ECLI:NL:RBBRE:2012:BX7263

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
12 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
253632 HA RK 12-176
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechters in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 12 september 2012 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door de verzoeker, die gedetineerd was in het huis van bewaring De Boschpoort te Breda. Het wrakingsverzoek was gericht tegen de rechters mr. Prenger, mr. R.M.M. van den Heuvel en mr. P.A.M. Struijs, die deel uitmaakten van de meervoudige strafkamer die belast was met de behandeling van de strafzaak tegen de verzoeker. De verzoeker was beschuldigd van poging tot moord, zware mishandeling en afpersing. De raadsman van de verzoeker had herhaaldelijk verzocht om het horen van een getuige, maar dit verzoek was door de strafkamer afgewezen op basis van het noodzaakscriterium. De verzoeker stelde dat de afwijzing van het getuigenverzoek een indicatie was van vooringenomenheid van de rechters, wat leidde tot het wrakingsverzoek.

De rechtbank overwoog dat de enkele afwijzing van een verzoek tot het horen van een getuige niet automatisch leidt tot een gerechtvaardigd wrakingsverzoek. De rechtbank benadrukte dat rechters worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van het verzoek om de getuige te horen niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid. De rechtbank wees het wrakingsverzoek af en bepaalde dat de behandeling van de strafzaak met parketnummer 800915-11 zou worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens de indiening van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK BREDA
Wrakingskamer
zaaknummer 253632 HA RK 12-176
beslissing van 12 september 2012
inzake
het wrakingsverzoek ex artikel 512 Wetboek van Strafvordering van:
[verzoeker],
thans gedetineerd in het huis van bewaring De Boschpoort te Breda,
verder te noemen verzoeker.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit het volgende:
- het proces-verbaal van de op 21 augustus 2012 in na te noemen strafzaak gehouden terechtzitting van de meervoudige strafkamer van de rechtbank, waarin opgenomen het op die zitting namens verzoeker mondeling gedane wrakingsverzoek tegen de leden van die kamer;
- het van de leden van die strafkamer ingekomen verweerschrift;
- de op de zaak, waarin het wrakingsverzoek is gedaan, betrekking hebbende relevante processtukken, en
- de behandeling van dit verzoek ter zitting van de wrakingskamer van de rechtbank op 5 september 2012, waarbij zijn verschenen verzoeker en zijn raadsman mr. G.L.A.M. van Doveren, advocaat te Waalwijk, mr. E.B. Prenger, rechter in deze rechtbank, namens de meervoudige strafkamer, en mr. M.H.A. Paapen, officier van justitie.
2. Het verzoek
Het verzoek strekt tot wraking van mr. Prenger, voornoemd, en mrs. R.M.M. van den Heuvel, P.A.M. Struijs, allen deel uitmakende van de meervoudige strafkamer, belast met de behandeling van de tegen verzoeker dienende strafzaak met parketnummer 800915-11.
Genoemde rechters, verder nader aan te duiden met de strafkamer, berusten niet in het verzoek tot wraking.
3. De feiten en de gronden van het wrakingsverzoek
3.1 In de hiervoor genoemde strafzaak wordt verzoeker, kort samengevat, ten laste gelegd het samen met anderen plegen van poging tot moord, dan wel zware mishandeling, alsmede het samen met anderen plegen van afpersing.
3.2 Blijkens opgemaakt proces-verbaal heeft de (voortgezette) behandeling van de zaak door de strafkamer plaatsgevonden ter terechtzitting van 21 augustus 2012. Op die zitting heeft de raadsman van verzoeker (onder meer) verzocht [naam getuige] als getuige te horen en heeft daarvoor aangevoerd:
- dat hij eerder, ter zitting van 6 maart 2012, heeft verzocht [naam getuige] als getuige te horen, welk verzoek door de strafkamer als onvoldoende onderbouwd is afgewezen;
- dat hij op de daaropvolgende zitting van 12 juli 2012 dit verzoek opnieuw heeft gedaan en daarbij nadrukkelijk heeft vermeld dat medeverdachte [naam medeverdachte] in detentie aan de getuige heeft meegedeeld dat verzoeker niet bij het delict van mishandeling betrokken is geweest. Het enkele feit dat de medeverdachte in zijn verklaring het tegengestelde beweert, komt voort uit diens visie dat gedeelde smart, halve smart is en dat hij daardoor hoopt op een lagere straf;
- dat de strafkamer wederom heeft geoordeeld dat het verzoek onvoldoende onderbouwd was en bovendien het horen van de getuige niet noodzakelijk wordt geacht voor enige in de stafzaak te nemen beslissing;
- dat in de zaak nagenoeg uitsluitend als bewijs tegen verzoeker ligt de verklaring van [naam medeverdachte];
- dat in het belang van de verdediging en in het kader van het fair trialbeginsel van artikel 6 EVRM de verdediging in de gelegenheid dient te worden gesteld ontlastend bewijsmateriaal te presenteren. Daartoe legt hij een schriftelijke verklaring van de getuige [naam getuige] over.
