ECLI:NL:RBBRE:2012:BX7726

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
8 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
709508 ov 12-1634
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bindende uitspraak over medezeggenschap cliënten in de geestelijke gezondheidszorg

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Breda op 8 augustus 2012, hebben verzoekers, bestaande uit meerdere cliënten van de GGZ-instelling, een verzoek ingediend op basis van artikel 10 lid 2 van de Wet Medezeggenschap Cliënten Zorginstellingen (WMCZ). De cliënten vroegen de kantonrechter om de GGZ-instelling te bevelen cliëntenraden in te stellen voor de zorglocaties waar zij zorg ontvangen. De cliëntenraad had eerder een bindend oordeel gekregen van de Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden (LCvV) over de structuur van de medezeggenschap, waar de individuele cliënten aan gebonden zijn. De rechtbank oordeelde dat de cliënten niet ontvankelijk waren in hun verzoek, omdat de LCvV al een bindende uitspraak had gedaan die ook de cliënten betreft. De rechtbank benadrukte dat de cliëntenraden, die na de fusie van de GGZ-instellingen zijn blijven bestaan, de mogelijkheid hebben gehad om advies uit te brengen over de medezeggenschapstructuur. De verzoekers stelden dat zij geen partij waren bij de uitspraak van de LCvV, maar de rechtbank oordeelde dat de cliëntenraden wel degelijk de belangen van de cliënten vertegenwoordigden. Daarnaast werd het verzoek om vergoeding van proceskosten afgewezen, omdat de rechtbank vond dat het ongewenst was om de vertrouwensrelatie tussen cliënten en zorgaanbieder te belasten met een proceskostenveroordeling. De rechtbank besloot dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector kanton
Locatie Tilburg
Zaaknummer: 709508 OV VERZ 12-1634
beschikking van 8 augustus 2012 op een verzoek ex artikel 10 lid 2 van de Wet Medezeggenschap Cliënten Zorginstellingen (WMCZ)
inzake:
1. [verzoeker 1],
2. [verzoeker 2],
3. [verzoeker 3],
4. [verzoeker 4],
5. [verzoeker 5],
6. [verzoeker 6],
7. [verzoeker 7]
8. [verzoeker 8],
9. [verzoeker 9],
verzoekers,
gemachtigden: mr. R.C. de Mol en mw. mr. D. Smedts, advocaten te ’s-Gravenhage,
t e g e n
de stichting Stichting GGz Breburg Groep,
statutair gevestigd en kantoorhoudende aan de Lage Witsiebaan 4 te Tilburg,
verweerster,
gemachtigden: prof. mr. L.G.H.J. Houwen en mr. F.E. Keijzer, advocaten te Nijmegen.
1. Het verloop van de procedure
De procedure blijkt uit de volgende stukken:
- het op 12 maart 2012 ter griffie ontvangen verzoekschrift ex artikel 10 lid 2 WMCZ, met bijlagen;
- het daarop ontvangen verweerschrift, met bijlagen;
- de op 3 mei 2012 ter griffie ontvangen brief van mr. De Mol voornoemd, met als bijlage een akte van verzoekers, houdende vermeerdering van het verzoek;
- de aantekeningen van de griffier met betrekking tot het verhandelde ter zitting van 10 mei 2012 en de bij gelegenheid van die zitting voorgedragen “pleitnotities” en “aantekeningen mondelinge behandeling”.
Beschikking is nader bepaald op heden.
2. Het geschil en de beoordeling daarvan
2.1 Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken alsmede op grond van de niet weersproken inhoud van de producties kan van het volgende worden uitgegaan.
a.
Verweerster is in 2006 ontstaan uit een bestuurlijke fusie tussen de Stichting GGz regio Breda (GGz Breda) en de Stichting GGz Midden-Brabant (GGz Tilburg) welke fusie juridisch van kracht is geworden op 1 januari 2009. Verweerster houdt een organisatie in stand voor het (doen) aanbieden van ambulante, semimurale en intramurale geestelijke gezondheidszorg, hetgeen geschiedt vanuit 66 locaties, verspreid over Midden- en West-Brabant. Verweerster wordt bestuurd door de Raad van Bestuur en op het bestuur wordt toezicht uitgeoefend door de Raad voor Toezicht.
b.
