ECLI:NL:RBBRE:2012:BX0315

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
2 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
251140 / KG ZA 12-331
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M. Poerink
  • J. de Baar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sloop van de Heilig Hartkerk in Etten-Leur en de rechtsgeldigheid van de sloopvergunning

In deze zaak vorderde de Stichting tot Behoud van het Negentiende en Twintigste-eeuwse Cultuurgoed in Nederland en ter Ondersteuning van het Cuypersgenootschap (eiseres) een voorlopige voorziening om de sloop van de Heilig Hartkerk en de bijbehorende pastorie in Etten-Leur te staken. De eiseres stelde dat de sloop onrechtmatig was, omdat er een aanvraag liep om de gebouwen als gemeentelijk monument aan te wijzen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen bestuursrechtelijke voorziening openstond tegen de sloop, omdat de sloopvergunning was ingetrokken en de civiele rechter bevoegd was om de zaak te behandelen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de parochie, als gedaagde, niet onrechtmatig handelde door de sloop te starten, aangezien er geen wettelijke voorschriften waren overtreden. De eiseres had niet kunnen aantonen dat de gedaagde in strijd met de zorgvuldigheid handelde, en de vordering werd afgewezen. Eiseres werd veroordeeld in de kosten van het geding, die op € 1.391,- werden begroot.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK BREDA
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 251140 / KG ZA 12-331
Vonnis in kort geding van 2 juli 2012
in de zaak van
de stichting
STICHTING TOT BEHOUD VAN HET NEGENTIENDE EN TWINTIGSTE-EEUWSE CULTUURGOED IN NEDERLAND EN TOT ONDERSTEUNING VAN HET CUYPERSGENOOTSCHAP,
gevestigd te Linne, gemeente Maasgouw,
eiseres,
gemachtigde mr. P.H.G.C. Gremmen te Etten-Leur,
tegen
de rechtspersoonlijkheid bezittende kerkgenootschap
HEILIGE MARIAPAROCHIE,
gevestigd te Etten-Leur,
gedaagde,
advocaat mr. S. van Hengel te Etten-Leur.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de op 29 juni 2012 betekende dagvaarding met de producties 1 tot en met 5;
- de mondelinge behandeling ter zitting van 2 juli 2012;
- de pleitaantekeningen van mr. Gremmen;
- de pleitaantekeningen van mr. Van Hengel.
1.2. Het vonnis is bepaald op heden.
2. De beoordeling
2.1. Eiseres vordert dat de voorzieningenrechter gedaagde zal bevelen de sloop van de Heilig Hartkerk en de pastorie, staande en gelegen te Etten-Leur aan de Kerkwerve 2-4 te staken en gestaakt te houden, althans op te schorten totdat onherroepelijk zal zijn beslist op de aanvraag van eiseres om voornoemde gebouwen aan te wijzen als monument, dit op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van gedaagde in de kosten van dit geding.
2.2. Aan haar vordering legt eiseres de stellingen ten grondslag dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Etten-Leur (hierna: het college van b&w) op 28 februari 2012 een sloopvergunning aan gedaagde heeft verleend, waartegen eiseres bezwaar heeft gemaakt. Als gevolg van gewijzigde regelgeving sinds 1 april 2012 heeft gedaagde geen sloopvergunning meer nodig en is diens sloopvergunning ingetrokken. Op 19 maart 2012 heeft eiseres bij het college van b&w een verzoek ingediend om de Heilig Hartkerk en de pastorie op de gemeentelijke monumentenlijst te plaatsen. Op 28 juni 2012 heeft de gemeentelijke bezwaaradviescommissie het college geadviseerd de bezwaren van eiseres ongegrond te verklaren. Een beslissing van het college van b&w op het bezwaar wordt pas op of omstreeks 8 augustus 2012 verwacht. Eiseres heeft begrepen dat op 2 juli 2012 al zal worden begonnen met de sloop van de kerk en de pastorie, zonder dat het besluit van het college van b&w wordt afgewacht. Eiseres heeft er belang bij dat de sloop wordt uitgesteld totdat het college van b&w uitspraak heeft gedaan over de vraag of de kerk en de pastorie moeten worden aangewezen als monument.