Voor het verzoek tot het horen van [naam getuige] als getuige heeft de raadsman van verzoeker zich ter zitting van 21 augustus 2012 verder nog beroepen op het arrest in de zaak Vidgen vs Nederland (NbSr 2012, 254), waarbij volgens hem werd geoordeeld, dat indien een veroordeling in beslissende mate is gebaseerd op verklaringen van een persoon die de verdachte niet heeft kunnen doen ondervragen, hetzij tijdens het onderzoek, hetzij ter terechtzitting, de rechten van de verdediging dan kunnen zijn beperkt in een omvang die niet is te verenigen met de aanspraken op een fair trial als bedoeld in artikel 6 EVRM.
3.3 De strafkamer heeft na beraadslaging het verzoek om [naam getuige] als getuige te horen afgewezen, waartoe zij het volgende heeft overwogen: “Mr. Van Doveren heeft twee keer eerder verzocht om de heer [naam getuige] als getuige te horen. Bij die gelegenheden is door de rechtbank getoetst aan het noodzaakscriterium. Ook nu dient naar het oordeel van de rechtbank te worden getoetst aan het noodzaakscriterium. De rechtbank is van oordeel dat het horen van de getuige [naam getuige] niet noodzakelijk is. Het verzoek wordt dan ook afgewezen. Wel zal de rechtbank de schriftelijke verklaring van de getuige aan het dossier toevoegen en de officier van justitie opdracht geven om deze verklaring te vertalen.”
De raadsman van verzoeker heeft hierop de strafkamer gewraakt, waartoe hij heeft aangevoerd: “Ik verzoek de rechtbank de wrakingskamer bijeen te roepen gezien de beslissing van de rechtbank om mijn verzoek tot het horen van de getuige [naam getuige] af te wijzen. Het is een onjuiste en vooringenomen beslissing. De voorzitter vraagt mij of ik ten behoeve van het opmaken van het proces-verbaal de gronden van mijn verzoek nader wens toe te lichten. Ik heb driemaal verzocht om de getuige [naam getuige] te horen. De eerste keer werd het verzoek afgewezen omdat het onvoldoende was onderbouwd. De tweede keer omdat het onvoldoende was gemotiveerd en omdat de rechtbank de noodzaak niet zag. Nu wordt mijn verzoek, ondanks de uitgebreide motivering, wederom afgewezen omdat er geen noodzaak zou bestaan tot het horen van deze getuige. Door het afwijzen van het verzoek moet ik constateren dat sprake is van vooringenomenheid. Ik verwijs daarbij naar de jurisprudentie met betrekking tot ontlastend bewijs in de opgeworpen wraking in de vuurwerkrampzaak en in de zaak Wilders.”
3.4 Bij gelegenheid van de behandeling van het wrakingsverzoek heeft de raadsman van verzoeker nog aangevoerd dat de in het proces-verbaal van de zitting vermelde wrakingsgronden mede omvatten het verwijt dat de strafkamer de weigering van zijn verzoek tot het horen van de getuige [naam getuige], ondanks de daarvoor aangedragen uitgebreide argumenten, uitsluitend heeft gemotiveerd met “dat het horen van die getuige niet noodzakelijk is”, zodat er sprake van een onvoldoende motivering. Deze omstandigheid is volgens de raadsman alleen al voldoende voor een gegronde schijn van vooringenomenheid.
5. Het standpunt van de strafkamer
Mr. Prenger voert namens de strafkamer aan dat de beslissing om de getuige [naam getuige] niet te horen, omdat dit niet noodzakelijk is, een inhoudelijk beslissing betreft. Een dergelijke inhoudelijke beslissing kan volgens vaste jurisprudentie niet de conclusie dragen dat de strafkamer vooringenomen is of de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt. Slechts bij hoge uitzondering zal een dergelijke beslissing tot een succesvol wrakingsverzoek kunnen leiden. Dit is het geval wanneer de beslissing evident onjuist of onbegrijpelijk is. Hiervan is echter geen sprake.