Verweerster is organisatorisch opgedeeld in zes verschillende zogenaamde“zorggroepen”, te weten twee zorggroepen Impact (langdurige zorg aan cliënten van 18 jaar en ouder), Volwassenen, Senioren (verzoekers spreken van “Ouderen”, de zorggroep voor cliënten vanaf ongeveer 60 jaar), Jeugd (voor cliënten tot 23 jaar) en Zorgservice Centrum (voor cliënten die gebruik maken van activiteitencentra, preventieve activiteiten, crisisdienst enz); de laatste zorggroep wordt door verzoekers aangeduid als DAE (Dagbesteding, Arbeid en Educatie).
c.
Verzoekers zijn verspreid in het verzorgingsgebied van verweerster wonende cliënten van verweerster aan wie zorg wordt verleend vanuit de 12 locaties die in het verzoekschrift zijn genoemd. Verzoekster sub 1 is lid van de Algemene Cliëntenraad (ACR) van fusiepartner GGz Breda. Verzoekers sub 2 en 3 zijn lid van de Centrale Cliëntenraad (CCR) van fusiepartner GGz Tilburg.
d.
De medezeggenschap door cliënten van verweerster wordt vormgegeven door genoemde cliëntenraden (ACR en CCR) en door cliëntencommissies per zorggroep. Zowel de cliëntenraden als de cliëntencommissies worden ondersteund door onafhankelijke professionele ondersteuners op kosten van verweerster.
e.
Al sinds de fusie zijn de Raad van Bestuur en genoemde cliëntenraden in gesprek over het formaliseren van de structuur voor de cliëntenmedezeggenschap die beter aansluitbij de na de fusie ingevoerde structuur met zorggroepen. Als start diende een van eindmei 2009 daterende “beleidsnotitie medezeggenschap cliënten GGz Brebrug Groep”,opgesteld door de ondersteuner van de cliëntenraden. Het was oorspronkelijk debedoeling dat de nieuwe medezeggenschapsstructuur in en na overleg per 1 januari2010 in werking zou treden.
f.
Over de structuur van de medezeggenschap van cliënten is geen overeenstemmingbereikt. Uit de vele bijlagen bij het verweerschrift, grotendeels bestaande uitcorrespondentie tussen enerzijds de cliëntenraden (op enig moment in het overlegoptredend als Kerngroep Samenwerkende Cliëntenraden) en nadien hun gemachtigde en anderzijds de Raad van Bestuur alsook de Raad van Toezicht, blijkt van telkens nieuwe pogingen om tot overeenstemming te komen en van meermalen na overleg aangepaste concepten waarin de medezeggenschapsstructuur is vastgelegd.
g.
Op 1 oktober 2010 hebben de cliëntenraden zich gezamenlijk bij verzoekschrift gewend tot de Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden (LCvV) als bedoeld in artikel 10 van de WMCZ, waarbij onder meer is aangevoerd: “Wij wensen de medezeggenschaps-structuur vorm te geven conform de bepalingen (inclusief MvT) van de WMCZ, en verkiezen een “bottom-up”structuur (…). Wij zijn vanaf het begin zeer consistent geweest in onze opvatting omtrent de door ons gewenste structuur van medezeggenschap, een structuur conform de bepalingen van de WMCZ met als zwaartepunt “daar waar de zorg verleend wordt”.
Aan het slot van de brief staat vermeld: “Wij vertrouwen er op dat u met zeer grote spoed onze klachten in behandeling zult willen nemen en gezien de ontstane impasse aan de gezamenlijke cliëntraden (ACR en CCR) gehoor zult willen geven om zo spoedig mogelijk een mediator te benoemen om enerzijds de verhoudingen te normaliseren en de Raad van Bestuur de inhoud van de WMCZ te duiden anderzijds (…).”
h.
