ECLI:NL:RBBRE:2012:BX2433

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
1 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
249791 HA RK 12-133
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • G.J.E. Poerink
  • E.J.G. Eijssen-Vruwink
  • S.A.M.L. van den Bosch-Van de Sande
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een bestuursrechter in een bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 1 juni 2012 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van verzoekster tegen mr. J.J.M. van Lanen, de behandelend rechter in een bestuursrechtelijke procedure. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op verschillende gronden, waaronder de vermeende schending van de onpartijdigheid van de rechter en het niet toekennen van voldoende spreektijd tijdens de zitting op 15 mei 2012. Verzoekster voerde aan dat de rechter de schijn van partijdigheid had gewekt door te spreken over een hennepkwekerij, terwijl deze juridische kwalificatie niet vaststond. Daarnaast stelde zij dat de rechter onzorgvuldig had gehandeld door niet in te grijpen na haar opmerkingen over ambtsmisdrijven en dat stukken van haar niet waren geaccepteerd, terwijl stukken van de verweerder wel waren toegestaan.

De wrakingskamer heeft de gronden van verzoekster zorgvuldig beoordeeld. Ten aanzien van de spreektijd oordeelde de wrakingskamer dat de rechter de vrijheid heeft om de zittingsduur te bepalen en dat verzoekster niet aannemelijk had gemaakt dat zij minder spreektijd had gekregen dan de verweerder. Wat betreft de beschuldiging dat bestuursrechters niet onafhankelijk zijn, oordeelde de wrakingskamer dat deze stelling niet onderbouwd was. De wrakingskamer concludeerde dat de rechter niet de schijn van partijdigheid had gewekt door het gebruik van de term hennepkwekerij en dat het niet ingrijpen na de mededeling van ambtsmisdrijven niet getuigde van vooringenomenheid.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen, waarbij zij oordeelde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor een gebrek aan onpartijdigheid van de rechter. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Wrakingskamer
Procedurenummer: 249791 HA RK 12-133
Uitspraakdatum: 1 juni 2012
Beslissing inzake het wrakingsverzoek, ex artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), van:
[verzoekster],
wonende aan [adres],
verder te noemen verzoekster.
1. Procesverloop
Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
- het wrakingsverzoek zoals dit blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting van 15 mei 2012;
- de schriftelijke toelichtingen op het wrakingsverzoek van 16 mei 2012, van 23 mei 2012 en van 24 mei 2012;
- de behandeling van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer ter zitting van 25 mei 2012.
2. Het verzoek
2.1. Het verzoek strekt tot wraking van mr. J.J.M. van Lanen (verder te noemen de rechter) als behandelend rechter van de bij het team bestuursrecht van deze rechtbank tussen verzoekster als eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda als verweerder aanhangige beroepszaken met procedurenummers AWB 11/5769 GEWMT, AWB 11/5080 BELEI en AWB 11/6537 BELEI. De rechter berust niet in het verzoek tot wraking.
2.2. Ter zitting van de wrakingskamer zijn verschenen verzoekster, de rechter en namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda H.J.M. Marcus en mr. C.J.C.M. Pleumeekers.
3. Motivering
Wrakingsgronden
3.1. Verzoekster voert de volgende wrakingsgronden aan:
1. ter zitting van 15 mei 2012 heeft zij te weinig spreektijd gekregen, waardoor grieven onbehandeld zijn gebleven;
2. bestuursrechters zijn niet onafhankelijk omdat het slagers zijn die hun eigen vlees keuren;
3. de rechter heeft de schijn van partijdigheid gewekt door ter zitting van 15 mei 2012 te spreken over het aantreffen van een hennepkwekerij, terwijl deze juridische kwalificatie niet in rechte vast zou staan;
4. ter zitting van 15 mei 2012 heeft de rechter onzorgvuldig gehandeld door niet direct in te grijpen toen verzoekster opmerkte te weten dat twee ernstige ambtsmisdrijven waren begaan;
5. de rechter heeft ten onrechte stukken van verzoekster, welke op 11 mei 2012 zijn ingediend, niet geaccepteerd, terwijl stukken van verweerder ter zitting wel werden toegestaan;
6. de rechter heeft ter zitting van 15 mei 2012 reeds standpunten ingenomen waaruit vooringenomenheid blijkt;
7. het proces-verbaal van de zitting van 15 mei 2012 is onvolledig en dus onjuist;
8. ten aanzien van de rechter zijn niet alle relevante (neven)functies uit de laatste zes jaren voor zij haar functie aanvaardde opgenomen op de site van rechtspraak.nl;
9. voor de zitting, welke eerst gepland stond op 4 april 2012, is ten onrechte, op verzoek van verweerder, uitstel verleend;
10. de rechter vormt zich geen eigen oordeel maar voegt zich naar het oordeel van een collega rechter in een eerdere zaak tussen verzoekster en verweerder.
