invulling van de beoordelingscriteria, maar dat elk project door individuele experts is bekeken. Ook de gedingstukken geven aan dat [deskundige 1] en [deskundige 2] bij de voorbereiding van het primaire besluit en in de bezwaarfase individueel hebben geadviseerd. Niet gebleken is dat [deskundige 1] en [deskundige 2] onderling overleg over hun adviezen hebben gehad en evenmin is gebleken van plenair overleg daarover in het comité. Dit gegeven klemt hier te meer vanwege het ontbreken van een toelichting op de ingevulde standaardformulieren en vanwege de twijfels over deskundigheid en onafhankelijkheid van [deskundige 1].
4. De rechtbank ziet geen ruimte voor een definitieve beslechting van het geschil. Zij beschikt immers niet over alle informatie die nodig is voor een adequate beoordeling van het subsidieverzoek van 29 oktober 2010, en verweerder is tot op heden niet bereid om alle relevante informatie te verstrekken. Dit betekent dat verweerder wederom op het bezwaar zal moeten beslissen, met inachtneming van deze uitspraak.
5. Nu de rechtbank het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed. De rechtbank is niet gebleken van vergoedbare proceskosten aan de kant van eiser. Daarom zal een proceskostenveroordeling ten laste van verweerder achterwege blijven.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit op het bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 302 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Th. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Koenraad, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 september 2012.
mr. L.M. Koenraad, griffier mr. Th. Peters, rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 5 september 2012
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.