Nadat een (op 29 oktober 2010 gepland) overleg met de cliëntenraden door deze raden was afgezegd, heeft de Raad van Bestuur bij brief van 2 november 2010 zijn teleurstelling daarover uitgesproken en aangekondigd zijn voorstel voor de inrichting van de medezeggenschap voor te leggen aan de LCvV met het verzoek daarover een bindende uitspraak te doen. Bij verzoekschrift van 1 december 2010 heeft de Raad van Bestuur, met uiteenzetting van de standpunten van partijen, aan de LCvV verzocht om een bindende uitspraak te doen om uit de ontstane impasse te geraken.
i.
De LCvV heeft bij uitspraak van 9 mei 2011 onder meer geoordeeld als volgt:
“Bovenstaande overwegingen leiden tot het oordeel van de Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden dat zorgaanbieder het voorgenomen besluit tot vaststelling en invoering van een Reglement Cliëntenraad GGZ Breburg volgens versie 8a d.d. 4 november 2010 in redelijk kan nemen. Om te voorkomen dat lacunes ontstaat tijdens transitie van de oude naar de nieuwe structuur, beveelt de commissie aan een overgangsbepaling betreffende de huidige decentrale commissies op te nemen.”
j.
Hierna is wederom uitvoerig gecorrespondeerd over de medezeggenschapsstructuur, door de cliëntenraden in de vorm van het Samenwerkingsverband Cliëntenraden.
k.
Partijen zijn ondanks een vijftal mediation bijeenkomsten niet tot elkaar zijn gekomen.
l.
De laatste versie van de concept “samenwerkingsovereenkomst Cliëntenraad GGz Breburg en de Raad van Bestuur GGz Breburg” alsmede van de concept “samenwerkingsovereenkomst Cliëntencommissie (…) en Directie Zorggroep (…)” zijn van maart 2012.
2.2
Verzoekers verzoeken de kantonrechter, daarbij rekening houdend met de vermeerdering van hun verzoek, om verweerster te bevelen cliëntenraden in te stellen, primair voor de 12 locaties die in het verzoekschrift nader zijn omschreven en subsidiair voor de niveaus binnen de organisatie van verweerster waarop de kantonrechter het instellen van een cliëntenraad geraden acht.
Zij verzoeken verder primair verweerster te veroordelen tot vergoeding aan hen van de door hen daadwerkelijk gemaakte proceskosten, begroot op € 30.000,-, en subsidiair die kosten te begroten op een door de kantonrechter vast te stellen bedrag.
2.3
Volgens verzoekers “heeft als uitgangspunt te gelden dat voor iedere locatie van waaruit zorg wordt verleend een cliëntenraad dient te worden ingesteld. Van dat uitgangspunt wordt slechts afgeweken, indien de uitvoering daarvan tot een onwerkbare situatie zou leiden.” Sub 2.17 van het verzoekschrift hebben verzoekers de volgende conclusie getrokken:
“Gelet op het voorgaande dient de medezeggenschapsstructuur van GGz Breburg er als volgt uit te zien:
- voor iedere zorglocatie van waaruit aan 25 of meer cliënten zorg wordt verleend, wordt een cliëntenraad in de zin van de WMCZ ingesteld;
- de cliëntenraden op lokaal niveau dragen hun (advies)bevoegdheden over aan één of meer centrale cliëntenraden, aangaande onderwerpen en/of beleid dat het niveau van de locaties overschrijdt;
- indien gewenst stellen de cliëntenraden cliëntencommissies in voor de verschillende afdelingen waarin een locatie is opgedeeld.”.
2.4.1
Als meest verstrekkende verweer heeft verweerster daartegen aangevoerd, dat verzoekers in hun verzoeken niet ontvankelijk dienen te worden verklaard omdat de LCvV bij beslissing van 9 mei 2011 een partijen bindende uitspraak heeft gedaan.
2.4.2
Volgens verweerster heeft de commissie van vertrouwenslieden waartoe verzoekers en zij zich hebben gewend een bindend advies uitgebracht waaraan niet alleen de cliëntenraden ACR en CCR zijn gebonden, maar ook de cliënten van de afzonderlijke zorglocaties.