Juridisch kader
3.2. Gelet op artikel 8:15 van de Awb, kan een rechter die een zaak behandelt op verzoek van een partij worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.3. Bij de beoordeling van een verzoek om wraking dient, volgens vaste jurisprudentie, voorop gesteld te worden dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn. Dit lijdt slechts uitzondering indien zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Overwegingen
3.4. In het onderstaande zal de wrakingskamer de in 3.1 gehanteerde nummering volgen.
3.5. Vooraf merkt de wrakingskamer op dat verzoekster diverse malen heeft benadrukt dat zij de rechter heeft gewraakt op een moment dat is gelegen vóór het sluiten van het onderzoek ter zitting van 15 mei 2012. De wrakingskamer overweegt dat een wrakingsverzoek, op grond van artikel 8:16, eerste lid van de Awb, zo vroeg mogelijk moet worden gedaan maar dat dit in beginsel in elke stand van het geding kan, dus ook na sluiting van het onderzoek ter zitting, maar in ieder geval vóór het doen van uitspraak. Of het verzoek kort voor of kort na het sluiten van het onderzoek ter zitting is gedaan is in het onderhavige geval voor de ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek dus niet van belang.
Te weinig spreektijd ter zitting
3.6. De wrakingskamer stelt voorop dat het tot de rechterlijke vrijheid behoort om de lengte van de zittingsduur te bepalen. In dit verband merkt de wrakingskamer op dat in de uitnodigingen voor de zitting van 15 mei 2012 weliswaar staat dat de behandeling van het beroep op de zitting ongeveer 60 minuten duurt, maar dat in iedere uitnodiging een aanvangstijdstip van 10.45 uur wordt genoemd. Hieruit kan naar het oordeel van de wrakingskamer worden afgeleid dat voor de behandeling van de drie zaken in totaal 60 minuten gepland stond en niet, zoals verzoekster meent, 60 minuten per zaak.
3.7. Voorts oordeelt de wrakingskamer dat niet aannemelijk is geworden dat verzoekster ter zitting van 15 mei 2012 te weinig spreektijd heeft gekregen. Daarbij acht zij van belang dat niet is gebleken dat verzoekster minder spreektijd heeft gekregen dan verweerder. Voorts is van belang dat de rechter aan het einde van de zitting van 15 mei 2012, die volgens het proces-verbaal van de zitting bijna twee uur heeft geduurd, heeft opgemerkt dat zij beseft dat zij niet alle beroepsgronden heeft besproken, maar dat zij over betreffende beroepsgronden geen vragen heeft en dat verzoekster vervolgens de gelegenheid heeft gekregen voor het laatst het woord te voeren maar dat zij toen niet op bedoelde beroepsgronden is ingegaan.
3.8. Op grond van het overwogene in 3.6 en 3.7 is de wrakingskamer van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat verzoekster ter zitting van 15 mei 2012 zo weinig spreektijd heeft gekregen dat de rechter daardoor de schijn van partijdigheid heeft gewekt.
Bestuursrechters zijn slagers die hun eigen vlees keuren
3.9. De wrakingskamer overweegt dat verzoekster haar stelling dat bestuursrechters slagers zijn die hun eigen vlees keuren niet nader heeft onderbouwd of van bewijs heeft voorzien en dat deze stelling feitelijke grondslag mist. Ook deze grond treft derhalve geen doel.
3.10. Voor zover verzoekster andere bestuursrechters dan mevrouw Van Lanen heeft willen wraken, verklaart de wrakingskamer het verzoek niet-ontvankelijk. Op grond van artikel 8:15 van de Awb kan elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt en verzoekster heeft gesteld noch aannemelijk gemaakt dat er op dit moment zaken van haar aanhangig zijn bij andere bestuursrechters.