2.3. De gevorderde voorziening strekt ertoe dat de sloop van de Heilig Hartkerk en de bijbehorende pastorie wordt voorkomen. De voorzieningenrechter constateert dat aan het slopen van deze gebouwen geen publiekrechtelijk besluit ten grondslag ligt, waardoor er tegen de sloop geen bestuursrechtelijke voorziening voor eiseres open staat. Daaruit volgt dat de civiele rechter bevoegd is kennis te nemen van de vordering van eiseres.
2.4. In de betekende dagvaarding heeft de voorzieningenrechter niet kunnen lezen op welke grondslag de onderhavige vordering tegen gedaagde wordt ingesteld. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat gedaagde onrechtmatig handelt door de gebouwen te slopen terwijl er een kans bestaat dat de gebouwen op de gemeentelijke monumentenlijst worden geplaatst. Door de voorzieningenrechter gevraagd naar de wettelijke bepaling die gedaagde zou hebben overtreden, heeft eiseres gesteld dat het gaat om bestuursrechtelijke voorschriften.
2.5. In deze zaak moet een onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds de positie van gedaagde als eigenaar van de te slopen gebouwen en anderzijds de positie van het college van b&w die een beslissing moet nemen op de aanvraag van eiseres om bescherming van de gebouwen als gemeentelijk monument. Volgens eiseres heeft het college van b&w fouten gemaakt bij de beoordeling van haar aanvraag en bij het afwikkelen van het bezwaarschrift van eiseres tegen de primaire weigering van het college om de gebouwen te plaatsen op de lijst van gemeentelijke monumenten, met name doordat het college financiële argumenten meeweegt en geen advies aan de gemeentelijke monumentencommissie heeft gevraagd. Die fouten kunnen echter niet worden toegerekend aan gedaagde. Gedaagde heeft onderbouwd dat ze aan alle bestuursrechtelijke sloopvoorschriften heeft gedaan door in eerste instantie een sloopvergunning aan te vragen en in tweede instantie de sinds 1 april 2012 verplichte sloopmelding te doen. Eiseres heeft vervolgens niet gesteld welke voorschriften gedaagde wel zou hebben overtreden. Dat betekent dat de voorzieningenrechter niet kan vaststellen dat gedaagde wettelijke voorschriften heeft overtreden.
2.6. Onder omstandigheden zou het willens en wetens slopen van gebouwen terwijl die gebouwen nog inzet zijn van een monumentenprocedure kunnen worden aangemerkt als een handelen in strijd met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt en daarmee als een onrechtmatig handelen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is daarvan echter geen sprake. Ter zitting heeft gedaagde onderbouwd welke gerechtvaardigde afwegingen ten grondslag liggen aan haar beslissing tot sloop van deze gebouwen. Van een oogmerk tot frustratie van de bestuursrechtelijke procedure lijkt geen sprake te zijn. Daar komt bij dat de bestuursrechtelijke procedure niet veel kans van slagen lijkt te hebben. De inleidende aanvraag van 19 maart 2012 van eiseres is kennelijk onmiddellijk afgewezen door het college van b&w en in de bezwaarfase en ten overstaan van de bestuursrechter heeft het college van b&w kennelijk herhaald dat zij niet wil meewerken aan plaatsing van de gebouwen op de gemeentelijke monumentenlijst. Dat de door het college gehanteerde gronden van afwijzing niet deugen, zoals eiseres stelt, wil niet zeggen dat het college een monumentenstatus voor deze gebouwen niet op andere gronden mag weigeren.
2.7. Voorgaande overwegingen leiden ertoe dat de gevorderde voorziening wordt geweigerd. Als de in het ongelijk te stellen partij zal eiseres worden veroordeeld in de kosten van het geding. De kosten aan de zijde van gedaagde worden begroot op € 1.391,-, welk bedrag is samengesteld uit Euro 575,- aan vast recht en Euro 816,- aan salaris advocaat.
3. De beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt eiseres in de kosten van het geding, gevallen aan de zijde van gedaagde, tot op heden begroot op Euro 1.391,-;
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Poerink in aanwezigheid van mr. De Baar en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2012.?