2.5.1
Verzoekers hebben dat bestreden. Daartoe hebben verzoekers, kort weergegeven, gesteld dat zij geen partij waren bij de uitspraak van de LCvV zodat de uitspraak van de LCvV alleen de cliëntenraden bindt, maar niet de individuele cliënten. In dit verband hebben verzoekers verwezen naar artikel 10, lid 2, van de WMCZ waarin is bepaald dat niet alleen de cliëntenraden, maar ook individuele cliënten de bevoegdheid toekomt de kantonrechter te verzoeken de zorgaanbieder te bevelen de daar genoemde bepalingen van de WMCZ na te leven.
2.5.2
Voorts zijn verzoekers van mening dat de LCvV uitspraak heeft gedaan op een andere rechtsgrondslag. “De LCvV heeft geoordeeld over de vraag of de Raad van Bestuur in redelijkheid tot het besluit tot inrichting van een bepaalde medezeggenschapstructuur heeft kunnen komen (…). Aan uw Rechtbank ligt de vraag voor of GGz Breburg op de voet van artikel 2 lid 1 WMCZ cliëntenraden dient in te stellen voor de door haar in stand gehouden locaties (...)”.
2.6
Artikel 10, lid 1, van de WMCZ luidt:
De zorgaanbieder stelt in overeenstemming met de cliëntenraad of cliëntenraden een uit drie leden bestaande commissie van vertrouwenslieden in, waarvan een lid door hem wordt aangewezen, een lid door de cliëntenraad of cliëntenraden kan worden aangewezen en een lid door de beide andere leden wordt aangewezen, of wijst een door een of meer cliëntenorganisaties en een of meer organisaties van zorgaanbieders ingestelde commissie van vertrouwenslieden aan, die tot taak heeft te bemiddelen en zonodig een bindende uitspraak te doen:
a. op verzoek van de cliëntenraad, in geschillen met de zorgaanbieder over de uitvoering van de artikelen 3, 4 eerste en derde lid, 5, eerste lid, en 9;
b. op verzoek van de zorgaanbieder, indien deze ten aanzien van een onderwerp, genoemd in artikel 3, eerste lid, onder i tot en met m, waarover door de cliëntenraad schriftelijk advies is uitgebracht, een van dat advies afwijkend besluit wenst te nemen.”.
Op grond van het tweede lid van artikel 10 van de WMCZ kan de kantonrechter op verzoek van de cliëntenraad en iedere cliënt van de zorginstelling bevelen – onder meer – artikel 2 van de WMCZ na te leven. De verzoeker wordt niet ontvankelijk verklaard indien deze het aan de kantonrechter voorgelegde verzoek niet eerst aan de zorginstelling heeft gedaan en daarbij een redelijke termijn voor de nakoming heeft gesteld.
In artikel 2, eerste lid, van de WMCZ is kort weergegeven bepaald dat de zorgaanbieder een cliëntenraad dient in te stellen. Lid 2 luidt:
De zorgaanbieder regelt schriftelijk:
a. het aantal leden van de cliëntenraad, de wijze van benoeming, welke personen tot lid kunnen worden benoemd en de zittingsduur van de leden;
b. de materiële middelen van de instelling, waarover de cliëntenraad ten behoeve van zijn werkzaamheden kan beschikken.
In artikel 3, lid 1, sub d. van de WMCZ is bepaald dat de zorgaanbieder de cliëntenraad de gelegenheid biedt advies uit te brengen inzake “een belangrijke wijziging van de organisatie”.
In artikel 3, lid 1, sub l. van de WMCZ is vastgelegd dat de zorgaanbieder de cliëntenraad in de gelegenheid moet stellen advies uit te brengen omtrent een wijziging van de regeling, bedoeld in artikel 2, lid 2, WMCZ.
In artikel 4, lid 2, van de WMCZ is bepaald dat de zorgaanbieder onder meer ten aanzien van de onderwerpen genoemd in artikel 3, lid 1, sub l. van de WMCZ geen besluit neemt dat afwijkt van het advies van de cliëntenraad ”tenzij de commissie bedoeld in artikel 10, heeft vastgesteld dat de zorgaanbieder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot het voornemen heeft kunnen komen.”.