Gebruik van een niet rechtens vaststaande juridische kwalificatie
3.11. Ter zitting van de wrakingskamer heeft de rechter aangevoerd dat zij de term hennepkwekerij ter zitting van 15 mei 2012 abusievelijk eenmaal heeft gebruikt, maar dat zij dit direct daarna hersteld heeft. De wrakingskamer overweegt dat de rechter door het eenmalig gebruik van de term hennepkwekerij, waarbij niet is gebleken dat zij daarmee bedoelde dat juridisch was komen vast te staan dat sprake was van een hennepkwekerij, niet de schijn van partijdigheid heeft gewekt.
Niet direct ingrijpen na de mededeling dat twee ambtsmisdrijven zijn begaan
3.12. De wrakingskamer overweegt dat het niet direct door de rechter ingrijpen nadat verzoekster opmerkte te weten dat twee ambtsmisdrijven zijn begaan niet getuigt van vooringenomenheid, doch eerder van zorgvuldigheid. Verzoekster stelt dat de rechter in dit verband een voorlopige voorziening had dienen te treffen. De wrakingskamer evenwel volgt verzoekster hierin niet, laat staan dat in deze stelling aanknopingspunten van schijn van partijdigheid zijn aan te treffen.
Het niet/wel accepteren van stukken ter zitting
3.13. Op grond van artikel 8:58, eerste lid van de Awb kunnen partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken indienen. Verzoekster is hierop gewezen in de uitnodigingen voor de zitting van 15 mei 2012, welke op 29 maart 2012 aan haar zijn toegezonden. Daarbij is tevens vermeld dat de rechtbank kan beslissen om geen rekening te houden met stukken die op een later moment zijn ingediend.
3.14. Volgens vaste jurisprudentie kunnen stukken die minder dan tien dagen voor de zitting zijn ingediend toch geaccepteerd worden als daarmee geen strijd ontstaat met de goede procesorde. Criteria die daarbij een rol spelen zijn bijvoorbeeld de omvang van de stukken, het antwoord op de vraag of de stukken eerder ingediend hadden kunnen worden en het antwoord op de vraag of de wederpartij voldoende tijd heeft gehad om de stukken voorafgaand aan de zitting te bestuderen.
3.15. In het proces-verbaal van de zitting van 15 mei 2012 staat dat de rechter de stukken van verzoekster heeft geweigerd omdat deze een dusdanige omvang hebben dat de rechtbank ze niet heeft kunnen bestuderen en omdat verweerder daarvan voorafgaand aan de zitting geen kennis heeft kunnen nemen. Tevens vermeldt het proces-verbaal dat een stuk van verweerder wordt geaccepteerd vanwege de beperkte omvang daarvan en omdat verzoekster heeft meegedeeld al over het stuk te beschikken.
3.16. Op grond van het overwogene in 3.13 tot en met 3.15 is de wrakingskamer van oordeel dat het niet accepteren van stukken van verzoekster en het wel accepteren van een stuk van verweerder inhoudelijke beslissingen van de rechter zijn en dat de wrakingskamer niet is gebleken dat zij onjuiste criteria heeft toegepast bij het weigeren en toestaan van de stukken. Nog minder is gebleken dat die beslissingen zo onjuist zijn, dat vrees voor het ontbreken van onpartijdigheid te duchten is. Daaraan doet niet af dat tot de geweigerde stukken, zoals verzoekster stelt, een verzoek om proceskostenvergoeding behoorde. Het lag op de weg van verzoekster om de rechter hierop attent te maken.
Innemen van standpunten ter zitting
3.17. De wrakingskamer overweegt dat, voor zover uit de vraagstelling van de rechter ter zitting al kan worden afgeleid dat zij een standpunt innam, niet is gebleken dat dit standpunt definitief was. Verzoekster concentreert zich in dit opzicht met name op de stelling dat de rechter reeds een standpunt heeft ingenomen met betrekking tot de formele rechtskracht van het bestuursdwangbesluit van 14 december 2009. De wrakingskamer merkt op dat uit het proces-verbaal van de zitting van 15 mei 2012 niet blijkt dat de rechter het standpunt heeft ingenomen dat bedoeld besluit formele rechtskracht heeft en dat de rechter desgevraagd, ter zitting van 25 mei 2012, uitdrukkelijk heeft weersproken dat zij hierover reeds een (definitief) standpunt heeft ingenomen.