Daarnaast betoogt hij dat een korte motivering van een afwijzende beslissing als thans aan de orde niet ongebruikelijk is en dat dit die beslissing niet onbegrijpelijk maakt. De strafkamer deelt niet het standpunt van de raadsman dat er uitsluitend sprake is van een belastende verklaring van de medeverdachte [naam medeverdachte]; ook de eigen verklaring van verzoeker bevat belastende onderdelen. De door de verdediging aangehaalde jurisprudentie ziet volgens de strafkamer op zaken met een ander karakter. Bovendien wordt met de bestreden beslissing, anders dan de raadsman van verzoeker veronderstelt, verzoeker niet afgehouden van het inbrengen van voor hem ontlastend bewijs. Er is bewust voor gekozen om de overgelegde schriftelijke verklaring van [naam getuige] aan het dossier toe te voegen en deze te laten vertalen, zodat verzoeker daarop later een beroep kan doen.
De strafkamer meent dan ook dat het wrakingsverzoek als ongegrond behoort te worden afgewezen.
6. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie concludeert op gelijke gronden als de strafkamer tot afwijzing van het wrakingsverzoek.
7. De beoordeling en de gronden daarvoor
Ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Voorop moet worden gesteld, dat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter als uitgangspunt dient, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat een rechter ten aanzien van een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
De enkele omstandigheid dat de rechter, in casu de strafkamer, een verzoek tot het horen van een getuige heeft afgewezen, kan in beginsel niet leiden tot een gerechtvaardigde wraking. Een dergelijke beslissing levert op zichzelf geen feiten of omstandigheden op die de rechterlijke onpartijdigheid in de zin voor de hiervoor vermelde bepaling raken. Dit is alleen anders, wanneer die beslissing of de motivering daarvan een zwaarwegende aanwijzing oplevert als hiervoor genoemd. In het onderhavige geval is hiervan echter geen sprake.
De omstandigheid dat de strafkamer tot driemaal toe het verzoek heeft afgewezen, ook nadat dit de laatste maal uitgebreid is beargumenteerd, levert niet een dergelijke zwaarwegende aanwijzing op. Een voor verzoeker onwelgevallige beslissing is op zichzelf dan ook nog geen aanwijzing voor subjectieve of objectieve partijdigheid van de rechter.
Niet juist is het standpunt van verzoeker dat de strafkamer haar beslissing onvoldoende en onbegrijpelijk zou hebben gemotiveerd. Uit de in het proces-verbaal van de zitting van 21 augustus 2012 vermelde motivering van haar afwijzing blijkt dat zij het verzoek andermaal heeft getoetst aan het noodzaakscriterium en daarbij de eerdere door verzoeker gedane en afgewezen verzoeken heeft betrokken, waarna zij tot het oordeel is gekomen, dat het horen van de getuige niet noodzakelijk is. Deze motivering is weliswaar beknopt maar voldoende duidelijk en niet onbegrijpelijk.
Voor zover de raadsman -met verwijzing naar jurisprudentie- beoogd heeft te betogen dat de strafkamer hiermee vooruit is gelopen op de mogelijke inhoud van de verklaring van getuige [naam getuige] en op haar beoordeling van de waarde daarvan in relatie met andere mogelijke bewijsmiddelen, deelt de wrakingskamer dit standpunt niet. Dit geldt te meer nu de door of namens verzoeker overgelegde schriftelijke verklaring van [naam getuige] door de strafkamer aan het dossier is toegevoegd en de strafkamer daarvan een vertaling heeft gelast. Dit maakt het voor verzoeker, zoals de voorzitter van de strafkamer bij de behandeling van het wrakingsverzoek nog heeft aangevoerd, mogelijk om zich daarop in het kader van zijn verdediging te beroepen.
De door of namens verzoeker ter adstructie van zijn verzoek aangehaalde jurisprudentie ziet op andere casus dan de onderhavige en kan dan ook hier niet meewegen.
Dat sprake zou zijn van een onjuiste toetsing door de strafkamer van het verzoek aan het noodzaakscriterium kan niet hier ter beoordeling staan; hiervoor dient niet het middel van wraking. Verzoeker is daarvoor aangewezen op daartegen openstaande (andere) rechtsmiddelen.
Dit alles leidt ertoe dat het wrakingsverzoek behoort te worden afgewezen.
8. De beslissing
De rechtbank
wijst het verzoek tot wraking af;
bepaalt dat de behandeling van de strafzaak met parketnummer 800915-11zal worden voorgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens de indiening van dit verzoek.
Deze beslissing is gegeven op 12 september 2012 door mrs. Th. Peters, G.M.J. Kok en D. Hund, in tegenwoordigheid van de griffier A.C.L.M. de Jong, en in het openbaar uitgesproken.