2.7
Met de LCvV is de kantonrechter van oordeel dat de LCvV op grond van artikel 10, lid 1, sub b, in samenhang met artikel 4, lid 2 van de WMCZ (welke bepalingen onder meer zien op de bevoegdheden neergelegd in artikel 3, lid 1 sub l, dat verwijst naar artikel 2, lid 2, van de WCMZ) bevoegd is op verzoek van de zorgaanbieder een bindende uitspraak te doen over de vraag of verweerster bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid kan komen tot vaststelling van het voorgenomen besluit, inhoudende de wijziging van de regeling van de cliëntmedezeggenschap.
2.8
Ten behoeve van de juridische fusie is verweerster opgericht. Ten gevolge van de juridische fusie per 1 januari 2009 is zij de verkrijgende rechtspersoon en zijn de stichtingen waartoe GGZ Midden Brabant en de GGZ Regio Breda behoorden, verdwenen. De cliëntenraden van de GGZ Midden Brabant en de GGZ Regio Breda zijn door de fusie niet verdwenen. De leden daarvan hebben zich, in tegendeel, opgeworpen als cliëntenraad van de verkrijgende rechtspersoon (de zorgaanbieder).
2.9
Niet in geschil is dat de cliëntenraden van de voormalige GGZ Midden Brabant en van de voormalige GGZ Regio Breda aan de uitspraak van de LCvV zijn gebonden.
2.1
Strekking van de WMCZ is cliënten middels het vertegenwoordigende orgaan van de cliëntenraad invloed te laten uitoefenen op de besluitvorming door de zorgaanbieder waarop deze wet ziet. Indien een cliëntenraad ontbreekt of de cliëntenraad geen gebruik maakt van haar bevoegdheden dan komt op grond van artikel 10, lid 2, van de WMCZ aan “iedere cliënt” de bevoegdheid toe naleving van artikel 2 van de WMCZ te vorderen. In dat geval immers zijn de individuele cliënten niet vertegenwoordigd bij de totstandkoming van de besluiten (waardoor zij geen invloed hebben gehad op de besluitvorming waarop artikel 10, lid 2 WMCZ ziet).
2.11.1
Blijkens het veelvuldige overleg hebben de cliëntenraden op het punt van de medezeggenschapstructuur de besluitvorming trachten te beïnvloeden. Op grond hiervan is de kantonrechter van oordeel dat de cliëntenraden door de zorgaanbieder in de gelegenheid zijn gesteld advies uit te brengen omtrent de nieuwe medezeggenschapstructuur, zoals artikel 3 van de WMCZ bepaald, en dat de cliëntenraden daarvan blijkens de stukken ook gebruik hebben gemaakt. In het bijzonder hebben de cliëntenraden de vraag aan de orde gesteld op welk niveau binnen de organisatie van verweerster, gelet op de WMCZ, cliëntenraden moeten worden ingesteld. Het verschil van inzicht daarover met verweerster heeft tot tenminste acht versies van de concept samenwerkingsovereenkomst geleid. Deze hebben niet de instemming van de cliëntenraden gekregen omdat (in de woorden van de raden) de medezeggenschapstructuur niet “bottom up” was ingericht.
2.11.2
Nu de cliëntenraden daadwerkelijk hebben geadviseerd over de structuur van de medezeggenschap, de zorgaanbieder daarvan wenst of heeft besloten af te wijken en op grond van artikel 4 van de WMCZ, de LCvV heeft geoordeeld dat verweerster bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn voornemen (tot inrichting van de medezeggenschapstructuur, overeenkomstig versie 8a d.d. 4 november 2010 tot vaststelling en invoering van een Reglement Cliëntenraad GGz Breburg) heeft kunnen komen, zijn verzoekers gebonden aan de uitspraak van de LCvV.
2.11.3
Op grond hiervan dienen verzoekers in hun verzoek tot het instellen van cliëntenraden voor de 12 locaties genoemd in het verzoekschrift dan wel op enig ander “niveau binnen de organisatie” niet ontvankelijk te worden verklaard.
2.12.1
De stelling van verzoekers dat de uitspraak van de LCvV is gedaan op een “geheel andere rechtsgrondslag”, leidt niet tot een ander oordeel.