Volledigheid van het proces-verbaal van de zitting
3.18. Op grond van artikel 8:61, vijfde lid van de Awb houdt het proces-verbaal van de zitting in een vermelding van hetgeen op de zitting met betrekking tot de zaak is voorgevallen. Daarbij dient in beginsel te worden uitgegaan van de juistheid van hetgeen door de griffier in het proces-verbaal is vastgelegd (vergelijk: Raad van State 8 februari 2006, nr. 200502440/1, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN: AV1249). Alleen indien er duidelijke aanwijzingen zijn dat het proces-verbaal geen juiste weergave is van het verhandelde ter zitting, kan van dit beginsel worden afgeweken. Hetgeen verzoekster in dit verband heeft aangevoerd is hiertoe onvoldoende.
3.19. Op grond van artikel 8:61, achtste lid van de Awb kan de rechtbank, voor zover van belang, bepalen dat de verklaring van een partij geheel in het proces-verbaal zal worden opgenomen. Hieruit volgt dat het geheel in het proces-verbaal opnemen van een verklaring van een partij een bevoegdheid van de rechtbank is en geen verplichting. De griffier heeft de door partijen afgelegde verklaringen uitvoerig in het proces-verbaal weergegeven. Uit het proces-verbaal blijk niet dat de rechtbank aanleiding heeft gezien gebruik te maken van haar bevoegdheid zoals opgenomen in artikel 8:61, achtste lid van de Awb. Verzoekster heeft hier ook niet om verzocht.
3.20. Gelet op het overwogene in 3.18 en 3.19 oordeelt de wrakingskamer dat niet aannemelijk is geworden dat het proces-verbaal van de zitting onvolledig is en dat uit de tekst en omvang van het proces-verbaal niet is af te leiden dat de rechter de schijn van partijdigheid heeft gewekt.
Nevenfuncties op de site van rechtspraak.nl
3.21. De wrakingskamer overweegt dat, anders dan verzoekster meent, een rechter geen opgave hoeft te doen van alle functies die hij heeft uitgeoefend in de zes jaren voorafgaand aan de benoeming tot rechter. Zoals ook op de site rechtspraak.nl te lezen valt, hoeven hoofdbetrekkingen welke voorafgaand aan de eerste benoeming als rechter werden uitgeoefend, alleen te worden vermeld als het korter dan zes jaar geleden is dat deze zijn uitgeoefend.
3.22. Verzoekster stelt dat de rechter in 2000 en 2001 werkzaamheden heeft verricht voor een advocatenkantoor en dat zij in die periode als advocaat van de gemeente Breda procedeerde. In dit verband overweegt de wrakingskamer dat betreffend advocatenkantoor de gemeente Breda in de in 2.1 genoemde zaken niet vertegenwoordigt. Voorts is niet aannemelijk geworden dat de rechter niet onpartijdig is als de gemeente Breda als partij in een geding optreedt.
Uistel voor de zitting
3.23. Zoals verzoekster opmerkt, waren de in 2.1 genoemde zaken eerder op zitting gepland op 4 april 2012, maar is de behandeling op verzoek van verweerder door de rechtbank uitgesteld tot 15 mei 2012. Naar het oordeel van de wrakingskamer kan uit deze beslissing op geen enkele wijze worden afgeleid dat sprake was van vooringenomenheid bij de rechter, reeds omdat niet zij maar een andere rechter deze beslissing genomen heeft.
Het zich voegen naar het oordeel van een andere rechter
3.24. Tot slot heeft verzoekster aangevoerd dat de rechter zich geen eigen oordeel vormt maar zich voegt naar het oordeel een andere bestuursrechter van de rechtbank te Breda in een eerdere zaak tussen verzoekster en verweerder. Ook deze grond faalt. De wrakingskamer oordeelt dat de rechter in de in 2.1 genoemde zaken nog geen (definitieve) standpunten heeft ingenomen, terwijl niet aannemelijk is geworden dat zij zich geen eigen oordeel zal vormen.
4. Beslissing
De rechtbank wijst het verzoek tot wraking af.
Deze uitspraak is gedaan op 1 juni 2012 door mr. G.J.E. Poerink, voorzitter, mr. E.J.G. Eijssen-Vruwink en mr. S.A.M.L. van den Bosch-Van de Sande, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I. van Wijk, griffier. De uitspraak is ondertekend door mr. S.A.M.L. van den Bosch-Van de Sande omdat de voorzitter buiten staat is.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.