2.12.2
Verzoekers hebben daartoe gesteld dat in dit geding wordt verzocht verweerster te bevelen cliëntenraden in te stellen als bedoeld in artikel 2 van de WMCZ.
Zoals overwogen zijn door de juridische fusie in 2009 de cliëntenraden van de voormalige GGZ Midden Brabant en de voormalige GGZ Regio Breda niet verdwenen. De leden daarvan hebben zich opgeworpen als vertegenwoordigend orgaan, derhalve als cliëntenraad van verweerster, en hebben daartoe niet alleen met leden van de raad van besuur van verweerster gesprekken gevoerd en schriftelijk geadviseerd over de medezeggenschapstructuur na fusie, maar hebben ook bij de LCvV overeenkomstig artikel 10 van de WMCZ een procedure tegen verweerster aanhangig gemaakt, zoals uit de beschrijving van het geschil door de LCvV in haar uitspraak van 9 mei 2011 sub 2 blijkt.
2.13
Niet aan de orde is derhalve het instellen van een of meer cliëntenraden zodat de medezeggenschap gestalte krijgt, maar de wijziging van de regeling van de medezeggenschapstructuur waarover verschil van inzicht bestaat tussen de cliëntenraden en het bestuur van verweerster en waarover de LCvV een bindende uitspraak heeft gedaan.
2.14.1
Voorts hebben verzoekers verzocht verweerster te veroordelen aan hen te betalen “de door hen daadwerkelijk gemaakte proceskosten, te begroten op EUR 30.000,-“.
2.14.2
In artikel 2, lid 3, van de WMCZ is geregeld dat de zorgaanbieder voor de cliëntenraad materiële middelen ter beschikking moet stellen ter uitvoering van zijn werkzaamheden.
Artikel 2, lid 5, van de WMCZ luidt:
“De kosten van het voeren van rechtsgedingen door de cliëntenraad, zoals bedoeld in artikel 10, tweede lid, komen slechts ten laste van de zorgaanbieder indien deze van de te maken kosten vooraf in kennis is gesteld.
14.3
Uit voormelde bepalingen, in samenhang bezien, blijkt niet van een juridische grondslag voor een aanspraak van individuele cliënten van de zorgaanbieder, zoals verzoekers, op vergoeding van kosten van juridische bijstand ten behoeve van een procedure als bedoeld in artikel 10 lid 2 van de WMCZ.
Zijdens verzoekers is dat ook onderkend. Bij pleidooi is zijdens verzoekers er op gewezen dat de procedure als bedoeld in artikel 10, lid 2, van de WMCZ geen materiële betekenis heeft indien individuele cliënten de proceskosten zelf dienen te dragen.
14.4
Dat standpunt dient te worden onderschreven indien zich het geval voordoet dat de zorginstelling geen orgaan als een medezeggenschapsraad in het leven heeft helpen roepen, zodat cliënten in het belang van de medezeggenschap zich genoodzaakt zien zelf een verzoek als bedoeld in artikel 10, lid 2 van de WMCZ in te dienen, maar dat doet zich in casu niet voor. Zoals overwogen zijn de cliëntenraden na de fusie blijven bestaan en actief gebleven.
Dit onderdeel van het verzoek dient derhalve te worden afgewezen.
4. De proceskosten
Naar het oordeel van de kantonrechter is het ongewenst dat de relatie tussen verzoekers als cliënten en verweerster als zorgaanbieder wordt belast door een proceskostenveroordeling aangezien het om een vertrouwensrelatie gaat van een kwetsbare groep. Derhalve dient te worden bepaald dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De kantonechter
- verklaart verzoekers niet ontvankelijk in hun verzoek verweerster te bevelen tot het instellen van cliëntenraden op de voet van artikel 2, lid 1, van de WMCZ;
- wijst af hetgeen meer of anders is verzocht of gevorderd.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.G.P.M. Spreuwenberg en in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2012.
Tegen deze beschikking kan beroep worden ingesteld:
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze beschikking is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden : binnen drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Het beroepschrift moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.